Hoofdstuk 13

 

 

‘Kijk daar eens,’ zei Lou, toen ze de kever aan het eind van de middag bij het motel parkeerden.

Ze keek in de richting die hij had aangewezen.

Voor de deur van Lous motelkamer stond een jongetje. Het leek net alsof hij de wacht hield.

‘Dat is Sid.’ Ze fronste. ‘Waarom zou hij buiten staan? Zouden Storm en Jason weg zijn gegaan?’

‘Jasons jeep staat er gewoon.’

Ze stapten uit en staken de parkeerplaats over.

Een auto reed de parkeerplaats op en kwam hen tegemoet.

Lou sloeg zijn arm om haar middel en leidde haar de parkeerplaats af zonder de auto uit het oog te verliezen.

Op het pad voor de motelkamers bleven ze staan.

Ze legde haar hand op de zijne, zodat hij haar middel niet meteen zou loslaten, en keek naar hem op. ‘Waarom deed je dat?’

‘Ik ben gewoon voorzichtig.’

Ze glimlachte, en haar hart smolt.

Intussen reed de auto volmaakt onschuldig een parkeerplek op.

‘Zo zie ik je graag: beschermend en alert,’ zei ze.

‘Gisteravond heeft iemand je aangevallen. Wie weet waagt hij nog een poging.’

‘Gisteravond heeft een vámpier me aangevallen. Op klaarlichte dag zal hij echt niks proberen.’

Schouderophalend wendde hij zijn blik af. ‘Ik zorg ervoor dat hij de kans niet krijgt.’

‘Want je geeft om me.’

‘Natuurlijk geef ik om je, Max. Je bent een van mijn beste vrienden. Misschien wel de allerbeste, dat weet je toch?’

‘Ja, dat weet ik.’ Ze keek hem aan, wensend dat hij zou beseffen dat de gevoelens die ze voor elkaar hadden veel verder gingen dan vriendschap. En dat besefte hij ook. Misschien ontkende hij het, maar hij besefte het wel. Dat kon niet anders. Ze las het in zijn ogen.

‘Hé, mister.’

Met een ruk wendde Lou zijn hoofd af.

Meteen voelde ze zich verloren. Ze volgde Lous blik en keek naar het jongetje naast zijn deur.

‘Hallo, Sid.’ Na een snelle blik op zijn horloge zei Lou: ‘Sorry dat ik te laat ben.’

‘Dat geeft niet. Ik heb gewacht.’

‘Dat zie ik. Waarom ben je niet naar binnen gegaan?’

De jongen fronste. ‘U zei dat ik u hier moest ophalen. Bij de deur.’

Lou knikte alsof dat volstrekt logisch was. ‘Dat heb ik inderdaad gezegd, hè? Nou, ik ben er, dus kom nu maar mee naar binnen.’

De jongen aarzelde.

‘Normaal gesproken moet je niet met vreemde mannen meegaan,’ zei Max, ‘maar Mr. Malone is politieagent. Een echte. Dus voor deze keer mag het.’

Met een scheve glimlach keek Sid naar haar op. ‘Het is in orde. Ik weet wie goed is en wie niet.’

‘O, ja?’

‘Ja.’

‘En hoe weet je dat?’

‘Door de kleuren. U hebt oranje, rood en geel.’ Hij wendde zich tot Lou. ‘En u blauw en groen.’

Fronsend keek Lou naar zijn kleren, alsof hij de genoemde kleuren zocht.

‘Volgens mij heeft hij het over aura’s.’

‘Nee, hoor. Gewoon over kleuren.’

Glimlachend klopte ze aan.

Achter de deur klonken voetstappen, en even later deed Stormy open.

‘Jullie zijn terug,’ zei ze.

‘En bekaf. En jullie?’

‘Uitgevloerd. Maar we hebben interessante dingen ontdekt.’ Ze glimlachte naar Sid. ‘Fijn om je weer te zien, Sid. Wil je iets ongezonds?’

Hij fronste.

‘Chips, dipsaus, frisdrank, kaaszoutjes?’

