Hoofdstuk 20

 

 

‘Niet te geloven!’

Max stapte uit de auto, die met zijn neus in een greppel lag, en bekeek de klapband aan het voorwiel. ‘Geweldig. Echt fantastisch.’

‘Het valt wel mee, schat. We repareren hem wel.’

Max zuchtte en liep naar de kofferbak voor de krik en de reserveband. Zodra ze de reserveband vastpakte, besefte ze dat ook die lek was. ‘Verdraaid, Storm. We kunnen het wel schudden nu.’

Stormy kwam naast haar staan, gaf de reserveband een klap en grimaste. ‘Nog niet. We hebben onze mobiele telefoons nog.’

‘Hebben we bereik dan?’

Uit haar zak haalde Stormy haar telefoon, en ze keek naar het display. ‘Ja. Drie blokjes. Bijna honderd procent.’

‘Wat vreemd, hè? Meestal hebben we zo dicht bij Endover geen bereik meer.’

‘Nou, ik haal mijn neus niet op voor de kleine gunsten van het lot. Misschien waakt er iemand over ons.’

En dat, bedacht Max, was precies waar ze bang voor was. ‘Ik maak me zorgen om Lou,’ zei ze. ‘Ik heb een slecht voorgevoel, Storm. Ik kan het maar niet van me af schudden.’

‘Met Lou is niks aan de hand. En wij gaan die band laten repareren. Voor je het weet, zijn we terug in Endover. We moeten alleen een garage bellen. Jij hebt vast geen nummer, of wel?’

‘Er ligt een wegenwachtkaart in het dashboardkastje.’ Vlug liep ze om de auto heen om die te pakken, en ze gaf hem aan Stormy.

Stormy toetste het nummer in, doorliep het keuzemenu en gaf het lidmaatschapsnummer op. Naar Max opkijkend vroeg ze: ‘Je lidmaatschap is verlopen. Wil je het vernieuwen?’

‘Komt er dan een takelwagen?’

‘Moet ik dat aan de computer vragen? Want die geeft alleen de keuze tussen “Kies één voor ja” en “Kies twee voor nee”.’

Max rolde met haar ogen. ‘Kies één voor ja.’ Ze viste haar creditcard uit haar portemonnee en las het nummer voor aan Stormy, die het intoetste.

Eindelijk nam er iemand op… die hun vertelde dat de takelwagen er pas over een uur kon zijn.

Stormy verbrak de verbinding en borg haar telefoon weg. ‘Een uur! Misschien moet je jezelf opsluiten in de auto, Max.’

‘Waarom zou ik?’

‘Kijk eens om je heen.’

Ze keek rond. Ze stonden op een afgelegen deel van de doorgaande weg. Om precies te zijn waren ze van de grote weg af. Sinds de klapband de auto om zijn as had doen tollen en in de greppel had doen belanden, was er nog geen enkele auto voorbijgekomen. De weg strekte zich uit als een lang, zwart lint en wikkelde zich slingerend af over de heuvels voordat hij in de verte tussen de bomen verdween. De auto stond in de berm, met zijn neus in de greppel, waar een dun stroompje water doorheen vloeide.

Het had erger gekund. Met gras begroeide hellingen, omzoomd door naaldbomen, flankeerden de weg. Daardoor was het alsof ze in een tunnel stonden met een geasfalteerde bodem en een hemelsblauw plafond.

Opnieuw keek ze naar Stormy. Ze veinsde verbazing toen ze vroeg: ‘Denk je dat ik bang ben om alleen met je te zijn?’

‘Ben je dat dan niet?’

‘Nee!’

‘Dat zou je wel moeten zijn. Jezus, Max, stel dat zíj terugkomt?’

‘Zij… Allemachtig, Storm. Als Martha’s poging is gelukt, ben jij haar nu de baas.’

‘En zo niet?’

Ze vond het akelig om Stormy zo ongerust te zien. ‘Dat heb ik al gezegd. Dan sluit ik vriendschap met haar.’

‘Geen grapjes, Max. Dit is niet leuk.’

‘Oké oké. Als je ogen ook maar van kleur begínnen te veranderen, sluit ik me op in de auto, goed?’

‘Beloofd?’

‘Beloofd. Want anders moet ik je een pak slaag verkopen, en dat wil ik niet.’

Stormy zag de plagerige blik in haar ogen en plaagde meteen terug. ‘Al zou je willen, dan nog zou het je niet lukken.’

‘Echt wel. Ik laat je alle hoeken van het asfalt zien.’ Ze gaf Stormy een speels duwtje tegen haar schouder.

‘En wie wilde je daarvoor meebrengen?’ Stormy duwde terug.

