.

De laatste tijd deden Acharya’s gedachten aan Oparna Goshmaulik hem denken aan een oud litteken midden op zijn gigantische voorhoofd. Het litteken was hem meer dan dertig jaar tevoren toegebracht door een jonge Belgische astronoom die Pol Voorhoof heette en die hem een vol bierflesje naar zijn hoofd had gesmeten. Die avond waren ze met vrienden in een kroeg in New York die Zero Gravity heette. Acharya, die er inmiddels van overtuigd was dat de weidse acceptatie van de oerknaltheorie was beïnvloed door het christelijke dwangmatige geloof in een begin en een einde, beschuldigde de Belgen ervan de hele zwendel te hebben geïnstigeerd. Het was een Belgische katholieke priester, Georges Lemaître genaamd, die in 1927 met het idee op de proppen was gekomen dat het universum was begonnen met de explosie van een atoom. Voorhoof, die Acharya’s langdurige onuitgelokte polemiek tegen de Belgen niet kon verdragen, reageerde met de uitspraak dat Indiërs halfblote imbecielen waren en beschuldigde hun godinnen er zelfs van topless truttenbollen te zijn. In een zorgeloze roes van alcohol ging Acharya op een tafel staan en verkondigde luidkeels, zodat de hele kroeg het kon horen, dat hij slimmer was dan alle Belgen op de wereld en daagde hen uit tot een potje blind schaken. Het spreekt vanzelf dat Voorhoof die uitdaging aannam.

Ze werden geblinddoekt met de geparfumeerde zakdoekjes die werden verstrekt door bedeesde opgewonden meisjes die niet precies begrepen waar het intellectuele duel tussen de twee buitenlanders om ging. Acharya en de Belg noemden hun zetten en een dronken vriend bood aan de stukken te verplaatsen op een door een ober tevoorschijn getoverd schaakbord. Acharya had binnen vijf minuten gewonnen en barstte, met zijn blinddoek nog voor uit in een demonstratief gelach. Voorhoof, die ook nog geblinddoekt was, greep een ongeopend flesje bier en smeet dat in de richting van het gelach. De fles trof doel, maar gelukkig voor Acharya brak het pas toen het de grond raakte. Maar het liet wel een fikse snee in zijn voorhoofd achter en voor het eerst van zijn leven proefde hij bloed. De wond deed de dagen die daarop volgden zoveel pijn dat hij weigerde te geloven dat er ooit nog eens een tijd zou aanbreken dat hij die pijn niet meer zou voelen. Lang nadat de wond geheeld was herinnerde hij zich, elke keer als hij zich bedroefd voelde, aan het litteken en niet alleen aan de kortstondigheid van de pijn, maar ook aan overtuigingen, vrienden, liefde, dochters en al het andere dat hem zo dierbaar was.

De herinnering aan Oparna was ook niet langer een open wond. Hij geloofde dat zij ten opzichte van elkaar vertederende littekens waren geworden die op eenzame momenten de magische vensters van de herinnering openden. Zo wilde hij dat zij zich hun kortstondige liefdesverhouding zou herinneren. En deze hoop werd opnieuw bevestigd toen ze die woensdag zijn kamer binnenkwam met een overweldigende kalmte en met de andere listen van het vrouwelijke geheugenverlies.

‘Ik heb je opgebeld om het slechte nieuws uit Boston te bespreken,’ zei hij, bewust op en neer deinend op zijn stoel om haar gerust te stellen dat het geen ramp was en dat ze niet teleurgesteld moest zijn. ‘Ik neem aan dat jij ook een kopie hebt ontvangen?’

‘Ja,’ zei ze. ‘Vreselijk, hè?’

De Universiteit van Boston had bevestigd dat ze hun onderzoek naar het luchtmonster had voltooid en in de koker geen spoor van leven had aangetroffen.

‘Maar er zijn nog twee kokers en Cardiff zal ons binnenkort wel op de hoogte brengen van hun bevindingen,’ zei hij luchthartig.

