Hoofdstuk 19
‘Wat is er met Max?’ vroeg Jason. Hij was naar Lous kamer gekomen terwijl de storm naderde.
Hoewel Lou liever alleen was geweest, besefte hij dat dit niet het moment was om te zwelgen in spijt of zich het hoofd te breken over hoe hij het kon goedmaken.
‘Waarom denk je dat er iets met haar is?’ vroeg hij.
‘Ze gedraagt zich zo anders vanmorgen.’ Onderzoekend nam Jason hem op. ‘En jij ook. Hebben jullie ruzie gehad?’
‘Nee.’
‘Een misverstand?’
‘Dat gaat alleen Max en mij aan, oké?’
‘Oké. Best.’
‘Hoe dan ook, het is goed dat ze zijn weggegaan. Dat geeft ons de kans om naar dat eiland te gaan zonder dat Storm weer buiten zinnen raakt.’
Jason schudde zijn hoofd. ‘Een slecht idee, Lou. Een heel slecht idee.’ Hij keek naar de dreigende, donkere wolken, en net op dat moment begon het te donderen. ‘Bovendien gaat het ons toch niet lukken.’
‘Hoor eens, vroeg of laat moeten we erheen. Met of zonder storm. Ik wil Max er niet bij hebben. En haar geduld is op, dat voel ik. Ze zal zich door niets of niemand laten tegenhouden om erheen te gaan. Tenzij we haar voor zijn.’
Fronsend keek Jason naar de grond.
‘En als we Storm meenemen,’ vervolgde Lou, ‘weten we bij God niet wat er gaat gebeuren. We weten allebei dat ze ons nooit met zijn tweeën zouden laten gaan als ze hier waren. Dus moeten we het doen nu ze er niet zijn.’
Jason rolde met zijn ogen. ‘Misschien is Max nu al kwaad op je, maar als je haar dat flikt, zal ze pas echt kwaad zijn, denk je ook niet?’
‘Ik heb nooit gezegd dat ze kwaad op me is.’
‘Nou, ze is kwaad op íémand, en niet op mij. En aangezien ze de dag met Storm doorbrengt, hoewel die gevaarlijk voor haar is, is ze ook niet kwaad op Storm. Dan blijf jij over.’
In plaats van op Jasons woorden in te gaan, vervolgde Lou zijn eigen redenering. ‘Die vent is een vampier. Overdag vormt hij geen bedreiging voor ons. Dus we moeten overdag gaan.’
‘En deze storm dan?’
Hij liep naar het raam om naar de donkere hemel te kijken. ‘Die moeten we gewoon het hoofd bieden.’
Jason kwam naast hem staan. Dikke regendruppels begonnen tegen het raam te kletteren. ‘Allemachtig, het is alsof hij onze gedachten kan lezen.’
‘Misschien kan hij dat ook wel.’
Jason slikte. ‘Ik vraag het je nog één keer, Lou. Doe het niet. Ga er niet heen vandaag.’
Jason aankijkend, probeerde Lou diens gelaatsuitdrukking te doorgronden. ‘Het spijt me, Jason. Ik moet dit doen. Niet alleen voor je zus en haar vriendin, maar ook voor Max. Ik moet deze zaak afsluiten, zodat ik me… op andere dingen kan concentreren.’
Jason knikte. Zijn gezicht stond gespannen. ‘Ik ga naar mijn kamer. Een zaklamp en een jas halen. En een telefoon, voor het geval we daar bereik hebben.’ Hij keek Lou aan. ‘Er lagen geen reddingsvesten in die boot.’
‘Niet een,’ bevestigde hij. ‘Kun je zwemmen?’
Jason knikte. Toen hij de deur opendeed, raasde de storm hem tegemoet. De blik die hij Lou over zijn schouder toewierp, sprak boekdelen. In dit noodweer was niet te zwemmen. Daarna verdween hij naar buiten.
Lou controleerde of zijn revolver geladen was en verborg het wapen onder zijn kleren, waar het droog zou blijven. Hij pakte zijn jas en stopte een zaklantaarn in zijn zak. Verder stak hij zijn zakmes en mobiele telefoon bij zich. Ten slotte besloot hij een briefje achter te laten voor Max. De vier regels kostten hem meer tijd dan hij ooit aan een brief had besteed. Uiteindelijk knikte hij, legde de brief op het nachtkastje en trok zijn jas aan. Vervolgens stapte hij naar buiten en liep naar Jasons motelkamer.
Net toen hij wilde aankloppen, hoorde hij een stem. Hij kon zweren dat hij Jason tegen iemand hoorde praten. Fronsend liep hij naar het raam naast de deur. Hij probeerde naar binnen te gluren, maar de gordijnen waren gesloten.
Even later hoorde hij Jason naar de deur toe lopen, en hij stapte achteruit. Toen de deur openzwaaide, deed hij alsof hij op het punt had gestaan om aan te kloppen. Ondertussen keek hij langs Jason heen de kamer in, maar hij zag niemand. De badkamerdeur stond open, zodat hij naar binnen kon kijken, maar daar was evenmin iemand te bekennen. Jasons koffiebeker stond op het nachtkastje, pal naast de telefoon. Had hij iemand gebeld? Hij slikte moeizaam.
