Hoofdstuk 1
White Plains, New York
‘Hij komt heus wel,’ zei Maxine Stuart, terwijl ze een kartonnen verhuisdoos dichtplakte. ‘Hij laat me echt niet vertrekken zonder afscheid te nemen. Hij is stapelgek op me.’
Stormy boog zich over de doos heen. Na er met een zwarte stift ‘keukenspullen’ op te hebben gekrabbeld, deed ze de dop op de stift en stopte die terug haar zak. ‘Zo,’ zei ze, ‘dat was de laatste.’ Ze tilde de verhuisdoos op en liep ermee naar de deur.
Max griste de doos uit haar handen. ‘Geen zware dozen tillen, heb ik gezegd.’
‘Hou op, Max. Volgens de dokters ben ik helemaal in orde.’ Onwillekeurig haalde Stormy haar hand door haar korte, blonde haar. Inmiddels was het aangegroeid en weer net zo kort, stug en vol met haarmousse als eerst. Het bedekte het litteken van de kogel die een paar maanden eerder dwars door haar schedel was gegaan, waardoor ze in een diep coma was geraakt dat ze ternauwernood had overleefd.
Ook al was het litteken niet meer te zien, Max was zich er zeer van bewust dat het er was. Ze zou nooit vergeten dat ze haar beste vriendin bijna had verloren. De herinnering maakte haar nog steeds van streek.
‘Kijk niet zo naar me,’ zei Stormy.
‘Hoe?’
‘Met zo’n felle blik, dat je rode krullen elk moment vlam kunnen vatten. Ik voel me echt prima.’
‘Dat is je geraden.’ Max schudde haar sombere stemming van zich af. Stormy had een hekel aan melodrama, wist ze. ‘Doe die deur open, wil je? Mijn armen houden het bijna niet meer.’
Nadat Stormy de deur had geopend, gingen ze samen de betonnen trap af aan de voorkant van het knusse witte huis in Cape Cod-stijl. Ze liepen naar het knalgele huurbusje op de oprit, waarvan de achterdeuren openstonden, en Max klom naar binnen om de laatste verhuisdoos op de enig beschikbare plek boven op de stapel te zetten.
Haar hele leven zat in dat busje, peinsde ze. Met een zucht sprong ze eruit, en ze sloot de achterdeuren.
‘Vind je het spannend?’ vroeg Stormy.
‘Om een nieuw leven te beginnen? Ja. Jij?’
‘Als ik het niet spannend had gevonden, was ik niet met je meegegaan. Het is toch opwindend? Hemel nog aan toe, we gaan een gerenoveerd herenhuis betrekken! Ons vestigen. Een nieuw bedrijf beginnen.’
‘Denk je dat het zal lukken?’
‘Volgens mij wordt het een groot succes. Helemaal door de folders die we hebben verspreid, met die foto’s van ons allebei erin. In kleur nog wel. Als je die leest, geloof je meteen dat we de beste detectives zijn sinds Sam Spade. Bovendien zijn we superaantrekkelijk.’
‘Dát zijn we,’ beaamde Max.
‘Je ziet er niet uit alsof je het spannend vindt, Maxie. Eerder alsof je hart breekt.’
Leunend tegen het busje bekeek Max het huis waarin ze was opgegroeid, met zijn keurig verzorgde heg en gemaaide gazon. ‘Ik baal ervan dat we twee keer op en neer moeten. Als ik zou durven, zou ik de auto slepen met de bus. Maar ik voel me niet zeker genoeg.’
‘Hm-m.’ Stormy sloeg haar armen over elkaar. Ongedurig tikte ze met haar voet op het asfalt. Ze wist drommels goed dat Max zich ergens anders zorgen over maakte, en dat vertelde ze Max met haar blik.
Max knikte. ‘Ik had verwacht dat Lou met ons in zee zou gaan,’ gaf ze toe. ‘Ik bedoel, jij en ik hebben wel onze detectivevergunning en een hoop belangrijke contacten –’
‘Van wie de meeste dood zijn,’ onderbrak Stormy haar met een knipoog.