‘Laten we hopen dat daar iets interessants in zit,’ zei ze, terwijl ze haar vingernagels bestudeerde.

‘Laten we het hopen,’ zei hij en hij keek haar liefdevol aan. ‘Ik zat te denken, Oparna. Ik vind dat Astrobiologie een van de belangrijkste onderdelen van het Instituut moet worden. Wat vind je daarvan?’

Ze antwoordde op enigszins lusteloze toon dat ze dat een goed idee vond.

Hij zag haar reactie abusievelijk aan voor de verveling die wetenschappers zo vaak bekruipt na de opwinding van een groot project. De ingehuurde extra krachten was de wacht aangezegd, het grootste deel van de apparatuur ging schuil onder beschermende hoezen en ze was weer alleen in de kelder met de schimmige bodes en het onzekere wachten op een nieuwe eervolle opdracht.

‘Dus jij zult dan ook deel uitmaken van die faculteit?’ vroeg hij op vriendelijke toon.

‘Ik weet het niet,’ zei ze en ze wendde haar hoofd af.

Daarop volgde een stilte die onvermijdelijk werd beëindigd met Oparna’s vraag of er verder nog iets was wat hij met haar wenste te bespreken. Bij de deur aangekomen, keerde ze zich om en keek hem vluchtig aan. Heel eventjes, meende hij, waren ze weer terug in die abstracte deuropening van de liefde waar ze niet wisten of ze nader tot elkaar kwamen of verder uit elkaar dreven.

Hun volgende ontmoeting, drie weken later, was grimmiger van aard. Dat was in gezelschap van de persvoorlichter die uit gewoonte zijn voorhoofd afveegde ook al zweette hij niet. Ook Cardiff had laten weten dat het onderzoek van de twee kokers was afgerond en dat er geen enkele vorm van leven was aangetroffen. Acharya keek somber naar Oparna en vervolgens naar de persvoorlichter die zijn rug rechtte.

‘We hebben de morele plicht om dit nieuws in de openbaarheid te brengen,’ zei Acharya. ‘We zullen duidelijk moeten uitleggen dat twee onafhankelijke laboratoria niets in de kokers hebben aangetroffen.’

Nadat de persvoorlichter haastig was vertrokken om het communiqué op te stellen bleven Acharya en Oparna achter in een diepe bedachtzame stilte die ze allebei begrepen als een vorm van professionele conversatie en niet als het onbehagen van twee verslagen minnaars.

Ten slotte zei hij: ‘Gezien het feit dat Cardiff en Boston niets hebben ontdekt, terwijl wij dat wel hebben, is het niet meer dan logisch dat mensen zich af gaan vragen of de koker die hier bestudeerd is per ongeluk in het lab is verontreinigd. Ik weet dat zoiets onder jouw leiding uitgesloten is. Maar we moeten de mensen geruststellen dat ons laboratorium aan de hoogste eisen voldoet.’

Oparna knikte, maar hij kon zien dat ze er met haar gedachten niet bij was. Hij boog zich naar voren en vroeg haar met genegenheid: ‘Je bent toch niet uit het veld geslagen door het nieuws uit Cardiff?’

‘Nee, hoor,’ zei ze.

‘Ik wel,’ zei hij. ‘Maar dit is nog maar het begin. We gaan daar nog een hele zwik ballonnen oplaten. En alle dingen die omlaag komen gaan we opvangen in onze kokers en we zullen met alle stelligheid aantonen dat er buitenaardse wezens onder ons zijn.’

Oparna stond op van haar stoel en liep om het bureau heen naar zijn kant. Ze nam zijn gezicht tussen haar twee warme handen en gaf hem een kus op zijn voorhoofd. Ze had de gelatenheid van een begrafenisgast. Haar gezicht had iets zwartgalligs. Het was net alsof hij was overleden en zij bezig was afscheid van hem te nemen. Hij voelde zo’n ijskoude steek van angst dat hij moest denken aan Lavanya en wilde zich er tegen haar over beklagen dat hij dood was.