‘Laten we gaan.’ Jason stapte naar buiten en trok de deur achter zich dicht. Met opgetrokken schouders tegen de regen liep hij naast Lou om het motel heen en het grasveld over.
Toen ze het bos in gingen, leek de regen af te nemen. De bomen boden een betere beschutting tegen de storm dan Lou had verwacht. In een snel tempo doorkruisten ze het bos. Ten slotte kwamen ze bij het steile pad.
Zodra ze tussen de bomen vandaan kwamen, bleef hij staan. Hij keek omhoog naar de lucht en streek een hand door zijn haar. ‘Het stopt.’
‘Wat?’
‘De regen houdt op.’
Jason keek om zich heen en daarna omhoog naar de hemel. ‘Volgens mij is de wind ook gaan liggen. Nou, misschien gaat het ons dan toch lukken het eiland levend te bereiken.’
Fronsend keek Lou van Jason naar de lucht. De wolken leken minder donker, alsof ze op het punt stonden op te lossen. Wat had dit in ’s hemelsnaam te betekenen? Opnieuw moest hij slikken.
Hij volgde het pad omlaag en liep regelrecht op de boot af. Er kwamen geen donkere wolken. Er was geen gerommel van donder meer. Geen razende wind. Met een blik op Jason zei hij: ‘Dit bevalt me niks.’
‘Misschien kan hij onze gedachten niet lezen, maar alleen die van de vrouwen.’
‘Als die storm was gaan liggen nadat ze waren vertrokken, zou ik dat aannemelijk vinden, maar dat was niet zo. Die storm bleef aanwakkeren. En nu is het net alsof… het noodweer zich heeft bedacht.’ Strak keek hij Jason aan. ‘Alsof híj zich heeft bedacht.’
‘Misschien moeten we toch niet naar het eiland gaan, Lou. Waarschijnlijk liggen er overal handlangers van hem op de loer.’
Hij klopte op zijn zij. ‘Ik ga niet ongewapend, Jay.’
Dat scheen Jason niet gerust te stellen. Hij leek onwillig, maar vastberaden.
Hij voelde met Jason mee. ‘Weet je, je hebt gelijk,’ zei hij. ‘Misschien is het wel gevaarlijk. Zelfs nu de storm is gaan liggen. En zelfs overdag. Misschien moet er iemand achterblijven. Voor het geval ik niet terugkeer en er versterking moet komen.’
Jason keek naar hem op. ‘Je denkt dat ik bang ben en geeft me een excuus om niet te gaan. Ik ben hier mans genoeg voor, Lou. Net als jij.’
Hij haalde zijn schouders op. Weliswaar was hij het niet met Jason eens, maar dat zou hij niet zeggen. ‘Hoor eens, het is aan jou. Ik ga in elk geval. Met of zonder jou.’
‘Mét mij. Je hebt me nodig.’
‘O, ja?’
‘Ja.’
Met enige tegenzin knikte Lou hem toe. Hij zag de angst in diens ogen. Die knul gedroeg zich niet verdacht, hield hij zich voor. Hij had alle reden om bang te zijn. Zoiets als dit had hij nog nooit meegemaakt.
Toch kon hij het gevoel niet van zich afschudden dat Jason meer voelde dan angst alleen. Het was alsof hij iets wist.
Hij keek naar de plek waar hij Max de vorige avond had zien staan, oog in oog met de machtigste vampier die ze ooit was tegengekomen, opkomend voor haar vriendin. Hij herinnerde zich hoe ze eruit had gezien toen hij haar naar zijn kamer had gebracht. De gedachte aan de pijn die ze moest hebben geleden, kwelde hem.
En hij had er nog een schepje bovenop gedaan…
De beste dienst die hij haar op dit moment kon bewijzen, was de vermiste meisjes weghalen van het eiland, zodat hij Max terug naar Maine kon brengen. Hij had geen idee van hoe het daarna verder moest en hoe hij ooit de relatie moest herstellen die hij zo grondig kapot had gemaakt, maar hij moest hiermee beginnen.
Hij pakte de achterkant van de boot vast.
Jason schoot hem te hulp.
Samen duwden en trokken ze het vaartuig de zee op, totdat ze tot aan hun knieën in het water stonden. Vervolgens klommen ze aan boord. Terwijl Jason met een roeispaan de boot verder afduwde, trok Lou aan het koord van de buitenboordmotor. Na de derde poging kwam de motor sputterend tot leven, en ze voeren de zee op.
Het weer veranderde niet meer. Hooguit werd de hemel nog helderder. Het was bijna alsof iets of iemand had besloten hen toe te laten op het eiland, dacht Lou. Maar wat deed het er ook toe? Hij móést dit doen. Dat was hij Max verschuldigd.
‘Storm, je bent diep in slaap. Je voelt je ontspannen en veilig. Op je gemak, warm en volkomen veilig.’