‘Ja!’

‘Ga je gang.’ Ze stapte opzij en gebaarde naar de tafel, die bezaaid lag met geopende chipszakken en kruimels.

De jongen rende naar binnen en viel aan.

Na binnenkomst liet Max zich meteen in een stoel zakken en leunde achterover.

Lou liep rechtstreeks naar de badkamer. Hij kwam terug met een paar tabletten, haalde een blikje cola light uit de koelkast en overhandigde alles aan haar. ‘Voor je hoofd.’

‘Het gaat wel.’

‘Neem ze toch maar. Om mij een plezier te doen, oké?’

Ze nam de pijnstillers aan en spoelde ze weg met de frisdrank. Dankbaar keek ze hem aan. Daarna wendde ze zich tot Stormy. ‘We hebben navraag gedaan en posters opgehangen in naburige stadjes en vervolgens hetzelfde gedaan in Endover. Vreemd genoeg had in Endover niemand enige interesse in wat we aan het doen waren of waarom. Niemand vroeg iets. Mensen aan wie we het toch vertelden, leek het niet te kunnen schelen.’

Peinzend knikte Stormy.

‘De mensen die überhaupt reageerden, zeiden allemaal hetzelfde: “Hou op met rondneuzen, ga naar huis en wacht af. Ze komen vanzelf terecht”.’

Stormy knikte opnieuw. ‘Klinkt logisch.’

‘Hoezo?’

Stormy pakte een stapel papieren.

Max merkte de nieuwe printer op. ‘Jullie zijn druk geweest.’

‘Ja. Jason heeft een printer voor ons gekocht en een voorraad snacks en cola.’ Ze overhandigde Max de stapel.

Lou boog zich over haar schouder om mee te lezen.

‘Er verdwijnen nogal wat mensen op doorreis door Endover of omgeving. Iedereen die ik heb kunnen natrekken, is binnen een paar dagen tot een week weer boven water gekomen.’

‘Ik kan je zeggen dat ik enorme opgelucht was toen Stormy me dat vertelde,’ merkte Jason op.

Max bladerde door de geprinte artikelen die Stormy op internet had gevonden. ‘Waar werden ze gevonden?’

‘Meestal binnen een paar kilometer van hun eigen huis. Het vreemde is dat niemand zich iets kan herinneren.’

Max fronste. ‘Geef me de details, Storm.’

‘Het waren allemaal vrouwen van tussen de tweeëntwintig en achtendertig jaar oud – onze twee zeventienjarigen niet meegerekend. Zoals eerder gezegd, waren ze allemaal aantrekkelijk. Verder waren ze van diverse pluimage: getrouwd, vrijgezel, met kinderen, zonder kinderen, ambtenaren, zelfstandigen, afkomstig uit verschillende streken.’

‘Maar ze waren allemaal op doorreis door Endover?’

‘Daar lijkt het op.’

‘Zijn jullie ook iemand kwijt?’ vroeg Sid.

Max, die zijn aanwezigheid bijna vergeten was, draaide zich naar de jongen om.

Hij zat op het voeteneind van het bed, met een schaal kaaszoutjes op schoot en oranje kruimels om zijn lippen. Naast hem lag een van de posters die Lou en zij die ochtend bij de copyshop hadden laten maken, met een foto van Delia en Janie erop. Max had extra betaald om ze in kleur te laten afdrukken. Grofkorrelig zwart-wit viel gewoon minder op.

Lou liep naar het bed en ging naast Sid zitten. ‘Ja. Deze meisjes op de foto. Dit is Delia.’ Hij wees naar haar gezicht. ‘En dat is haar vriendin Janie.’

De jongen keek de kamer rond. Zijn blik bleef op Jason rusten. ‘Maakt u zich geen zorgen. Ze komen wel weer terug.’

‘Hoe weet je dat, Sid?’ vroeg Lou.

Sid haalde zijn schouders op. ‘Dat weet ik gewoon.’