Ze duwden elkaar heen en weer, totdat ze de slappe lach kregen en met hun armen om elkaar in de greppel belandden. Hijgend lieten ze elkaar los en zaten ze in het natte gras, terwijl hun lachbui langzaam bedaarde.

‘Je zou me nooit pijn doen, Stormy. Niet echt. Diep vanbinnen weet je dat zelf ook.’

Stormy zuchtte.

Max had het idee dat ze haar niet geloofde. Het moest vreselijk voor haar zijn om zo aan zichzelf te twijfelen.

‘Ik wil zo graag terug,’ zei Stormy. Na een korte blik op haar horloge stond ze op, en ze klopte haar broek af.

‘Ik ook. Volgens mij ben ik te hard voor Lou geweest. Ik heb hem een rotgevoel gegeven.’

‘Dat verdient hij ook, na die domme actie van hem. Hoe kan hij in ’s hemelsnaam met je vrijen en toch zijn gevoelens niet toegeven?’

‘Hij heeft ze wel toegegeven. Alleen waren het niet de gevoelens waarop ik had gehoopt.’

‘Onzin.’

Ze zuchtte. ‘Ik ben nogal gemeen tegen hem geweest. Dat verdiende hij niet.’

‘Hij verdient een schop onder zijn kont.’

‘Nou, ja. Misschien een beetje,’ verzuchtte ze. ‘Hoelang geleden is het dat we hebben gebeld?’

‘Twintig minuten. Je kunt haast niet wachten om hem weer te zien, hè?’

Ze knikte. ‘Ik moet het goedmaken. Als ik onze vriendschap hierdoor laat verpesten, bewijs ik alleen maar dat hij al die tijd gelijk heeft gehad.’

‘Dáárom heb je waarschijnlijk zo’n angstig voorgevoel. Je voelt je schuldig. En niet zo’n klein beetje ook.’

‘Ik hoop het,’ fluisterde ze met een blik op de zon. ‘Ik wil gewoon naar hem toe, om erachter te komen.’

 

Het zou echter nog een tijd duren voordat ze terug kon naar Lou.

De takelwagen kwam pas na bijna anderhalf uur en sleepte de auto alleen naar de dichtstbijzijnde garage, een kilometer of zestig de andere kant op. Daar moesten ze ruim twee uur wachten voordat de band verwisseld was.

In de tussentijd probeerde ze Lou te bereiken. Ze belde zowel zijn mobiele telefoon als het toestel op zijn motelkamer. Er werd niet opgenomen. Op Jays nummer kreeg ze ook geen gehoor.

Terwijl ze aan het afrekenen was, belde ze naar de motelreceptie.

Gary nam op.

‘Dag, Gary. Je spreek met Max Stuart, uit kamer 3.’

‘Ik weet wie u bent.’ Zijn toon was mat en lusteloos. Net als hijzelf.

‘Ik vroeg me af of je Lou Malone of Jason Beck soms hebt gezien. Ik probeer ze te bellen, maar ze nemen niet op.’

‘Nee. Niet gezien.’

‘Eh… Staat Jasons auto op de parkeerplaats? Een lichtbruine jeep. De kleur is een soort –’

‘Ja, die staat er.’

‘Waar zouden ze kunnen zijn?’

Intussen had Stormy zich bij haar gevoegd. Met een bezorgde uitdrukking op haar gezicht keek ze Max aan.

Ze legde haar hand over de microfoon. ‘Jays auto staat er, maar ze nemen allebei niet op.’

‘Hoe moet ik dat weten?’ zei Gary ondertussen.

Even klemde ze haar lippen op elkaar. ‘Wil je even naar hun kamers lopen om te kijken of ze daar zijn?’

Gary slaakte zo’n diepe zucht, dat het haar verbaasde dat ze geen wind in haar oren voelde. ‘Wacht even,’ zei hij toen, waarna hij de telefoon neerlegde.

Ze hoorde zware voetstappen en slaan met deuren, en vroeg zich af of Gary echt naar de kamers toe liep of alleen maar lawaai maakte om haar om de tuin te leiden.

Minuten verstreken.

Uiteindelijk hoorde ze opnieuw een deur en voetstappen.

‘Ze zijn er niet,’ zei Gary, ‘maar dat rotjoch is er wel. Ik wil niet dat hij bij het motel rondhangt. Dat is slecht voor mijn klandizie.’

‘Bijna net zo slecht als ’s nachts rondsluipende mannen die je gasten ontvoeren, zeker.’

‘Hè?’

‘Laat die jongen met rust. Over een uur ben ik terug. Laat hem op me wachten, oké?’

‘Ik zie wel.’ Hij hing op.