Martha’s stem was zo rustgevend, vond Max, dat zijzelf ook elk moment in trance kon raken. Ze tikte tegen Martha’s schouder en keek haar met een schuin hoofd aan.
Martha fronste en volgde haar naar de andere kant van de kamer.
‘Ik moet weg,’ zei Max. ‘Wanneer ze wakker wordt, zeg haar dan –’
‘Dat lijkt me geen goed idee,’ protesteerde Martha zacht.
‘Maar… Ze is in goede handen. Ik moet iets belangrijks –’
‘Ze is bang. We hebben geen idee van wat er tijdens de sessie boven zal komen. Het zou erg traumatisch voor haar kunnen zijn.’
Met een bezorgd gezicht keek ze om naar Stormy, die met gesloten ogen ontspannen op de sofa zat.
‘Je vriendin heeft je nodig,’ drong Martha aan. ‘Het zal trouwens niet lang duren.’
Als om Martha’s woorden kracht bij te zetten fluisterde Stormy: ‘Max?’ Ze tilde haar hand op en graaide in de lucht.
‘Ze heeft je nodig,’ herhaalde Martha.
Max slikte en liep terug naar de sofa om naast Stormy te gaan zitten en haar hand te pakken.
Stormy ontspande. Een zucht ontsnapte aan haar lippen.
Martha nam weer plaats in de stoel tegenover Stormy. ‘Je bent veilig, Storm,’ zei ze. ‘Max is hier, en ik ben hier. Er kan je niets gebeuren. Begrijp je dat?’
‘Ja,’ antwoordde Stormy. ‘Veilig.’
‘Ik wil nu met die ander spreken. Het wezen in dit lichaam dat niet Tempest Jones is. Ben je daar?’
Niets.
Stormy zat op de bank, met haar hoofd tegen de rugleuning en haar ogen gesloten. Haar ademhaling was diep en regelmatig.
‘Praat tegen me, alsjeblieft. Ik wil graag met die ander praten.’
Stormy’s hoofd schoot omhoog. Haar ogen en mond gingen open, en een stortvloed van vreemde woorden rolde van haar lippen.
Roemeens, vroeg Max zich af. Het kon evengoed Babylonisch zijn. Allemachtig.
‘Lasa-maîn pace!’
Max zag Martha geschrokken terugdeinzen en met haar ogen knipperen. ‘Moet je haar ogen zien,’ fluisterde ze. ‘Ik zei toch dat ze van kleur zouden veranderen?’
Martha knikte. Ze klopte op Max’ hand alsof ze haar wilde geruststellen. Ondanks de schrik bleef haar stem kalm. ‘Je zult Engels moeten spreken, mijn beste.’
De vrouw – het was Stormy niet, en Max kon haar ook niet als Stormy zien – knikte langzaam. Ze scheen even na te denken voordat ze sprak. ‘Laat me met rust.’
‘Dat zal ik doen. Binnenkort. Maar eerst moet je me vertellen wie je bent.’
‘Ik ben haar. Zij is mij.’
‘Ben jij Storm?’
‘Dat ben ik.’
‘Wie is dan de andere vrouw in jouw lichaam? De vrouw met die blauwe ogen die Engels spreekt?’
‘Zij is mij. Wij zijn één.’
‘Ze kent jou niet.’
‘Ze kan me zich niet herinneren. Ik kom van voorheen.’
‘Van voorheen?’
De vrouw knikte.
Het was ongelooflijk hoe anders ze eruitzag dan Max’ dierbare Stormy.
‘Waarom val je Stormy’s vrienden aan?’ vroeg Martha op rustige, geduldige toon. ‘Als jij echt Storm bent, zijn ze toch ook jouw vrienden.’
‘Ik bescherm wat mij dierbaar is.’
‘Ik begrijp het.’ Martha’s stem bleef kalm en geruststellend klinken. ‘Vormen ze een bedreiging voor iets dierbaars van je?’
Traag knikte de vrouw. Haar motoriek leek in de verste verte niet op die van Storm.
‘Kun je me vertellen wat?’
‘Hem. Print‚ meu.’ Haar ogen vielen dicht. ‘Ik voel me zo zwak hier. Breng me terug naar de zee.’
‘Vertel me eerst je naam.’
‘Ik ben ziek. Sunt bolnav.’
‘Alsjeblieft. Alleen je naam. Daarna kun je terug.’
Opnieuw gingen haar ogen open. Langzaam begon hun zwarte kleur te verbleken. ‘Namen betekenen niets. Ik heb er zoveel gehad. Tegenwoordig heet ik Tempest. Ooit heette ik Mina. Daarvoor was ik Elisabeta. Het doet er niet toe. We zijn een en dezelfde.’ Haar ogen vielen weer dicht.
Toen ze ze weer opende, waren ze helblauw. ‘Storm,’ zei Stormy’s vertrouwde stem. ‘Ik heet Storm.’
Martha knikte.
Max kon haar ogen niet van haar beste vriendin afhouden. Zo te zien was ze zichzelf weer. Ze oogde normaal en ontspannen.