Max stond op en liep naar de jongen toe. ‘Sid, komen hier wel vaker mensen zoeken naar mensen die ze kwijt zijn?’

Hij knikte. ‘Ja, hoor. Maar ze vinden ze hier nooit.’

‘Nee?’

‘Nee. Ze vinden ze altijd thuis.’ Opnieuw keek hij naar Jason. ‘U kunt beter naar huis gaan. Daar zal ze zijn.’

‘Dat weet ik zo net nog niet, jongen,’ zei Jason.

‘Bent u daarom zo vlekkerig?’

‘Vlekkerig?’

‘Heb je het over zijn kleuren, Sid?’ vroeg Max. Toen Sid knikte, keek ze naar Jason. ‘Je weet dat ik ze niet kan zien, hè? Niet zoals jij ze ziet.’

‘Dat kan niemand.’ Enigszins verdrietig sloeg hij zijn ogen neer.

‘Hoe zien Jasons kleuren eruit?’

‘Niet best,’ antwoordde hij. ‘Ik kan zijn eigen kleuren niet eens zien. Er hangt een donkere wolk voor. Net als bij iedereen hier. En ook zwarte vlekken.’

‘Heeft iedereen in deze plaats een donkere wolk voor zijn kleuren hangen?’ vroeg Max.

Sid keek van haar naar Lou. ‘Mijn moeder zegt dat ik het me verbeeld. Net als de nachtman.’

‘De nachtman?’

Hij knikte. Zijn blik werd bang en onzeker.

‘Volgens mij heb ik die nachtman ook gezien, Sid. Gisteravond.’

Ongelovig knipperde Sid met zijn ogen. ‘Grote mensen zien hem nooit.’

‘Sommige grote mensen misschien wel,’ zei Lou. ‘Ik weet zeker dat ik iemand heb gezien. Iemand met lang, donker haar. In donkere kleuren.’ Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Ik bedoel dat hij donkere kleren aanhad. Hoe zijn andere kleuren eruitzagen, weet ik niet.’

‘Die heeft hij niet. Daarom dacht ik dat mijn moeder misschien gelijk had, en dat hij niet echt is.’ Hij keek Lou aan. ‘Maar hij heeft wel lang, zwart haar en zwarte kleren.’

‘En jij bent de enige die hem ooit heeft gezien?’ vroeg Lou.

‘Dat weet ik niet. Misschien.’

‘Weet je waar hij woont?’

Sid wendde zijn blik af en wreef over zijn ogen.

Lou boog zich naar hem toe. ‘Niet bang zijn, hoor.’

‘Dat ben ik ook niet. Maar er is gewoon… nog nooit iemand geweest die me geloofde.’

In Lous ogen verscheen een tedere blik die Max nooit eerder bij hem had gezien. Het volgende moment omhelsde hij de jongen. ‘Ik geloof je,’ zei hij, op Sids rug kloppend. ‘We geloven je allemaal. En je moeder zou je ook geloven als er door de slechte lucht hier niet zo’n donkere wolk om haar heen hing.’

De jongen sloeg zijn armen om Lous hals en hield hem stevig vast. Ten slotte liet hij los, deed een stap naar achteren en keek Lou aan.

Lou knipperde en wendde zijn blik af. ‘Neem me niet kwalijk. Ik, eh… heb iets in de auto laten liggen.’ Hij stond op, en zonder een woord te zeggen verliet hij de kamer.

Vragend keek Stormy haar aan.

‘Neem nog iets lekkers, Sid. Ik ben zo terug.’ Toen ging ook Max naar buiten, op zoek naar Lou.

 

Wat had het pijn gedaan om dat joch in zijn armen te houden. Ineens was alles bovengekomen, alsof het gisteren was geweest dat hij zijn dierbare Jimmy had verloren.

In de loop der jaren was hij hard geworden. Hij had de pijn diep weggestopt. Over het algemeen slaagde hij erin er niet aan te denken. Maar de laatste tijd kwam de pijn steeds boven. Op de meest onverwachte momenten brandde hij als een scherp zuur door hem heen. De beschermende muur die hij om zichzelf heen had opgebouwd, werd afgebroken.