Het liefst had ze hem een klap met haar telefoon gegeven.

De monteur overhandigde haar haar creditcard en een bon. ‘Hier tekenen, graag.’

Vlug zette ze haar handtekening. Daarna scheurde ze de kopie af en begaf zich naar de auto.

Stormy kwam vlak achter haar aan. ‘Je denkt echt dat er iets mis is, hè?’

‘Jawel. Dat wéét ik gewoon. En het wordt donker, verdomme.’

 

Lou was bewusteloos geraakt toen de mannen hem naar het huis hadden gesleept.

Een tijd later kwam hij bij. De adrenaline die door zijn bloed joeg, maakte hem in één klap klaarwakker. Hij zat opgesloten in een vertrek dat zich vermoedelijk onder het huis bevond. Er waren geen ramen, slechts betonnen muren en een vloer.

Toen hij op zijn horloge keek, drong met een schok tot hem door dat er een hele dag voorbij was gegaan. Het kon niet door de aframmeling komen die hij had gekregen dat hij zo lang buiten westen was gebleven. Hij vermoedde een bovennatuurlijke oorzaak.

Het vertrek had slechts één deur. Een stalen deur zonder raam. De deurknop gaf niet mee. Hij morrelde er net zo lang aan totdat hij wist waar het slot precies zat. Net onder de deurknop. Voor zover hij kon nagaan, zat er geen grendel aan de andere kant van de deur.

Hij trok zijn broekspijp omhoog en pakte de kleine .38-revolver met de korte loop die hij had weggestopt in de platte holster om zijn scheenbeen. Het was de revolver die hij eerder aan Stormy had gegeven, toen ze even alleen had moeten blijven. Na haar aanval op Max had het hem echter beter geleken om Stormy geen vuurwapen meer te geven.

Geen van de mannen had de revolver opgemerkt. Ze dachten zeker dat hij nog nooit met criminelen te maken had gehad. Laat staan met vampiers. Maar hij wist wel beter dan met te weinig wapens ten tonele te verschijnen.

Hij trok zijn trui uit, maakte er een prop van en duwde de loop van zijn revolver erin. Met de prop tegen de deur aan haalde hij zonder aarzelen de trekker over. Ondanks zijn poging om het te dempen klonk het schot oorverdovend. Maar het deed zijn werk: het slot lag aan gruzelementen, en de deur zwaaide open.

Hij klopte zijn trui uit en trok die aan, ondanks het feit dat de kogel de stof met gaten had doorboord. De revolver hield hij in zijn hand, al wist hij niet of hij hem niet beter kon verbergen, voor het geval hij ontdekt zou worden. Als ze hem opnieuw zouden proberen te vangen, besloot hij ten slotte, zou hij zich een weg naar buiten schieten. Hij moest naar Max toe, voordat ze naar het eiland kon komen om hem te redden. De gedachte dat ze in de val zou lopen van een kwaadaardige en machtige vampier als deze was ronduit angstaanjagend.

Hij sloop zijn cel uit en trok de deur achter zich dicht, zodat zijn ontsnapping minder snel zou worden opgemerkt. Vervolgens sloop hij door de kelder, langs diverse gesloten deuren.

De kelder leek op een doolhof: opzettelijk verwarrend ingedeeld, met bochtige gangen die alle kanten op gingen en zich telkens vertakten. Een ervaren ontdekkingsreiziger zou verdorie nog moeite hebben om niet te verdwalen, dacht hij bij zichzelf.

Lange tijd dwaalde hij rond, tot hij uiteindelijk bij een trap omhoog kwam. Hij liep naar boven, waar een gewone deur bleek te zijn. Toen hij aan de deurknop draaide, bleek de deur niet op slot. Leunend tegen de muur en met zijn oren gespitst, duwde hij de deur open. Hij gluurde om de hoek, voordat hij met zijn revolver in de aanslag de drempel over stapte, pure luxe tegemoet.

Het huis was weelderig. Een ander woord kon hij niet bedenken. Hij voelde hoogpolig tapijt onder zijn schoenen. Katoenfluwelen behang bedekte de muren. Gordijnen van verschillende lagen glinsterend stof op een zwarte ondergrond hingen voor de ramen.

‘De ramen zijn van getint glas,’ zei een man. ‘Maar je kunt nooit voorzichtig genoeg zijn.’

Met een ruk draaide hij zich om.

De vampier stond midden in de kamer. Achter hem stonden de twee tienermeisjes, angstig en mak, met hun handen achter hun rug gebonden.

‘Alles komt goed,’ zei Lou tegen hen. ‘Ik kom jullie hier weghalen.’ Hij knikte de vampier toe. ‘Tijd om die meisjes te laten gaan, vind je ook niet?’