‘– maar aan de twintig jaar ervaring van een voormalig politieagent kunnen we niet tippen.’
‘Volgens mij ben je meer geïnteresseerd in zijn ervaring in bed.’
‘Nou, ik geloof niet dat ik een kans maak om in zijn bed te komen. Of ik moet een pistool op zijn borst houden.’
Stormy hield haar hoofd schuin. Het zonlicht deed het diamanten knopje in haar neusvleugel schitteren. Haar wenkbrauwpiercing was ze inmiddels kwijt. Tijdens haar coma was het ringetje verwijderd en het gaatje dichtgegroeid. Om haar herstel te vieren had ze het knopje in haar neus laten zetten.
Persoonlijk vond Max het mooier dan het vroegere ringetje. Het was klein, maar stoer – net als Stormy zelf.
Op ongelovige toon vroeg Stormy: ‘Wil je beweren dat jullie al die tijd dat ik in coma lag, en jullie je zus uit de klauwen van die beruchte vampierjagers aan het redden waren en de schoft aan het opsporen waren die mij had neergeschoten, dat jullie geen enkele keer –’
‘Anders zou ik het je toch wel verteld hebben?’
‘Je zou het van de daken hebben geschreeuwd,’ verzuchtte Stormy. ‘Dus… Geef je het nu op?’
Max perste haar lippen op elkaar. ‘Aangezien ik naar Maine verhuis en Lou erop staat in White Plains te blijven, heb ik geen andere keus.’
Met een mengeling van medelijden en scepsis in haar felblauwe ogen keek Stormy haar aan.
Langzaam richtte Max zich op, en ze stapte van het busje weg. Glimlachend keek ze de oprit af. ‘Maar ik ben nog niet verslagen. Daar komt hij.’ Ze knikte naar de enorme roestbak die langs de stoep tot stilstand kwam, aangezien de oprit vol stond. Het rechthoekige stukje asfalt bood plek aan het huurbusje en Stormy’s kleine rode sportwagen. Max’ groene kever stond in de garage.
Zodra Lou de motor afzette, werd het stil. Het portier aan de bestuurderskant zwaaide open, en hij stapte uit.
Gretig nam Max zijn gestalte op. Hemel, wat was hij toch een stuk. Zelfs al deed hij zijn best om als een uitgebluste ex-smeris over te komen – vooral in haar bijzijn. Met zijn te grote pakken en scheve stropdassen en zijn trage tred en spraak trachtte hij de indruk te wekken dat hij op zijn vierenveertigste uitgerangeerd was en veel te oud voor iemand van zesentwintig. Maar ze doorzag hem. Hij was niet te oud; hij was gewoon op zijn hoede. Het enige uitgebluste aan Lou Malone was zijn hart. Waarom dat zo was, wist ze niet. Ze was van plan geweest dat te verhelpen, of hij wilde of niet, maar het zag ernaar uit dat ze daar geen tijd meer voor zou hebben.
Hij liep de oprit af en keek van de bus naar haar. Zijn blik kruiste de hare, en hij keek haar strak aan.
Even meende ze droefheid in zijn ogen te zien, voordat hij die met een glimlach verhulde. Zou het kunnen dat hij het jammer vond dat ze vertrok?
Hij wendde zich af en knikte Stormy toe.
‘Hoi, Lou,’ zei Stormy. ‘We begonnen net te denken dat je ons niet meer zou komen uitzwaaien.’
‘Ik zou het voor geen goud willen missen. Hoe voel je je, Stormy?’
‘Prima. Alleen word ik er doodziek van dat iedereen me dat steeds vraagt.’ Ze glimlachte om haar woorden te verzachten. ‘En jij?’
‘Ik mag niet klagen.’ Zijn blik dwaalde naar de bus, maar bleef hangen bij Max’ buik.
Mooi, dacht ze. Het zou zonde zijn geweest als hij de blote huid tussen haar lage spijkerbroek en naveltruitje niet had opgemerkt.