Hij wist wel hoe dat kwam. Door Max.

Om de muur intact te houden, moest hij gevoelens buitensluiten. Door de jaren heen had hij zijn onbewogen houding tot in de puntjes geperfectioneerd. Hij was altijd ontspannen en maakte zich nergens druk om. Het leven nam hij zoals het kwam, en hij liet zich meevoeren met de stroom. Niets kon een mens pijn doen zolang hij niets voelde.

Max wekte gevoelens bij hem op. Ze had hem bij de kladden gegrepen en meegesleurd in haar krankzinnige leven. En ook al wilde hij niets liever dan met rust gelaten worden, toch wilde hij ook bij haar zijn, te midden van alle chaos.

Ze kwam achter hem staan. Hij herkende haar voetstappen en voelde haar lichaamswarmte – en haar hand, die ze over zijn rug naar zijn schouder liet glijden.

‘Ik weet dat het pijn doet, Lou,’ zei ze. ‘Veel meer nog dan ik kan bevatten.’

Hij overwoog het te ontkennen. Te zeggen dat hij gewoon frisse lucht nodig had gehad. Alleen was dit Maxie. Ze wist het gewoon. ‘Hij lijkt helemaal niet op Jimmy,’ zei hij. ‘Hij is niet eens van dezelfde leeftijd. Maar die knuffel van daarnet… Die kwam aan als een dreun.’

‘Ik weet het.’ Ze liep om hem heen, zodat ze voor hem kwam te staan. ‘Je mist hem.’

‘Het voelt alsof ik een deel van mezelf mis.’

Ze knikte. ‘Daar heb ik iets van ervaren toen ik dacht dat ik Stormy zou verliezen. Maar zelfs dat is niet te vergelijken met het verlies van een kind.’ Ze legde haar armen om zijn middel en trok hem tegen zich aan. ‘Ik ben er voor je, Lou. Zelfs als ik niet meer dan een vriendin kan zijn. Ik zal er altijd voor je zijn.’

Hij kneep zijn ogen stijf dicht en sloeg zijn armen om haar heen. ‘Dat weet ik.’

Een tijdlang stonden ze daar.

Op zeker moment legde hij zijn handen op haar schouders en duwde haar van zich af. ‘Laten we terug naar binnen gaan. Anders denkt Stormy dat ik gek ben geworden.’

‘Ze is wel ongerust, ja.’ Teder lachte ze hem toe. ‘Maak je geen zorgen. Ik zal haar niets over Jimmy vertellen. Dat doe ik je niet aan.’

Hij wist dat ze dat inderdaad niet zou doen. Soms verbaasde het hem hoezeer hij deze malle roodharige vertrouwde.

‘Weet je, Max,’ zei hij, terwijl hij haar hand vastpakte om haar terug naar het motel te leiden.

‘Nou?’

‘Ik ben blij dat je er bent.’

‘Dat weet ik.’

Bij het zien van haar ondeugende grijns wenste hij dat hij meer dan een vriend voor haar kon zijn. Dat hij in staat was om van haar te houden zoals ze dat verdiende. Hij voelde een steek van verlangen in zijn borst, maar onderdrukte die.

Samen liepen ze terug naar de motelkamer.

Sid keek op toen ze binnenkwamen. ‘Ik weet waar de nachtman woont,’ zei hij. ‘Maar u kunt er beter niet heen gaan.’

Lou hurkte bij de jongen neer. ‘Sid, als ik niet weet waar hij woont, hoe kan ik er dan voor zorgen dat ik er niet per ongeluk terechtkom?’

Fronsend overpeinsde de jongen zijn woorden. Toen knikte hij. ‘Hij woont op het eiland in het water. Het huis is alleen vanaf de vuurtoren zien.’

‘De vuurtoren. Juist, ja. En hoe vind ik die?’

‘Lopend. Er is een onverharde weg, het dorp uit.’

‘O, ja?’

‘Ja.’