‘Storm, vertel me eens hoe je je voelt wanneer je aan de kust van Endover bent.’
Ze glimlachte. ‘Alsof ik thuis ben.’
‘Heb je ooit op een vergelijkbare plek gewoond? In je jeugd misschien?’
‘Nee. Ik was nog een klein meisje toen we van Iowa naar White Plains verhuisden.’
‘En hoe voel je je tijdens die… black-outs van je?’
Stormy’s lichaam verstrakte. ‘Alsof ik heb geslapen en alles heb gedroomd. In de droom ben ik het niet die handelt. Het is iemand anders, die dingen doet die ik nooit zou doen. Zodra ik wakker ben, kom ik erachter dat ik het toch zelf ben geweest.’
‘Dus in je dromen kun je de dingen zien die je doet?’
Ze boog haar hoofd en knikte. ‘Soms. En dan voel ik me nog schuldiger.’
‘Het is jouw schuld niet, Storm.’
‘Zo voelt het wel.’
‘Wie doet die dingen, tijdens je dromen?’
Stormy fronste haar wenkbrauwen. ‘Een vrouw.’
‘Hoe ziet ze eruit?’
‘Ze is beeldschoon. Roomblanke huid. Wilde bos goudblond haar. Gitzwarte ogen.’
‘Ken je haar?’
Ze begon haar hoofd te schudden, maar hield daar abrupt mee op. ‘Het voelt alsof ik haar moet kennen. Ze komt me heel vertrouwd voor. Als een oude bekende die je heel lang niet hebt gezien en die je bij het weerzien niet meteen kunt plaatsen. Of als een doktersassistente die je niet herkent doordat je haar in de supermarkt tegenkomt, in plaats van in de praktijk.’
‘Ik begrijp het.’
‘Ik zou willen dat ik me haar kon herinneren.’
‘Volgens mij gebeurt dat nog wel, zodra je er klaar voor bent. Storm, ik wil dat je dieper ontspant. Ik ga terugtellen vanaf tien, oké? En dan ga ik je nog dieper in slaap brengen.’
Jason ging op het bankje zitten en drukte de roeispaan terug in de houder aan de binnenkant van de boot.
Lou zat achterin en stuurde de boot weg van het motel.
‘Waar denk je dat deze boot vandaan komt?’ vroeg Jason.
‘Geen idee. Waarschijnlijk is hij van Gary, maar het is maar een vermoeden.’
‘Gary? De motelmanager?’
Hij knikte en stuurde de boot langs de bochtige kust. In de verte zag hij de vuurtoren staan. Hij voer ernaartoe.
Toen ze dichterbij kwamen, verscheen het eiland aan de horizon. Het rees op uit zee, een donkere schaduw tegen de heldere lucht, gehuld in nevelen.
‘Daar,’ zei hij.
Met zijn rug naar hem toe keek Jason uit over de boeg. ‘Weet je zeker dat je erheen wilt?’
‘Het moet. Je wilt je zus toch terug?’ En zelf wilde hij Max terug. Voortdurend schoot die gedachte door zijn hoofd, maar hij probeerde haar niet te doorgronden.
‘Ik zou alles doen… Ik zál alles doen om Delia terug te krijgen.’ Jason draaide zich naar hem om. ‘Dat zou jij toch ook doen als het om Max ging?’
‘Zeker.’
‘Dan begrijp je me.’
Fronsend vroeg hij zich af wat Jason bedoelde.
Het volgende moment wendde Jason zich weer af en vroeg: ‘Hoe gaan we dit aanpakken?’
‘Volgens mij zie ik een dak. Aan de andere kant van het eiland. Zie je het?’
Jason knikte.
Gedeeltelijk verscholen achter bomen kwamen torens en gevelspitsen in zicht.
‘Laten we aan deze kant van het eiland aanmeren,’ stelde Jason voor. ‘Voor de zekerheid. Dan kan niemand ons zien vanaf het huis.’
‘Goed idee.’ Terwijl ze dichterbij kwamen, minderde Lou vaart. Hij stuurde de boot naar de westzijde van het eiland, zodat hun aankomst onopgemerkt zou blijven. Op zeker moment zette hij de motor af om het laatste stuk te roeien.
Vlak voor de kust sprongen ze uit de boot, waarna ze het vaartuig het kiezelstrand op sleepten. Lou had de boot in de richting van een groepje verwilderde struiken geroeid, en ze trokken het vaartuig daar zo ver mogelijk onder, om het te verbergen.
Lou richtte zich op en keek rond. Het eiland was dichtbegroeid met oude, hoge naaldbomen, die de grond in de schaduw hulden. Op de bodem – een dikke deken van bruine naalden – lagen dennenappels.
Het rook hier ongelooflijk. Max zou deze plek prachtig vinden, dacht hij. Werkelijk prachtig.
Samen met Jason liep hij tussen de enorme naaldbomen door. Vogels fladderden kwetterend heen en weer, en elke keer wanneer er een opvloog, schrok hij.