‘Hoe wil je me daartoe dwingen? Volgens mij weet je best dat je me niet kunt doden met die revolver.’

‘En volgens mij hebben we dit gesprek al eens eerder gevoerd.’

De vampier trok zijn wenkbrauwen op. ‘Ik ben onder de indruk van je moed, Malone. Vertel eens, hoe komt het dat je zoveel weet van de ondoden?’

‘Ik hoor zo nu en dan eens wat.’

‘Hoeveel weet je eigenlijk van mijn soort?’

‘Genoeg om te weten dat jullie geen beesten zijn, zoals sommige mensen beweren. Niet allemaal, in elk geval. Maar jij bent wat mij betreft een stuk tuig.’

Langzaam plooide de mond van de vampier zich in een glimlach. ‘Hoe weet je dat? Je kent me nauwelijks.’

‘Wat moest je met die meiden? Het zijn kinderen, verdorie.’ Zonder zijn blik langer dan een seconde van de vampier af te wenden, bekeek hij de meisjes en probeerde in te schatten hoe het met hen ging. Ze zagen er schoon en verzorgd uit. Zo te zien hadden ze hun eigen kleren aan. Op het oog kon hij geen spoor van verwondingen ontdekken. Ze waren alleen maar bang.

‘Wat dacht je? Gebruik je fantasie, Malone.’ Glimlachend sloeg de vampier hem gade. Hij wist precies wat Lou dacht en leek plezier te scheppen in de spookbeelden die hem tergden. ‘Gelukkig voor hen… taal ik niet naar kinderen. Anders had ik ze allang leeggezogen en hun lichamen op het strand achtergelaten als lege schelpen.’

Lou knipperde met zijn ogen. ‘Nu lieg jíj.’

‘O?’

Hij knikte. ‘Je hebt al veel vrouwen ontvoerd, maar ze duiken altijd weer op. Levend en ongedeerd.’

De vampier haalde zijn schouders op. ‘Ik hoef niet te doden om mezelf te voeden, Malone. Maar dat wil nog niet zeggen dat ik er niet toe in staat ben. Ik dood wanneer ik wil. Wanneer het nodig is. Gewetenloos. Als ik jou moet doden, zal ik dat zonder wroeging doen.’

‘Wat wil je in ’s hemelsnaam van me?’

‘Van jou? Niets. Het gaat me om de vrouwen.’

‘Zoek maar een andere manier om je ziekelijke honger te stillen, vriend. Je zult niet in hun buurt komen.’

De vampier knikte langzaam. ‘Het gaat me niet om hun bloed. Die met dat rode haar, is zij de specialist in mijn soort?’

‘Ik weet evenveel als zij.’

‘Heel galant, zoals je haar probeert te beschermen.’ Hij glimlachte loom. ‘Je houdt van haar.’ Zijn wenkbrauwen gingen omhoog. ‘Ah, dat ontken je? Zelfs tegenover jezelf? Het verbaast me hoe jullie stervelingen kostbare tijd verspillen met bang zijn en jezelf voor de gek houden.’

‘Laat die meisjes gaan. Je hebt ze niet meer nodig, want je hebt mij.’

‘Inderdaad, maar ik wil de vrouwen. Allebei.’

Lou voelde woede in zich opborrelen. Als hete lava, die elk moment uit zijn lijf kon stromen. ‘Wat wil je van ze?’

‘Ik kan in je ogen zien dat je verbeelding met je op de loop gaat.’ Opnieuw glimlachte hij. ‘Er is iets mysterieus aan de vrouw die jullie Storm noemen. Voor mijn eigen gemoedsrust moet ik haar doorgronden. Ze… intrigeert me.’ Hij zuchtte. ‘Toen Jason haar maar niet bij me bracht, ben ik ongeduldig geworden. Ik heb mijn regel overtreden om nooit het risico te lopen ontdekt te worden en ben zelf achter haar aan gegaan. Jullie hadden me haar moeten laten meenemen. Dat was voor ons allemaal een stuk eenvoudiger geweest.’

‘En wat wil je van Max?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Van jouw vrouw wil ik vooral informatie. En misschien wil ik haar proeven. Eén slokje maar. Je kunt me echt niet tegenhouden.’

Lou vuurde zijn revolver recht op het hart van de vampier af.

De vampier bewoog zo snel dat hij leek op te lossen in het niets, om het volgende moment achter Lou weer te verschijnen.

Vlug draaide Lou zich om. Met al zijn kracht gaf hij de vampier een klap met zijn wapen, die hem door de kamer deed wankelen. Hij sloeg nog eens, en hard ook.