Lou haalde een biljet van twintig dollar tevoorschijn en gaf dat aan Sid. ‘Dit is voor jou. Voor in je spaarpot, oké?’

‘Oké.’ Sid sprong van het bed en snelde naar de deur. Daar bleef hij staan, en hij kwam terug om Lou opnieuw te omhelzen. Het volgende moment sprong hij buiten op zijn fiets en peddelde razendsnel de straat uit.

Langzaam draaide Lou zich om naar de anderen.

‘Als er ook maar iets waar is van wat hij zegt,’ zei Stormy zacht, ‘dan moeten we hem hier weg krijgen.’

‘Het slaat nergens op. Hij kan niets weten,’ wierp Jason tegen. ‘Ik bedoel, wat is dat voor een onzin over een nachtman? Volgens mij heeft hij gewoon te veel griezelfilms gezien.’

Vragend keek Max de anderen aan.

Lou knikte, en Stormy ook.

‘Jason,’ zei Max rustig, ‘Sid is de enige hier die zich niet gedraagt alsof hij verdoofd is. En volgens mij weet ik hoe dat komt.’

‘Denk je dat iemand iets in het water doet of zo?’

‘Nee. Ik denk dat een vampier het hele stadje heeft onderworpen aan zijn wil.’

‘Een… Begin je nou weer met je vampierverhalen, Max?’ vroeg hij glimlachend, maar de blik in haar ogen deed zijn gezicht betrekken. ‘Denk je dat een vampier mijn zus gevangenhoudt?’

‘Ik wilde je niet bang maken, Jason. Daarom heb ik eerder niets gezegd. Maar de man die mij aanviel, was een vampier.’

Hij staarde haar aan en slikte. ‘Ik… Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik denk niet dat ik je geloof. En ik wil je ook niet geloven.’ Met een geschokte uitdrukking op zijn gezicht beende hij bij hen vandaan.

‘Sid loopt gevaar,’ zei ze. ‘Helemaal als uitkomt dat hij immuun is voor de betovering van die vampier.’

Stormy trok haar wenkbrauwen op. ‘Zou die vent zo slecht zijn dat hij een kind kwaad zou doen?’

‘Delia en Janie zijn ook nog bijna kinderen,’ bracht ze naar voren.

Met een ruk draaide Jason zich naar haar om. ‘Maar hij heeft ze niets gedaan.’ Toen iedereen hem aanstaarde, vervolgde hij: ‘Tenminste, voor zover we weten niet. Die andere vrouwen heeft hij ook niets gedaan. Daarom lijkt het me logisch. Als hij echt kwaad in de zin heeft, waarom zijn ze dan allemaal ongedeerd teruggevonden?’

‘Ik heb geen idee,’ antwoordde ze. ‘Maar je hebt wel een punt. Laten we dat voor ogen houden.’

‘Ik ben het met Jason eens, voor zover dat ertoe doet,’ zei Stormy. ‘Volgens mij zou hij niemand kwaad doen.’

Onderzoekend nam Lou haar op. ‘Waar baseer je dat op?’

Stormy haalde haar schouders op. ‘Geen idee. Intuïtie, misschien?’

‘Sid is aan het sparen voor een privéschool,’ zei Lou. ‘Wat dachten jullie ervan om hem ergens een kijkje te laten nemen? We tellen een paar honderd dollar neer voor zijn reis en verblijf en regelen alles.’

‘Als zijn moeder akkoord gaat, lijkt me dat een goed idee,’ antwoordde Max.

‘Op internet heb ik zo een geschikte school voor hem gevonden, en dan regel ik alles meteen,’ zei Stormy.

‘Zorg ervoor dat hij minimaal drie dagen wegblijft,’ zei Lou. ‘Dat geeft ook zijn moeder de tijd om haar hoofd helder te krijgen. Wie weet komt ze dan niet eens meer terug.’

‘Na een paar dagen kunnen we haar bellen, om te horen of er met haar te praten valt. We laten doorschemeren dat ze vooral geen haast moet maken om terug te keren.’