Ten slotte bereikten ze de rand van het naaldwoud en kwamen ze aan bij het huis, dat dreigend boven hen uit torende. Het was gebouwd van enorme, grof gehouwen blokken wit graniet. Torens rezen op aan de hoeken en flankeerden de enorme overwelfde houten ingangspoort.
Het bouwwerk zag eruit als een kerk, vond Lou. Of een burcht.
‘Zo te zien zal het niet meevallen om binnen te komen,’ merkte Jason op.
‘Binnenkomen zal geen enkel probleem zijn,’ zei iemand achter hen.
Allebei draaiden ze zich met een ruk om.
Achter hen stonden commissaris Fieldner en twee andere mannen, alle drie met hun wapens in de aanslag en op Lou gericht.
Jarenlange ervaring had Lou geleerd bliksemsnel te reageren. Hij gaf de gewapende man dicht bij hem een kaakslag, draaide diens arm achter zijn rug en pakte hem zijn wapen af. Een fractie van een seconde later hield hij de man voor zich als een schild en richtte hij het wapen op de twee anderen. ‘Laat die wapens vallen. Anders gaat jullie vriend eraan.’
Ze staarden hem aan en keken toen naar elkaar.
‘Nu!’ brulde hij. Hij richtte de loop van het wapen op zijn gijzelaar.
De twee mannen keken naar Jason.
Die knikte en zei: ‘Jullie kunnen beter doen wat hij zegt.’
Beide mannen lieten hun wapens op de grond vallen.
Lou wierp Jason een snelle blik toe. ‘Pak de wapens, Jay.’
Jason knikte om de revolvers op te rapen. Twee ervan stopte hij achter zijn broekriem; de derde hield hij in zijn hand. Vlug ging hij naast Lou staan.
‘Hier zul je spijt van krijgen,’ schreeuwde Fieldner tegen Jason. ‘Je zou die vróúwen hiernaartoe brengen, niet die vent!’
Geschrokken draaide Lou zich om naar Jason, om te ontdekken dat Jason een revolver op zijn voorhoofd gericht hield.
‘Ik zei aan de telefoon al dat ik hem niet kon tegenhouden,’ zei Jason. ‘Maar het doet er niet toe. De vrouwen komen heus wel. Zeker nu hij hier is.’
‘Jason, waar ben je in godsnaam mee bezig?’
‘Leg dat wapen neer, Lou. Zoals ik al zei, doe ik alles om mijn zus terug te krijgen. Zelfs jou pijn doen, helaas.’
‘Dat je mij pijn kunt doen, snap ik. Maar Maxie? En Storm?’
‘Het spijt me, Lou. Laat je wapen vallen.’
Lou aarzelde.
‘Dwing me niet om je neer te schieten.’ Jason spande de hamer van de revolver.
Verdomme, dacht Lou, het was een .44-revolver. De kogel zou zijn halve schedel eraf blazen. Als Jason schoot, had hij geen enkele kans het er levend af te brengen. Dan zou Max aan Jason overgeleverd zijn, omdat ze een vriend vertrouwde die dat niet verdiende. Hij moest ervoor zorgen dat hij in leven bleef. Voor Max.
Hij liet het wapen vallen dat hij zijn gijzelaar had ontfutseld.
De man rukte zich los.
‘En je eigen revolver,’ zei Jason. ‘Ik weet dat je er een bij je hebt.’
Hij knikte, haalde zijn eigen revolver tevoorschijn en liet hem op de grond vallen. ‘Doe dit niet, Jason. Hij gaat Delia echt niet vrijlaten alleen maar omdat jij zijn bevelen opvolgt.’
‘Als ik niet gehoorzaam, zal hij haar vermoorden.’
‘Hoe weet je dat hij haar niet sowieso vermoordt?’ Hij deed een stap in Jasons richting.
Verder kwam hij niet. Hij voelde een harde klap tegen zijn achterhoofd, die hem op zijn knieën deed zakken. En opnieuw werd hij geslagen. Hij ging tegen de vlakte en bleef liggen. Het had geen zin om overeind te komen, met vier tegenstanders. Hij lag daar en deed zijn best bij bewustzijn te blijven zonder het te laten merken. Hij hoorde slagen en stompen, gevolgd door gekreun en gevloek van Jason.
‘Stomme idioot! Je mocht hem niet hierheen brengen,’ zei Fieldner, terwijl de twee andere mannen op Jason in sloegen en schopten.
‘Ik heb geprobeerd hem tegen te houden. En je gebeld om te laten weten dat –’
‘Geklets. Je hebt je woord niet gehouden!’
Lou hoorde nog een slag en gekreun. Het volgende moment lag Jason op de klamme grond, niet ver bij hem vandaan.
‘Genoeg,’ zei Fieldner.
Glurend door zijn wimpers zag Lou de politiecommissaris naast Jason staan.
‘We moeten er het beste van maken. Misschien kunnen we ons voordeel doen met de komst van Mr. Malone. Breng hem naar binnen.’
‘En wat doen we met hem?’ vroeg een van de kerels, neerkijkend op Jason.