Na zijn keel te hebben geschraapt, knikte hij in de richting van de bus. ‘Moet je verschillende keren op en neer, Max?’
‘Nee. Alles wat we meenemen, zit in de bus. Behalve mijn auto dan. Die moet ik later ophalen.’
‘Alles?’ Zijn wenkbrauwen gingen omhoog. ‘Ik kan me niet voorstellen dat hier meubels in zitten.’
‘Je hebt het huis van mijn zus gezien, Lou. Morgan heeft me alles nagelaten, inclusief de meubels.’
‘Je wilt je eigen spullen toch wel om je heen hebben?’
‘De meeste spullen in dit huis zijn niet eens van mij. Ze zijn allemaal van mijn ouders geweest.’ Het woord ‘adoptiefouders’ gebruikte ze nooit. ‘Trouwens, welke spullen zouden er passen? Dat huis is… grandioos.’
‘Ja, maar het past niet bij je.’
Met haar handen op haar heupen keek ze hem fronsend aan. ‘Hoe bedoel je? Ben ik niet grandioos dan?’
Weer trok hij zijn wenkbrauwen op. ‘Het was maar een opmerking, Maxie. Geen belediging. Morgans huis is… typisch Morgan. Dramatisch, donker, weelderig. Jij hoort thuis in een ander huis. Gezellig, apart, grappig.’
‘En sexy?’
Met zijn blik trachtte hij haar de mond te snoeren.
Ze knipoogde naar hem. ‘Dat bedoelde je toch, Lou? Dat weet je net zo goed als ik. Maak je geen zorgen. Zodra ik er woon, richt ik een aantal kamers voor mezelf in. Maar ik kan moeilijk het hele huis veranderen. Tenslotte is Morgan niet echt dood.’
‘Nee, dat snap ik.’ Hij sloeg zijn ogen neer en schudde zijn hoofd.
‘Wat is er?’
‘We doen er zo nonchalant over. Alsof het niets voorstelt. Maar eens in de zoveel tijd dringt het weer tot me door. Wat er allemaal is gebeurd. Wat we hebben gezien. Dingen die ik altijd aan bijgeloof had toegeschreven, bleken echt te bestaan. Een van de samenzweringstheorieën van Mad Maxie Stuart bleek precies te kloppen.’
Het liefst had ze die plagerige grijns van zijn gezicht gekust. In plaats daarvan haalde ze haar schouders op en zei: ‘Ik wilde dat je meeging.’
‘Nou, zoals ik al eens heb gezegd, ben ik niet bij de politie weggegaan om fulltime te blijven werken.’
‘Nee. Je gaat een vissersboot kopen en lanterfanten totdat je een bierbuik hebt en net zo stinkt als het aas aan je hengel.’
‘Klinkt hemels, hè?’
‘Voor een zeventig jaar oude opa, ja. Niet voor jou.’
Hij keek haar aan. Misschien zag hij de emotie die achter haar woorden schuilging.
Vlug wendde ze haar blik af. Ze had niet mokkend of humeurig willen klinken. Het laatste wat ze wilde, was kinderachtig op hem overkomen.
‘Ik beloof dat ik je kom opzoeken.’
Meteen vloog haar blik terug naar zijn gezicht. ‘Wanneer?’
‘Wanneer? Nou… Dat weet ik niet.’
‘Wat dacht je van nu?’
‘Nu?’
‘Vandaag.’
‘Maxie, soms kan ik je gewoon niet volgen.’
Ze rolde met haar ogen. ‘Je gaat me dwingen om het toe te geven, hè?’
Hoofdschuddend stak hij zijn handen in de lucht, ten teken dat hij er niets van begreep.
‘Ik weet niet zeker of ik… dat ding kan besturen.’ Ze knikte naar de bus. ‘Hij is enorm. Ik kan nauwelijks over het stuur heen kijken. Het lijkt wel een tank, zo zwaar stuurt en schakelt hij. Bij het minste zuchtje wind begint hij slingeren. En in die stomme spiegels kan ik niet zien wat er achter me zit.’