‘Afgesproken,’ zei hij. ‘En ondertussen…’

‘Ondertussen,’ vulde ze handenwrijvend aan, ‘gaan wij een eiland bezoeken.’

 

In heel Endover was slechts één bedrijf dat boten verhuurde. Het was gevestigd in een loods aan de kust. Op de voorgevel was ENDOVER BOAT RENTALS geschilderd. Er waren verscheidene aanlegsteigers en boottakels. Een half dozijn motorboten, in diverse maten, lag aangemeerd. Andere boten hingen aan takels boven het water, buiten het bereik van de golven die over het kiezelstrand rolden.

‘Wat is het mooi hier,’ zei Stormy, zodra ze uit Jasons jeep gestapt waren. Ze bleef staan om het uitgestrekte, blauwzwarte water met de kleine, witte schuimkoppen op te nemen.

‘Het is zeker mooi,’ beaamde Max. ‘Ik hou van de kust.’ Ze ademde de zeelucht diep in. Maar in plaats van zich verkwikt te voelen, had ze de behoefte om te gapen. Met een zucht volgde ze Lou naar het verhuurbedrijf.

Naast een grote poort bevond zich een kleine deur met een bordje KANTOOR erop.

Lou klopte twee keer voordat hij de deur openduwde en zijn hoofd om de hoek stak. ‘Hallo? Is daar iemand?’

Een kleine, pezige man in een tuinbroek kwam hinkend aanlopen. Zijn handen schoonvegend aan een oude lap, lachte hij hen toe. Hoewel hij ongeschoren was, was zijn gebit regelmatig en hagelwit. Hij trok aan de klep van zijn olijfgroene pet en riep: ‘Kom binnen. Wat kan ik voor jullie doen?’

Na een snelle blik te hebben geworpen op het naamplaatje op de tuinbroek stak Lou zijn hand uit. ‘Stan, toch? Lou Malone.’

‘Aangenaam. Ik ben bang dat jullie geen goed moment hebben uitgezocht om te komen.’

‘Nee?’

‘Nee. Ik heb geen enkele boot beschikbaar. Ik ga er tenminste van uit dat jullie iets willen huren?’

‘Dat klopt.’

De man duwde zijn pet naar achteren en streek door zijn haren. ‘Het spijt me.’

Lou fronste. ‘Heb je al je boten verhuurd?’

‘Alleen de boten die het doen. De afgelopen week is de ene motor na de andere stukgegaan.’

‘Echt?’

Stan knikte.

‘Je kunt me zeker niet doorverwijzen naar een ander verhuurbedrijf?’

‘Dit is het enige in de buurt. Kom over een dag of twee nog eens terug. Dan heb ik misschien wat voor jullie. Is dat goed?’

‘Prima,’ antwoordde Lou. ‘Geen probleem.’

De man knikte.

Max opende haar mond al om te protesteren, maar toen Lou zijn hand op haar arm legde en haar doordringend aankeek, legde ze zich bij de situatie neer. Ze volgde de anderen naar buiten en terug naar de auto.

Pas toen ze wegreden, zei Lou: ‘Geloofden jullie Stan?’

‘Die boten zagen er prima uit,’ zei Max. ‘Ze kunnen heus niet allemaal stuk zijn.’

‘Dat dacht ik ook. Toch wekte hij niet de indruk dat hij loog.’

Bij het zien van Jasons frons lichtte ze toe: ‘Na twintig jaar als politieagent voelt Lou feilloos aan wanneer iemand liegt. Hij is betrouwbaarder dan een leugendetector. Dus je denkt dat hij de waarheid vertelde, Lou?’

‘Ja. Hoe idioot dat ook lijkt. Tenminste, volgens mij geloofde hij zelf dat het de waarheid was.’

Fronsend hield ze haar hoofd schuin.

‘Hij had die wezenloze blik in zijn ogen die veel bewoners hier hebben,’ merkte Stormy op.

Lou zuchtte. ‘Laten we verder rijden langs de kust. Er is vast wel ergens een boot die we kunnen lenen of stelen. We zitten verdorie pal aan de oceaan.’