‘Hij moet terug naar het vasteland. Om de vrouwen te vertellen dat Malone hier gevangenzit, zodat ze komen om hem te redden.’
Lou opende zijn ogen. Wáág het niet te gehoorzamen, zei de dreigende blik die hij Jason toewierp.
‘Het moet lijken alsof hij flink heeft geknokt om zijn metgezel te verdedigen,’ vervolgde Fieldner. Hij knikte naar zijn handlangers. ‘Zorg ervoor dat het er overtuigend uitziet. Hij moet alleen wel terug kunnen varen naar het vasteland.’ Achteloos haalde hij zijn schouders op. ‘Maar als dat niet lukt, kunnen jullie hem altijd zelf nog overzetten.’
Grijnzend liep het tuig naar Jason toe, die zichzelf zo klein mogelijk maakte voordat de eerste trap hem raakte.
Tegen de tijd dat ze ophielden, lag hij roerloos op de grond.
Ze grepen Lou bij de armen en sleepten hem naar het huis.
Martha bracht Stormy onder een diepere hypnose. Ze vertelde haar dat zij, Storm, de baas was over zichzelf en dat ze het andere deel van haar geest niet meer moest toestaan de controle over te nemen. Ze gaf de ander toestemming om tegen Stormy te praten, maar beval haar ook om te luisteren, waarbij ze herhaalde dat Stormy de leiding had.
Langzaam liet ze Stormy daarna bijkomen uit haar trance. Ze gaf haar de opdracht zich alles wat was besproken te herinneren – zelfs de dingen die de ander had gezegd. En ze vertelde Stormy dat ze zich bij haar ontwaken verkwikt, veilig en de baas over zichzelf zou voelen.
Zo te zien was dat ook zo.
Martha schonk verse thee in – een kruidenthee met kaneel deze keer, die volgens haar energie gaf. Stormy moest de koekjes eten die ze erbij serveerde, of ze wilde of niet.
‘En? Wat denk je?’ vroeg Max. Ze had het vreselijk gevonden om al die tijd niets te kunnen zeggen en alleen maar te moeten toekijken, zonder haar mening of gedachten te delen. En al even vreselijk dat haar plan om weg te glippen en in haar eentje naar het eiland te gaan was mislukt. Maar er was nog tijd. ‘Is Stormy bezeten?’
‘Als dat zo is,’ antwoordde Martha, ‘is het in elk geval door iemand die ervan overtuigd is een deel van haar te zijn.’ Ze keek naar Stormy. ‘Kun je je nog herinneren dat ik met die ander heb gesproken?’
Stormy fronste. Toen klaarde haar gezicht op. ‘Ja. Ik weet alles nog.’
‘Wat voor een gevoel had je bij haar woorden?’
‘Dat ze eerlijk was. Oprecht. Bijna… wanhopig.’
‘Dus die ander gelooft echt wat ze zegt,’ zei Max.
‘Het is óf dat óf ze spreekt de waarheid,’ stelde Martha.
‘Hoe kan ze de waarheid spreken?’
Martha nipte van haar thee. Peinzend zette ze haar kopje terug op het schoteltje, en ze keek Stormy aan. ‘Wat ik nu ga zeggen, is puur theoretisch. Dat moet je je realiseren. Niemand kan zeker zijn van wat zich in de spirituele dimensie afspeelt. Mijn mening is niet meer waard dan die van een ander. Het is slechts een van de vele mogelijkheden, oké?’
Stormy knikte. ‘Oké.’
‘Oké. Ik geloof dat we allemaal… een spiritueel zelf hebben. Een hoger zelf, als je het zo wilt noemen. Na onze dood verlaat onze ziel de materiële wereld. Als alles goed gaat, voegt die ziel zich bij ons hogere zelf. Kunnen jullie me nog volgen?’
Max knikte. Ze wist niet of ze het met Martha eens was, maar als theorie klonk het aannemelijk.
Stormy staarde Martha aan, een en al aandacht.
‘Ons hogere zelf is samengesteld uit alle personen die we in onze verschillende levens zijn geweest. Uit de verzamelde ervaringen van dat hogere zelf ontstaat een nieuwe ziel, die geboren wordt in een nieuw leven.’
‘Als je aanneemt dat reïncarnatie bestaat,’ vulde Max aan.
‘Ja. Jullie kennen vast de idee wel dat sommige zielen om een of andere reden niet in staat zijn om de materiële wereld te verlaten.’
Max knikte.
‘Denk je dat dit zo’n ziel is?’ vroeg Stormy.
‘Niet precies,’ antwoordde Martha. ‘Ik geloof dat de meeste zielen de materiële wereld wel achterlaten en naar het hiernamaals gaan. Soms zijn ze alleen niet in staat om met het hogere te versmelten of verzetten ze zich daartegen. Ze blijven een individu binnen de nieuwe ziel die uit het hogere zelf ontstaat en geboren wordt.’
‘Ik begrijp het,’ zei Max. ‘Al weet ik niet of ik erin geloof.’
‘Storm?’
Storm knikte, maar zei niets.