De vampier kreunde van de pijn.

Lou schoot op de meisjes af en maakte de touwen om hun polsen los. ‘Op het strand ligt een boot,’ fluisterde hij. ‘Loop tegen de klok in om het eiland heen. Een meter of vijftig verderop ligt de boot, verstopt in de struiken. Maak dat jullie wegkomen. En als jullie mijn vriendinnen tegenkomen, zeg dan tegen ze dat het een valstrik is. Ga nu.’

Zonder te aarzelen renden de meisjes weg.

De vampier deed een nieuwe uitval.

Lou draaide zich om en ging de strijd met hem aan, in de wetenschap dat hij weinig kans maakte om een ondode te verslaan. Zeker een ondode die zo sterk en machtig was als deze.

Toch wist hij het een tijd vol te houden, zodat de meisjes de kans hadden om te ontsnappen. Hij hoopte vurig dat er geen ander tuig buiten rondhing, dat hen opnieuw gevangen kon nemen.

Hij wist een klap te ontwijken en deelde er zelf een uit. Het volgende moment werd hij recht op zijn borst geraakt. De klap was zo hard dat zijn hart even leek stil te staan. Hij sloeg achterover tegen een muur en hoorde het stucwerk scheuren.

‘Je bent een waardige tegenstander.’ De vampier boog zich over Lou heen, die zich al overeind hees om verder te vechten. ‘Ik vind het jammer. Echt. Maar bedankt voor het vermaak.’ Langzaam en vol spijt schudde hij zijn hoofd. Toen slaakte hij een diepe zucht, gebaarde met zijn hand en blafte een bevel: ‘Slaap!’

Meteen verloor Lou het bewustzijn.

 

Tegen de tijd dat de band was verwisseld en ze op weg waren, stond Max stijf van de zorgen om Lou. Wat kon er in ’s hemelsnaam met hem gebeurd zijn? Zo snel als ze kon reed ze terug naar Endover.

Met piepende remmen kwam ze tot stilstand op de parkeerplaats van het motel.

Voor de deur van Lous motelkamer wipte de kleine Sid ongemakkelijk van de ene voet op de andere.

Ze sprong uit de auto, rende naar hem toe en liet zich op haar knieën vallen. Zijn schouders beetpakkend, vroeg ze: ‘Sid, weet jij wat er is gebeurd? Waar is Lou?’

‘Dat weet ik niet.’

Koortsachtig zoekend keek ze om zich heen, maar Lou en Jason waren nergens te bekennen. Ze richtte haar aandacht weer op de jongen. ‘Heb je ons iets te vertellen, Sid?’

Hij keek haar aan. ‘Ik wil Lou iets vertellen.’

Ze knikte, trachtend haar geduld te bewaren. ‘Ik weet niet waar hij is, Sid. Ik maak me zorgen om hem en ik beloof je dat ik hem snel zal vinden. Maar vertel me eerst wat je hem wilde zeggen, oké? Dan kan ik het aan hem doorgeven zodra ik hem vind.’

Sid klemde zijn lippen op elkaar en leek na te denken.

Ze besloot het lot een handje te helpen door een briefje van twintig uit haar zak te halen en het hem te geven. ‘Dan betaal ik je ook namens hem.’

Glimlachend nam de jongen het geld aan. ‘Ik kwam hem iets zeggen over die andere man. Die Jay.’

‘Jason?’

‘Ja. Hij is gewond. En flink ook, volgens mij.’

Inmiddels had Stormy zich bij haar gevoegd.

Max wierp haar een ongeruste blik toe en zag Stormy’s bezorgde gezicht. ‘Waar is hij, Sid? Kun je ons vertellen waar hij is, zodat we hem kunnen helpen?’

Sid knikte. Hij wees naar achter het motel. ‘Bij het water. Ik ga daar wel eens schelpen zoeken. Hij was op weg hiernaartoe toen hij op de grond viel. Daarna is hij niet meer opgestaan.’

Ze knipperde met haar ogen. Ze wist niet hoe Sid dit alles wist en gunde zich ook geen tijd om ernaar te vragen. ‘Ga naar huis, Sid, oké? Ik wil dat je vanavond binnenblijft.’

‘Doe ik. Mama zegt dat ik vroeg naar bed moet, want morgen gaan we op reis.’

O ja, het bezoek aan die privéschool. Dat was ze al bijna vergeten.

‘Heel fijn, schat,’ zei ze. ‘Ga nu maar, zodat je niet te laat komt.’

‘Oké.’ Hij draaide zich om, rende naar zijn fiets en sprong op het zadel.