Na een kilometer of zeven dacht Max gevonden te hebben wat ze zochten. Aangemeerd aan een steiger lag een boot zachtjes te deinen op de golven. In de wijde omtrek was geen huis te bekennen. ‘Stop,’ zei ze. ‘Zet de auto aan de kant.’

Zodra de jeep stilstond, keken ze rond.

‘Wat denken jullie?’ vroeg ze.

‘Wat ik denk?’ Lou keek haar aan. ‘Ik denk dat dit niet onze boot is.’

‘Lenen of stelen, zei je,’ hield ze hem voor.

‘Ja, maar ik hoopte op het eerste.’

Ze haalde haar schouders op. ‘We lenen hem toch ook.’

‘Zonder toestemming. Dus dan is het stelen.’

Ze zuchtte. ‘Eens een smeris, altijd een smeris.’

‘Hoe weten we dat hij überhaupt zeewaardig is?’ vroeg Jason.

Ze stapten uit en liepen naar de waterkant.

Max keek in de boot en zuchtte opnieuw. ‘Er is geen motor. En kijk eens wat een groot gat er in de bodem zit. Die touwen zijn er niet om te voorkomen dat hij wegdrijft, maar om te voorkomen dat hij zinkt.’

‘Nou, dan hoeven we hem dus ook niet te stelen.’

Fronsend boog ze zich over het vaartuig heen. ‘Moet je dat gat zien.’

Iedereen keek.

‘Hoe groot is de kans dat een rots zo’n perfect rond gat in een boot slaat? Precies in het midden nog wel?’

‘Het is mogelijk,’ zei Lou.

‘Het ziet eruit alsof iemand met een hamer een gat in de bodem heeft geslagen.’ Ze wendde zich tot Stormy, in de verwachting dat die instemmend zou reageren.

Maar Stormy stond in de verte te turen.

Toen Max zich omdraaide, zag ze een vuurtoren net boven een bocht in de kust uit steken. ‘Lou,’ zei ze. ‘Had Sid het niet over een vuurtoren?’

Hij knikte, dezelfde richting op kijkend.

‘We moeten erheen,’ zei Stormy.

Max legde haar hand op haar schouder. ‘Gaat het wel? Je ziet een beetje –’

‘Het gaat prima.’ Ze knipperde met haar ogen en schudde haar hoofd. ‘We moeten erheen. Naar de vuurtoren.’

‘Goed. Laten we gaan dan.’

Ze keerden terug naar Jasons jeep en reden de kustweg verder af. Hier en daar namen ze per ongeluk een verkeerde afslag, en op een gegeven moment pakte Stormy de kaart erbij. Daarop bleek een klein schiereiland te staan. Hoewel er geen vuurtoren was aangegeven, leek het de enige juiste locatie. Vreemd genoeg ging er geen enkele weg heen. Uiteindelijk vonden ze een slecht begaanbare zandweg met een hek ervoor dat omringd werd door verbodsborden.

Jason stapte uit en liep ernaartoe. Hij draaide zich om naar de auto en wees hoofdschuddend naar een kettingslot.

‘Zo te zien zullen we moeten lopen,’ zei Max.

Lou keek zorgelijk. ‘Misschien kunnen jij en Stormy beter teruggaan naar het motel. Jay en ik gaan wel op onderzoek uit.’

‘Hou op met dat galante gedrag, Lou,’ zei ze. ‘We zijn net zo capabel als jullie. Bovendien zijn we met één auto. Dus we gaan óf met zijn allen óf niet.’

Hij zuchtte.

‘En ik laat me toch niet overhalen,’ voegde ze eraan toe, ‘dus hou maar op met argumenten bedenken.’

Hij knikte en stapte uit.

Met zijn vieren klommen ze over het hek en liepen de zandweg af. Er leek geen eind aan te komen.