Opnieuw keek Lou van de bus naar haar.
‘Ik ga nog even controleren of we alles hebben afgesloten en zo,’ zei Stormy.
‘Toch ben je ermee van het verhuurbedrijf hiernaartoe gereden,’ zei Lou, alsof hij Stormy niet had gehoord.
Hoofdschuddend liep Stormy weg. Achter Lous rug stak ze haar duimen op naar Max, voordat ze zich naar binnen haastte.
‘Uiteraard,’ gaf Max toe. ‘Hoe kan ik anders weten hoe moeilijk het is om dat ding te besturen?’
‘Volgens mij probeer je me te dwingen om mee te gaan.’
‘Een hoop mannen zouden geen dwang nodig hebben.’
‘Vraag dan een van die mannen.’
‘Die wil ik niet. Ik wil jou.’ Ze liet haar dubbelzinnige woorden tussen hen in hangen.
Hij deed alsof hij dat niet merkte.
Het was om gek van te worden. Zo reageerde hij altijd op haar geflirt. Of hij veranderde van onderwerp óf hij deed alsof hij het niet merkte, al wist ze drommels goed dat hij dan deed alsof. Op onbewaakte momenten had ze immers begeerte zien opvlammen in zijn ogen. Zo langzamerhand begon ze te denken dat hij haar pogingen gewoon niet serieus nam.
‘Ik ga dit weekend zelf weg,’ zei hij. ‘Vissen op een grote boot. Mijn tas met spullen ligt al in de auto. Een vriend van me wacht op me bij de pier.’
‘De hemel verhoede dat ik je daarvan weerhoud.’
‘Je redt je heus wel, Maxie. Je bent een bijzonder onafhankelijke vrouw.’
Ze haalde diep adem en zuchtte. ‘Goed. Prima. Wil je op zijn minst wachten tot ik dat kreng de oprit af heb? Dan kun je nog even verkeersagentje spelen.’
‘Ach, die goeie ouwe tijd…’ Hij keek naar het huis. ‘Wacht je op Stormy?’
‘Die gaat met haar eigen auto. En ze weet de weg.’ Nadat ze de sleutels uit haar broekzak had opgediept, stapte ze in de bus. Ze startte de motor. Door de voorruit zag ze haar vriendin het huis uit komen en afsluiten. Ze schonk haar een veelbetekenende glimlach.
Stormy fronste bezorgd.
Max zette de bus in zijn achteruit en keek in haar zijspiegels. Achter zich zag ze Lou op straat staan en gebaren dat de weg vrij was. Ze liet het koppelingspedaal opkomen. De bus schoot naar achteren, en de motor sloeg af. Opnieuw startte ze. Deze keer reed ze een klein stukje achteruit voordat ze de koppeling losliet. Hetzelfde deed ze nog een aantal keer – start, stop, start, stop, schok, sputter, haper, start – totdat er een auto aan kwam rijden, en Lou gebaarde dat ze moest stoppen. Toen pas liet ze de bus soepel en snel achteruitrijden, over de brievenbus heen, tot ze bijna midden op de weg stond.
Luid getoeter klonk. Remmen gierden. Stormy gilde. Lou schreeuwde.
Max liet de motor opnieuw afslaan. Ze stapte uit, de bus achterlatend met de achterkant dwars over de weg.
Anderhalve meter ervoor kwam de andere auto tot stilstand. Met een doodsbenauwd gezicht stapte de bestuurder uit. Een van de buren, zag Max.
‘Het spijt me, Mr. Robbins,’ riep ze. Schaapachtig zwaaide ze de man toe voordat ze achter de bus verdween.
Lou en Stormy voegden zich bij haar.
Bedroefd bekeek ze de geplette brievenbus, en ze schudde haar hoofd. ‘Het valt mee. Ik rij hem wel terug en begin opnieuw.’ Ze keek naar de oprit, waar Stormy’s auto geparkeerd stond. ‘Eh… Misschien kun je die beter weghalen.’