‘Sid?’ riep ze hem na. Toen hij omkeek, zei ze: ‘Bedankt voor je hulp.’

Hij glimlachte stralend, waarna hij wegfietste.

Zodra hij uit zicht verdwenen was, wisselde ze een blik met Stormy. ‘We moeten naar Lous kamer,’ zei ze. ‘Als hij geen wapens bij zich heeft, moeten wij die meenemen.’

Stormy keek toe terwijl zij de deur intrapte, te ongeduldig om op een sleutel te wachten. Samen snelden ze naar binnen en begonnen de kamer overhoop te halen, op zoek naar Lous vuurwapens.

Toen Max het briefje naast de telefoon ontdekte, verstarde ze. Ze herkende Lous handschrift. Het briefje was aan haar gericht.

 

Max,

Ik ga naar het eiland toe, ook al weet ik dat je kwaad op me zult zijn. Volgens mij heb ik het grondig verpest tussen jou en mij, en dat neem ik mezelf enorm kwalijk. Ik hoop maar dat ik de kans krijg om het goed te maken.

Liefs, Lou

 

Ze slikte moeilijk. ‘Hij is naar het eiland gegaan,’ fluisterde ze tegen Stormy. Met trillende vingers streek ze over het woordje ‘liefs’.

‘Laten we Jason gaan zoeken, kijken wat hij weet.’ Toen Max niet reageerde, legde Stormy een hand op haar arm. ‘Lou redt zich wel, Max.’

‘Dat is hem geraden,’ zei Max, terwijl ze het briefje in haar zak stopte.

Ze verlieten de kamer en renden de donkere bossen achter het motel in. Al vlug hadden ze het pad teruggevonden, en ze haastten het af, het strand op.

Het bootje dat er de vorige avond had gelegen, was weg.

En Jason lag roerloos in het zand.

Ze hurkten bij hem neer.

‘Mijn God, hij is bont en blauw,’ zei Max.

‘En ditmaal niet door mij.’ Stormy betastte zijn gezicht. ‘Jason. Jay, lieverd?’

Max rende naar de branding, kwam terug met een handvol water en gooide het in zijn gezicht. ‘Verdomme, Jason, word wakker!’

Zijn oogleden trilden, en zijn ogen gingen even open.

Max stelde hem de vraag die al die tijd al op haar lippen brandde: ‘Waar is Lou?’ Ze was bang dat ze het antwoord al wist.

‘Ik, eh… Ik…’

‘Hij moet het niet wagen het niet te weten,’ mompelde ze.

‘Eiland.’

Jezus, dacht ze, dat was nog erger!

‘Is hij op het eiland? Bij die gestoorde vampier?’

‘Gevangen.’

‘Laten we hem naar zijn kamer brengen,’ stelde Stormy voor.

‘Breng jij hem maar. Ik ga achter Lou aan.’ Vastberaden stond ze op.

Alleen was er geen boot.

Ze draaide zich om naar Jason. ‘Was jij met Lou op het eiland?’

Hij knikte zwakjes.

‘Hoe ben je in ’s hemelsnaam teruggekomen, Jason? Hoe heb je kunnen wegkomen en Lou kunnen achterlaten, en dat allemaal zonder boot?’

Hij opende zijn ogen weer. ‘Zij… hebben me gebracht en hier achtergelaten.’

‘Zij? Wie?’

‘De handlangers van die vampier. Plaatselijke bewoners, denk ik. En Fieldner.’ Hij deed zijn ogen dicht. Een ervan was gezwollen en beurs. Zijn lip was gescheurd. ‘Ga er niet heen, Max. Je loopt in de val.’

Ze beende over het strand. ‘Als ik ze te pakken krijg, zullen we eens zien wie er in de val –’

‘Max.’ Stormy stond op en liep naar haar toe. ‘Max!’

‘Wát?’ Het was niet haar bedoeling om zo te snauwen, maar, verdomme, ze moest naar Lou toe.

‘Help me om Jason naar zijn kamer te brengen. Dan zoeken we samen een boot en gaan we terug. Goed?’

Jason probeerde al overeind te komen, en Max liep naar hem toe om hem te hulp te schieten.

Opeens hoorde ze iets. Geplons. Stemmen op zee.

Ze draaide zich om en zag een boot traag naderen. Haar hart leek een slag over te slaan. ‘Lou?’ fluisterde ze, turend over zee.

Maar nee. In de boot zat een vrouw. Haar lange, blonde haren wapperden in de wind. Nee, het waren twéé vrouwen. Twee… meisjes.

‘Delia!’ riep Jason. Wankelend liep hij de branding in. Als Max en Stormy hem niet hadden vastgegrepen, zou hij vermoedelijk zijn verdronken.