Ten slotte kwam eindelijk de vuurtoren in zicht. De door bomen omzoomde weg leidde naar een langgerekt, kaal terrein dat in een bocht uitliep in zee, als een wenkende vinger. Op de uiterste punt stond de vuurtoren. Het ooit witte gebouw helde flauw over en was nodig aan een verfbeurt toe. Hier en daar ontbrak een dakpan. In sommige bovenvensters zat geen glas; andere ruiten vertoonden barsten of waren gebroken. De ramen die nog heel waren, zagen grauw van het vuil.

‘Die vuurtoren ziet eruit alsof hij al jaren niet meer wordt gebruikt,’ fluisterde Max. Opeens vroeg ze zich af waarom ze fluisterde. Het kwam vast door de griezelige sfeer van deze plek, die haar het gevoel gaf dat er iemand meeluisterde.

Samen liepen ze naar het gebouw toe.

Lou wees naar zee. ‘Kijk, daar is het eiland waar Sid het over had. Waarvan hij zei dat je het alleen vanuit de vuurtoren kunt zien.’

‘Denk je dat die nachtman daar woont?’ vroeg Stormy.

Hij haalde zijn schouders op. ‘Geen idee. Eén ding tegelijk. Laten we eerst die vuurtoren bekijken.’

Zwijgend volgde Jason hen.

Max kon alleen maar raden naar hoe pijnlijk het voor hem moest zijn om niet te weten wat ze binnen zouden aantreffen.

Ze liepen naar de enige zichtbare ingang: een kleine, vaalrode deur met afbladderende verf en een verweerde koperen deurknop.

Toen ze aan de knop draaide, bleek de deur afgesloten te zijn. ‘Dat is vreemd,’ zei ze. ‘Wie doet er nou de deur op slot terwijl de meeste ramen eruit liggen?’

Opnieuw haalde Lou zijn schouders op. Hoewel hij eerder tegen stelen was geweest, scheen hij met inbreken geen enkele moeite te hebben. Hij duwde haar opzij, greep de deurknop vast en beukte met zijn schouder tegen de deur. Zonder veel weerstand zwaaide deze open.

Max stapte naar als eerste binnen.

Lou liep naast haar, met een hand op haar arm. Waakzaam liet hij zijn blik door de ruimte glijden.

Van menselijke aanwezigheid was geen spoor te bekennen. Alles was bedekt onder stof en spinrag. Tussen de oude, onafgewerkte vloerplanken gaapten grote gaten.

Hij wees naar de grond. ‘Kijk. Voetstappen in het stof.’

Iedereen keek.

‘Er is hier onlangs iemand geweest,’ zei ze.

‘Meer dan één iemand, zo te zien.’

Ze knikte, en ze slopen verder, de voetsporen volgend die naar een gammele deur leidden.

Hij duwde de deur open, waarachter zich een wenteltrap bleek te bevinden die linksom naar beneden afdaalde. Omkijkend vroeg hij: ‘Heeft iemand een zaklamp bij zich?’

‘Ja, ik.’ Jason stapte dichterbij en haalde zijn zaklamp tevoorschijn. Zachtjes stootte hij Max aan. ‘Je kunt beter teruggaan. Er is iets met Stormy. Zodra we hier binnen kwamen, begon ze raar te doen. Lou en ik gaan wel op onderzoek uit.’

Max aarzelde geen moment. Ze keek om naar Stormy.

Die zat op de grond, onder een raam, met haar rug tegen de gewelfde buitenmuur, in het niets te staren.

Terwijl Lou en Jason de trap af slopen, rende Max terug naar haar vriendin. ‘Stormy? Lieverd, wat is er?’

‘Ik weet het niet. Ik weet het niet. God, er is iets…’ Ze drukte haar handen tegen haar hoofd, sloot haar ogen en begon heen en weer te wiegen.

‘Doet het zeer? Heb je pijn?’

‘Het is… Ik…’

‘Storm. Zeg iets, verdomme!’

Stormy hield op met wiegen en keek op. Haar ogen stonden woedend en fel en waren gitzwart. Met een vernietigende blik staarde ze Max aan. ‘Vulpea bãtrânã nu cade în curse.’