Mopperend beende Mr. Robbins terug naar zijn auto. Hij stapte in, manoeuvreerde om de bus heen en reed weg.
Stormy ging haar eigen auto wegzetten.
‘Hoorde je me geen “stop” roepen?’ vroeg Lou.
‘Jawel. Maar ik trapte per ongeluk het verkeerde pedaal in. Ditmaal zal het me vast wel lukken.’ Ze liep naar de bestuurderskant en maakte aanstalten om in te stappen.
Lou legde zijn handen om haar middel, tilde haar van de treeplank en zette haar neer op de oprit.
Ze moest zich bedwingen om niet te kreunen van genot. Ze genoot ervan zijn handen op haar lichaam te voelen – waar of wanneer deed er niet toe.
Ze had niet genoeg haar best gedaan, bedacht ze. Flirten was ook maar flirten. Sommige mannen waren erg slecht in het oppikken van signalen. Misschien had ze wat duidelijker moeten zijn. Ze stelde zich voor dat ze hem diep in de ogen zou kijken en zou zeggen: ‘Lou, ik wil je. Ik wil mijn leven met je delen en mijn bed en alle andere dingen die ertoe doen. Wat zeg je ervan?’ Waarschijnlijk zou hij geen antwoord geven. Van schrik zou hij geen woord kunnen uitbrengen. Nee, ze had niet genoeg haar best gedaan, en nu was het te laat.
Tenzij haar in allerijl bedachte plan zou werken. Knipperend met grote ogen keek ze naar hem op, een en al vragende onschuld.
Met een zucht boog hij zijn hoofd. ‘Jij je zin, Maxie. Ik rij wel.’
Jaaa!
‘Doe niet zo mal, Lou,’ zei ze. ‘Dat hoef je niet te doen.’
‘Jawel.’
‘Maar je ging vissen.’
‘Ik ga wel een andere keer.’
Ze sloeg haar armen om zijn nek en knuffelde hem.
Al snel legde hij zijn handen om haar middel. Maar in plaats van haar naar zich toe te trekken, scheen hij juist zijn best te doen om haar heupen op een veilige afstand van de zijne te houden.
Ze verzette zich niet. Ditmaal zou ze het voorzichtig aanpakken. Ze had een tweede kans gekregen. Die zou ze niet verpesten. Op ernstige toon zei ze: ‘Dank je wel, Lou.’
‘Maar ik blijf niet, Max.’
Hemel, hoe kreeg hij het toch voor elkaar om dwars door haar heen te kijken?
Hij haalde haar armen van zijn hals en hield haar bij de polsen op een afstand. Haar strak aankijkend zei hij: ‘Ik rij de bus erheen en help je met uitladen. Daarna ga ik meteen terug. Is dat duidelijk?’
‘Natuurlijk.’ Ze knikte naar zijn auto. ‘Je kunt je auto in de garage zetten. Ik breng je terug wanneer je wilt. Maar voor de zekerheid zou ik toch maar je weekendtas meenemen.’
Niet-begrijpend knipperde hij met zijn ogen. ‘Lieve schat, ik heb je net gezegd dat ik niet blijf.’
‘Dat weet ik, Lou. Maar het is acht uur rijden. Voordat je terugrijdt, wil je vast wel douchen en je omkleden.’
Hij kneep zijn ogen iets toe. ‘Ik heb mijn weekendtas niet nodig. Want ik blijf niet.’
‘Oké, oké. Wat jij wilt.’ Ze liep de oprit af en opende de garagedeur. Alsof ze plots een briljante ingeving had, zei ze: ‘Zeg, als jij rijdt, kunnen we dan mijn auto slepen aan de trekhaak?’
‘Is er een trekhaak?’
‘Ja, onder de achterbumper.’
Hij knikte en liep terug naar de bus. Nadat hij was ingestapt, manoeuvreerde hij het voertuig uit zijn hachelijke positie midden op de weg. Aan de overkant, tegenover zijn eigen auto, parkeerde hij de bus in de berm, waarbij hij ruimte vrijliet voor Max’ kever. Vervolgens stapte hij uit en rommelde aan de trekhaak.