‘Jason!’ Delia klom de boot uit, het water in, en ploeterde naar hem toe.

Toen het andere meisje aanstalten maakte om hetzelfde te doen, liet Max Jason los. Ze greep de boot vast voor die weg kon drijven. Terwijl Jason en de meiden elkaar in de armen vlogen, trok zij het vaartuig aan land.

Elkaar ondersteunend kwamen Jason en de meisjes het water uit. Huilend omhelsde Delia haar broer, en ook Jason huilde. Hij had een arm om het andere meisje, Janie, heen geslagen.

‘Mijn God, Jason. Wat is er met je gebeurd?’

‘Dat komt later wel,’ zei Stormy ferm. ‘Zijn jullie gewond?’

‘Nee. Nee, hij heeft ons niets gedaan,’ antwoordde Janie. ‘Zolang Jason hem gehoorzaamde, zou hij ons niets doen, zei hij.’

‘“Zolang Jason hem gehoorzaamde”,’ herhaalde Max. Met een woedende blik draaide ze zich naar Jason om.

Janie knikte heftig. ‘Er is nog iemand op het eiland. Jullie vriend. Hij heeft die man neergeslagen en ons bevrijd. Toen heeft hij ons verteld waar de boot was en gezegd dat we moesten vluchten. We moesten zijn vrienden zeggen niet naar het eiland te komen, omdat het een valstrik is.’

‘We wisten niet hoe we de motor moesten starten,’ zei Delia. ‘We hebben het hele eind geroeid. Ik wist zeker dat die vreemde man achter ons aan zou komen. Waarschijnlijk had hij ons niet meer nodig, want anders zou hij het wel gedaan hebben.’ Ze keek haar broer aan. ‘Hij is geen mens. Volgens mij is hij geen mens, Jay.’

‘Ik weet het.’ Hij drukte haar tegen zich aan, en zijn blik kruiste die van Max.

Max beende op hem af. Aan zijn arm trok ze hem mee, en ze knikte Stormy toe.

Stormy begreep haar meteen. Ze leidde de meisjes een stukje verder weg, waar ze doorging met hen ondervragen, zodat Max met Jason kon praten.

Max hield zijn arm in een ijzeren greep. ‘Je hebt ons verraden.’

‘Hij dreigde Delia te vermoorden.’

‘Je hebt Lou in de val gelokt en opgeofferd.’

‘Nee, Max. Hij stond erop naar het eiland te gaan. Ik heb nog geprobeerd hem tegen te houden.’

‘Waarom?’

Hij sloeg zijn ogen neer. ‘Omdat het die vent om jullie te doen is. Om jou en Storm. Niet om Lou.’ Hij slikte. ‘Ze hebben hem gevangengenomen en mij in elkaar geslagen en hier gedumpt om jullie te misleiden. Ik moest jullie zeggen waar Lou is, zodat jullie achter hem aan zouden gaan.’

Ze knikte. ‘Kan ik je überhaupt nog vertrouwen, Jason?’

‘Het spijt me, Max. Hij dreigde mijn zus te vermoorden. Ik probeerde haar alleen maar in leven te houden.’

Ze dacht aan haar eigen zus en aan wat ze allemaal had gedaan om haar te beschermen. Ten slotte knikte ze. ‘Wil je iets voor me doen? Kan ik erop vertrouwen dat je het doet, Jason?’

‘Wat je maar wilt. Alles om het goed te –’

‘Dat kan niet.’ Ze haalde een pen uit haar jaszak en noteerde een telefoonnummer op de rug van zijn hand. ‘Ik wil dat je rechtstreeks naar je auto gaat en wegrijdt met de meisjes. Ga niet naar binnen om je bagage te pakken of de rekening te betalen. Niets van dat alles. Ga rechtstreeks naar je auto en maak dat je wegkomt.’

Hij knikte.

‘Je bagage breng ik later wel. Als ik het overleef, tenminste. Zodra je buiten Endover bent en mobiel bereik hebt, moet je dit nummer bellen. Zeg tegen degene aan de lijn dat je namens Max belt en dat ze in de nesten zit. Vertel waar ik ben. Waarschuw dat het misschien een valstrik is en dat er een boosaardige vampier op het eiland zit die Lou gevangenhoudt. Begrepen?’

Opnieuw knikte hij.

‘Zweer je op Delia’s leven dat je precies zult doen wat ik je heb gezegd?’

‘Ik zweer het. Maar ik zou willen dat je niet ging. Ga met mij mee. Zodra je hulptroepen er zijn, kunnen we met zijn allen –’

Ze schudde haar hoofd. ‘Ik hou van hem. Ik kan hem daar niet alleen achterlaten. Ik ga. Zelfs een leger van boosaardige vampiers houdt me niet tegen.’