‘Voordat ik je onder hypnose bracht, heb je me verteld dat je tijdens je coma je lichaam hebt verlaten en het gevoel had dat je de weg kwijt was. In het hiernamaals heb je iemand ontmoet die je pas daarna in je echte leven hebt leren kennen. Diegene kon zich jullie ontmoeting ook nog herinneren.’
‘Ja,’ bevestigde Stormy. ‘Als dat niet zo was geweest, had ik waarschijnlijk gedacht dat ik had gehallucineerd.’
‘Veel te vaak wantrouwen we onze zintuigen. Stel dat je tijdens je verblijf in het hiernamaals een ziel bent tegengekomen die zich niet bij je hogere zelf heeft kunnen voegen. En dat die ziel zich met de jouwe heeft verbonden, zodat je bij terugkeer in je lichaam opeens met twéé zielen was, in plaats van met één.’
‘Dat klinkt wel erg vergezocht.’ Hoofdschuddend pakte Max haar theekop.
‘Maar, Max, dat is precies hoe het voelt,’ zei Stormy. Haar stem klonk krachtiger dan tevoren, en haar gezicht stond levendiger. ‘Wie is die andere ziel? Waarom wilde ze met mij terugkomen?’
‘Ik weet het niet zeker, Storm. Ze bleef maar zeggen dat ze jou was. Het is mogelijk dat ze een deel van jou is. Een andere ziel, die is ontstaan uit je hogere zelf. Maar het hoeft niet zo te zijn.’
Verward fronste Stormy haar voorhoofd.
Max begreep waar Martha heen wilde. ‘Denk je dat die ander een ziel is uit een van Stormy’s vorige levens?’
‘Het is een mogelijkheid om rekening mee te houden.’
Stormy sloot haar ogen. ‘Het is niet eerlijk. Ik wil gewoon van haar af. Hoe doe ik dat? Wat wil ze van me?’
‘Dat is een belangrijke vraag. Wat wil ze? Waarom is ze teruggekeerd? Misschien heeft ze tijdens haar eigen leven iets niet kunnen afmaken. Of wil ze iets hebben uit de materiële wereld wat ze alleen kan opeisen door er zelf te zijn.’ Martha legde haar hand op die van Stormy. ‘Volgens mij heb ik de weg om te communiceren voor jullie vrijgemaakt. Dat heb ik althans geprobeerd. Als het is gelukt, zul je erachter kunnen komen. Praat me haar. Luister naar haar. Probeer te voelen wat zij voelt. Misschien begrijp je het dan.’
‘Stel dat ik dat niet kan?’
Martha sloeg haar ogen neer. ‘Dat weet ik niet.’
‘Wacht even,’ zei Max. ‘Wil je beweren dat het niet mogelijk is om… van deze indringster af te komen? En exorcisme dan? Zou dat kunnen werken?’
‘Misschien. Maar het is niet ondenkbaar dat daarbij de verkeerde ziel wordt uitgedreven.’
Bij die woorden rilde Stormy.
‘Wat moeten we dan in ’s hemelsnaam doen?’
‘Max, schreeuw niet zo,’ zei Stormy. ‘Ze doet haar best.’
Max rolde met haar ogen, stond op en begon te ijsberen. ‘Het spijt me, Martha. Ik maak me gewoon zorgen om mijn vriendin.’
‘Ik neem het je niet kwalijk. Ik ben ervan overtuigd dat wat ik jullie heb verteld de oorzaak is van menige meervoudige persoonlijkheidsstoornis. Oudere zielen kunnen ingrijpen om een jongere ziel te beschermen tegen een ernstig trauma. Aan de ene kant helpt het; aan de andere kant kunnen daardoor verschillende zielen in één lichaam huizen. Hoe dan ook zijn de symptomen hetzelfde, dus je zou ze ook op dezelfde manier kunnen behandelen.’
‘Hoe dan?’ vroeg Max.
‘Er zijn twee methodes. Bij de ene begeleidt een therapeut de patiënt tijdens gerichte meditaties waarin deze zich verbeeldt de andere persoonlijkheden op te sporen en te doden. Ik betwijfel ten zeerste of dit de beste manier is. Andere therapieën hebben veel succes geboekt door de verschillende persoonlijkheden met elkaar te laten versmelten. Mij lijkt dat de gezondste oplossing.’
‘Wil je me vertellen dat ze voortaan aan dat andere wezen vastzit? Dat ze het moet… adopteren?’ Max schudde haar hoofd. ‘Wat mij betreft kiezen we voor methode één. We doden het en zijn ervanaf.’
Stormy veerde overeind. ‘Nee. Nee, dat wil ik niet. Nog niet, in elk geval.’
‘Stormy, ben je helemaal gek geworden?’
‘Misschien.’ Stormy keek haar aan en schonk haar een beverige glimlach. ‘Maar ik wil weten wie ze is, waarom ze is teruggekomen en wat ze van me wil.’
‘Storm, ik zeg het niet graag, maar die trut heeft Lou aangevallen. En mij. Ze is gevaarlijk.’