In de garage voegde Stormy zich bij haar. ‘Hij rijdt met ons mee, hè?’
Max glimlachte. ‘Toen hij eenmaal had gezien hoe groot de kans was dat ik onderweg zou verongelukken, kon hij me moeilijk zelf laten rijden, of wel soms?’
‘Dat was behoorlijk gevaarlijk wat je daar deed, Max. Stel dat Mr. Robbins tegen je aan was gebotst?’
‘Hij was ver genoeg weg om op tijd te remmen. Ik ben niet achterlijk.’
‘Dat ben je zeker niet,’ zei Stormy hoofdschuddend.
Max gooide haar de autosleutels toe. ‘Doe me een lol en rij mijn auto de garage uit. Zet hem achter de bus, zodat Lou hem aan de trekhaak kan hangen.’
‘Doe ik.’ Stormy stapte in. Na de garage uit gereden te zijn, en langs haar eigen auto, draaide ze de weg op en parkeerde de kever achter de bus.
Max liep naar Lous auto toe. De sleutels zaten nog in het contact. Ze reed de wagen de garage in en parkeerde hem op de vrijgekomen plek. Voordat ze uitstapte, keek ze achterom. Op de achterbank, naast een koeltas met bier en vissersgerei, lag een propvolle weekendtas. Een snelle blik naar buiten vertelde haar dat Stormy en Lou haar auto aan de bus stonden vast te maken. Nerveus likte ze haar lippen. Toen griste ze de tas van de achterbank en legde hem in Stormy’s auto, die nog op de oprit stond. ‘Zo snel en sluw als een superslimme vos,’ mompelde ze. Ze liep terug naar de garage. Tegen de tijd dat ze die had afgesloten, was Lou klaar om weg te rijden. Ze huppelde naar de bus en overhandigde hem zijn sleutels. ‘Je auto staat veilig in mijn garage op je te wachten, Lou.’
Achterdochtig keek hij haar aan.
Stormy tikte hem op de schouder. ‘Ik rij achter jullie aan. Let op dat jullie me niet kwijtraken, oké?’
‘Oké.’
‘Hou jullie mobiele telefoons aan.’
‘Doen we,’ zei Max, zich afvragend waarom Stormy zo zenuwachtig leek over de rit. ‘Maak je je ergens zorgen over, lieverd?’
Stormy ontkende dat te vlug om overtuigend te zijn. ‘Ik heb een routebeschrijving, maar ben bang de weg kwijt te raken. Dus rij niet te hard.’ Daarop haastte ze zich naar haar auto en startte de motor.
Voor zover Max kon beoordelen, had Stormy de extra tas achter de passagiersstoel niet opgemerkt. Niet dat ze er iets van zou zeggen. Stormy stond aan háár kant. Altijd. Ze was Max’ beste vriendin.
Dus kende Max haar goed genoeg om zich zorgen te maken over de rit. Storm was zichzelf niet. Dat was al zo sinds ze uit haar coma was ontwaakt.
Max besloot van de gelegenheid tot fysiek contact gebruik te maken door Lou aan te tikken. ‘Wil je me even helpen met instappen?’ vroeg ze, aan de passagierszijde.
Hij perste zijn lippen op elkaar, maar daar trok ze zich niets van aan, want hij pakte haar gedwee vast en hielp haar de bus in.
‘Ik blijf niet, Maxie,’ herhaalde hij. Met zijn ene hand op haar onderrug en zijn andere om haar bovenarm hielp hij haar op haar stoel.
‘Zeg dat niet steeds, Lou. Ik heb het begrepen.’
Hij liep naar de bestuurderskant om zelf ook in te stappen.
Ze gespte haar veiligheidsgordel om en leunde achterover in haar stoel. Ze had de komende acht uur om te bedenken hoe ze Lou moest overhalen om in Maine te blijven, hield ze zich voor. De mogelijkheid dat haar dat niet zou lukken, weigerde ze in overweging te nemen.