Stormy leidde de meisjes terug naar Jason. ‘Breng hem naar zijn auto en verlaat deze plek direct,’ beval ze.

‘Dat zullen we doen.’

‘Goed zo. Ga dan nu.’ Stormy wendde zich tot haar. ‘Waag het niet tegen me te zeggen dat ik hier moet blijven. Ik ga met je mee. Ben je er klaar voor?’

Ze knikte. ‘Besef alleen wel dat we het hol van de leeuw in gaan.’

‘Ja. Zoveel had ik al begrepen.’

‘Het heeft geen zin om stiekem te doen. We kunnen net zo goed via de voordeur naar binnen.’

‘Hadden we maar dat kalmeringsmiddel voor vampiers dat die schoft van een Stiles toen voor je zwager heeft gebruikt.’

‘Help me herinneren dat ik een voorraad insla,’ zei Max. Als we dit overleven, dacht ze erachteraan.

Ze stapten in de boot, en Max trok aan het koord totdat de motor startte.

Al snel kwam het eiland in zicht, en zagen ze lichtjes schitteren. Fakkels, realiseerde Max zich, die een pad langs de kust tot aan het huis uitlichtten.

‘Hij heeft de rode loper uitgelegd,’ merkte Stormy op.

‘Inderdaad. Laten we hopen dat het geen bloedrood is.’

Ze zette de motor af, stapte uit en trok samen met Stormy de boot aan land. Ze wreef over haar armen, maar het waren niet de vroege lentelucht en de zeebries die haar verkilden.

Toen ze het pad op liep, hoorde ze een stem. Een mannenstem, schreeuwend van de pijn.

Lous stem.

‘Goddomme!’ Ze stond even stil om een fakkel mee te grissen en zette het toen op een lopen. Ze twijfelde er niet aan dat haar beste vriendin met haar meerende. ‘Wat heb ik in godsnaam gedaan, Stormy?’

‘Hoe bedoel je? Je hebt helemaal niks gedaan. Hij is hier op eigen houtje naartoe gegaan.’

‘Ik was er niet. Ik ben weggegaan en heb hem alleen gelaten. Alleen maar omdat hij me had gekwetst. Omdat hij niet voor me voelde wat ik wilde dat hij voelde. Beledigd ben ik weggegaan, en hij heeft gedaan wat hij altijd doet. Hij heeft geprobeerd alles voor me op te lossen. Hij is hierheen gestormd om de vampier te vangen en de meisjes te bevrijden voordat ik terug zou zijn. Zodat ik hem de rest zou vergeven.’ Bij een splitsing bleef ze staan. De fakkel ophoudend, keek ze van de ene richting naar de andere.

‘Hij is niet naar het eiland gegaan voor jou,’ protesteerde Stormy.

‘Natuurlijk wel. Als ik er niet was geweest, zat hij nu op een vissersboot met vrienden bier te drinken en politieverhalen uit te wisselen.’

Zelfs Stormy kon dat niet ontkennen.

Opnieuw hoorde ze Lous ijselijke schreeuw.

Even later klonk er een andere stem, vol en diep. De stem was vreemd luid en over het hele eiland te horen, alsof hij door een luidspreker of megafoon werd versterkt, al vermoedde Max van niet.

‘Miss Stuart, laat ons niet langer wachten. Ik wil je geliefde niet nog meer pijn doen. Maar als je niet opschiet, doe ik het toch.’

Ze balde haar handen tot vuisten. Een wilde kreet steeg op uit haar keel en doorkliefde de nacht.

Ze hoorde de vampier lachen. Zijn lach echode tussen de bomen en door de hemel, als die van een god.

Met de fakkel in haar hand begon ze te rennen. Ze rende zo hard als ze kon, totdat het statige huis eindelijk in zicht kwam. Ze stormde de trappen op en bonsde op de deur.

Langzaam, schijnbaar uit eigen beweging, zwaaide de deur open.

Ze holde naar binnen. ‘Waar ben je, gestoorde schoft!’ schreeuwde ze.

‘Zal ik je nog meer geluidseffecten laten horen?’

‘Dat is de druppel. Hij gaat eraan.’ Zwaaiend met haar fakkel stortte ze zich op het dichtstbijzijnde venster om de prachtige luxueuze gordijnen in vlammen te zetten. Ze liep door naar het volgende raam, en het volgende. ‘Je weet niet met wie je te maken hebt, hè? Nou, je staat op het punt daarachter te komen, klootzak. Ik hoop dat je zult branden in de hel. En wel vanaf nu.’