‘Ze is een deel van me. Volgens mij heeft Martha haar verteld dat jij en Lou vrienden zijn en dat jullie haar geen kwaad willen doen. Ik denk niet dat ze nog gewelddadig wordt.’
‘Dat denk ik ook niet,’ zei Martha. ‘En dan is er nog het punt van de zee. Van Endover, om precies te zijn.’ Ze zuchtte. ‘Ik wil jullie niet bang maken, maar het is niet voor het eerst dat ik vreemde geruchten hoor over die plek. Hoe dan ook… Ze voelt zich sterker als ze daar is en zwakker zodra ze het binnenland in gaat. Dat kun je gebruiken om haar de baas te blijven.’
Stormy knikte. ‘Bedankt, Martha. Je hebt me een hoop stof tot nadenken gegeven.’
‘Ja, bedankt,’ zei Max. Zelfs in haar eigen oren klonk het onoprecht.
Als ze eerlijk was, had ze liever geloofd dat Stormy bezeten was. Door een geest, of zelfs een demon. De gedachte dat het om een verloren ziel van Stormy’s hogere zelf ging, was onacceptabel. Het viel haar zwaar om haar genegenheid voor Stormy te verzoenen met haar haat voor die ander. Als die ander een deel van Stormy was, hoe moest ze die gevoelens dan met elkaar rijmen?
Op de terugweg, in de auto, zei Stormy geen woord.
Ten slotte doorbrak Max de gespannen stilte. ‘Lieverd, ik ben dol op je, dat weet je. Als dit is hoe je het wilt aanpakken, sta ik achter je.’
‘Ik heb het gevoel dat ik je teleurstel. Dat ik je verraad zelfs, door je gezworen vijand te omhelzen.’
‘De volgende keer dat ze langskomt, zal ik proberen vriendschap met haar te sluiten.’
Stormy leunde achterover en sloot haar ogen.
Toen Max opzij keek, zag ze tranen tussen haar wimpers door glippen. ‘We hoeven niet terug te gaan,’ zei ze. ‘Als die ander in Endover sterker is, kunnen we misschien beter de andere kant op rijden.’
Stormy schudde haar hoofd. ‘Ik moet terug. Anders zal ik nooit antwoorden vinden.’ Ze glimlachte zwakjes. ‘Bovendien moeten we nog steeds Delia en Janie redden. Het gaat wel, Max. Echt.’
‘Het gaat helemaal niet. Maar het komt goed. Dat beloof ik. Ik zal een manier vinden om daarvoor te zorgen.’ Zwijgend reed ze verder, tot ze zei: ‘Weet je, Storm, het is heel goed mogelijk dat Martha er volkomen naast zit. Dat heeft ze zelf toegegeven.’
‘Ik weet het. Alleen… voelt het waar. Haar woorden bezorgden me een knoop in mijn maag. Daardoor weet ik gewoon dat het waar is.’
Max knikte. ‘We moeten maar op je intuïtie vertrouwen. Hemel, dit heeft op niemand zoveel effect als op jou. Het is jouw leven, jouw lichaam, jouw ziel.’
‘Mijn hogere zelf,’ vulde Stormy met een zucht aan.
‘Dus we gaan terug?’
‘Eerst lunchen, dan terug,’ stemde Stormy in. ‘Ik rammel. Voor het eerst in dagen. Dat is een goed teken, denk je ook niet?’
‘Ik heb ook honger,’ zei ze, al maakte ze zich zorgen over de tijd. Ze wilde deze dag nog het eiland zien te bereiken.
‘Jij hebt altijd honger, Max.’
Het deed Max goed om een glimp van de vertrouwde schittering in Stormy’s vermoeide ogen te zien.
Stormy pakte haar hand. ‘Het spijt me, schat. Het spijt me heel erg. Je zit midden in een crisis, en ik zou er voor je moeten zijn. In plaats daarvan heb ik mijn eigen crisis.’ Ze schudde haar hoofd. ‘En jij staat voor me klaar terwijl je zelf liefdesverdriet hebt vanwege Lou.’
‘Jij steunt mij ook.’
‘Dat wíl ik in elk geval wel.’
‘Dat doe je ook, lieverd. Het is al een grote steun voor me dat je bij me bent. Dat weet je. Trouwens, wat kun je verder doen? Lou en ik… Die droom is vervlogen. Het is een verloren zaak.’
‘Geef hem nog niet op, Max.’
Ze keek opzij naar haar vriendin. ‘Dat heb ik al gedaan,’ loog ze Stormy en zichzelf voor.
Ze reed naar een afgelegen wegrestaurant, waar ze een snelle lunch konden eten voordat ze hun weg zouden vervolgen naar het vervloekte Endover.
Hoe verder ze van de grote weg af raakten, des te sterker voelde Max de drang om terug te gaan. Ze wist nog steeds niet hoe ze haar vriendschap met Lou moest herstellen en de wetenschap het hoofd moest bieden dat hij nooit zoveel van haar zou houden als ze zou willen. Maar ze móést hem zien en bij hem zijn. Dat verlangen maakte haar bijna ziek en groeide met elke kilometer.