9

Codenaam land: Cape Green

4 november 2001

 

Hij was vijf dagen geleden in het hotel aangekomen en zou er misschien nog wel twee extra aan vast moeten plakken voordat de transactie, diamanten tegen wapens, was voltooid. In dit deel van de wereld was pingelen een vorm van vermaak en ging een doodgewone, eenvoudige afspraak dan ook steevast gepaard met onnodig en ellenlang gemier. Maar in dit geval kon er een schat aan kostbare stenen binnen worden gehaald, en een opdracht die hij had aangenomen, volbracht hij altijd.

Bovendien kon hij niet zeggen dat hij niet had geweten wat hij kon verwachten.

Antoine Obeng was een misdadiger, een militaire rebellenleider die, nadat de wonden van de burgeroorlog amper waren geheeld, via slinkse manipulatie voor zichzelf een officiële staatsbetrekking had veiliggesteld. Nu was hij hoofd politie in de hoofdstad van het land, een titel die zijn ego bevestigde en hem de macht verschafte waar hij boven alles van genoot. Maar tegelijk bleef hij het achter-de-schermen-leiderschap vervullen van de illegale militielegers die naar willekeur door de stad zwierven en de uiterst productieve mijnen op het platteland gewapenderhand beheersten.

Er viel veel te zeggen voor het feit dat hij het zo lang uithield in een land waar de politieke macht vaak en gewelddadig van hand verwisselde, en dood door moord het lot van de vele, elkaar bevechtende militaire leiders was.

Toch waren het slechts de gunstige ligging van het eersteklas hotel en de uitzonderlijke service die zich richtte op buitenlandse diplomaten en zakenlieden die zijn ergernis over het onuitputtelijke gemarchandeer enigszins verzachtten.

Als voorstander van strenge discipline gaf hij de voorkeur aan een strakke routine. Sinds zijn aankomst was hij elke ochtend om zes uur gaan zwemmen in het binnenbad van het hotel, een tijdstip waarop weinig andere gasten hun kamer uitkwamen en hij de grootste kans had het bad voor zichzelf te hebben. Ook was het dagelijks het enige moment dat hij zich op zijn gemak voelde zonder zijn lijfwacht en hij eens even helemaal alleen kon zijn.

Na de lift van zijn kamer naar de recreatieruimte op de elfde verdieping te hebben genomen, trok hij in de kleedkamer tussen de fitnesszaal en het solarium zijn zwembroek aan, spoelde zich af onder de douche, liep vervolgens door de korte gang naar het geheel door glas omsloten bad en trok exact een uur lang zijn baantjes.

Op de eerste dag had een praatzieke Nederlandse bankier inbreuk gemaakt op zijn privacy en gevraagd of hij zin had om na zijn ‘duik’ samen te ontbijten in het restaurant van het hotel. Omdat hij vreemden uit de weg ging, had hij de uitnodiging zonder omhaal van woorden van de hand gewezen en de man genegeerd, totdat deze was afgedropen.

In de drie dagen daarna was het zwembad steeds leeg geweest en had hij ongestoord zijn baantjes kunnen trekken.

Tot hij vandaag in de kleedruimte opnieuw op ongewenst gezelschap was gestuit.

Zoals gewoonlijk was hij op zijn hoede en wierp een vluchtige blik naar de aanwezige twee mannen. Beiden leken in goede conditie en ergens halverwege de dertig. De een had blond, de ander bruin haar. Ze droegen trainingskleren en spraken Amerikaans Engels met de ongedwongenheid van goede vrienden of collega’s. De blonde man had wat krullerig haar en lichte stoppels. Netjes hing hij zijn kleren in een kastje. Zijn metgezel was inmiddels gaan zitten en haalde zijn spullen uit zijn sporttas tevoorschijn. Naast hem op de bank lagen een opgevouwen handdoek en een bidon.

Oppervlakkig gezien leken ze zakenlieden op een overzees snoepreisje. Voor hem weinig interessant dus, behalve dan dat ze inbreuk maakten op wat hij als zijn privé-domein was gaan beschouwen.

Maar hij vertrouwde op zijn instinct, op de onbewuste waarneming van omgevingssignalen. En iets in hem waarschuwde hem voorzichtig te zijn.

Terwijl hij zo in de deuropening stond, begroetten de mannen hem met een beleefde knik. Hij reageerde niet, liep naar het dichtstbijzijnde vrije kastje en luisterde ondertussen aandachtig naar hun gesprek.

‘En dan die taxi’s hier. Jezus, dat ritje van het vliegveld naar hier bezorgde me blauwe plekken op m’n kont. Bovendien zijn we minstens twee keer op een haar na aangereden,’ zei de man met de stoppelbaard. Hij geeuwde. ‘Dacht dat ik de vergadering nooit zou halen.’

De man op de bank keek geamuseerd. ‘Je had ook naar mijn advies moeten luisteren en een taxi met een meter moeten nemen. Die moeten namelijk een vergunning hebben. En ze hebben een legitimatiebewijs.’

‘Alsof je daar wat aan hebt. Denk je nou echt dat de verzekeringsmaatschappijen hier uitkeren? Als ze die hier hébben, tenminste.’

‘Misschien niet, maar dan zou je in elk geval weten wie je moet vervloeken als je tot aan je nek in het gips ligt.’

De man met de stoppels grijnsde en reikte in het kastje om zijn broek aan het haakje te hangen. De hand van de andere man ging weer naar zijn tas.

Zonder nog een moment te laten verstrijken, liep de ochtendzwemmer plotseling weg van zijn kastje en beende weer de gang op.

Het paar in de kleedruimte wisselde een blik uit.

De man op de bank haalde zijn hand uit de tas en er kwam een .22 n.a.a. Black Widow tevoorschijn. Hij sprong overeind en stopte de minirevolver in de buikriem onder zijn sweatshirt.

Op hetzelfde moment draaide de man met de stoppels zich weg van zijn openstaande kastje. Uit zijn broekzak had hij een holster met daarin het wapen van zijn keuze, een Beretta 950 BS halfautomatisch pistool, tevoorschijn getrokken. Hij propte de holster in de zak van zijn slobberige trainingsbroek.

Beiden haastten zich naar de deuropening, vertraagden hun pas en tuurden links en rechts de gang in.

Van de zwemmer was geen spoor te bekennen.

Ze gingen ieder een kant op, ervoor wakend niet te snel te lopen. Als de zwemmer rechtsomkeert gemaakt had om een reden die geen verband hield met hun aanwezigheid – wat ze hoopten – dan zou het geen goede zaak zijn nu zijn argwaan te wekken.

Bij de drie liften aangekomen keek de bruinharige man naar de indicatielampjes boven de deuren. De displays boven de eerste en de laatste lift waren gedoofd. Lift nummer twee daalde nu af, het getal 11 en het pijltje voor omlaag lichtten op. Om er zeker van te zijn dat de stilstaande liftkooien niet op zijn verdieping waren, drukte hij op de knop om de liften op te roepen. Misschien was de zwemmer er wel ingedoken om zijn achtervolgers te doen geloven dat hij de andere lift had genomen, zodat ze hun jacht vervolgden via het trappenhuis terwijl hij zich verborgen hield.

Maar helaas.

Beide liftkooien kwamen nu omhoog vanaf de lobby op de begane grond, kennelijk onbezet.

Hij keek weer naar de indicator boven de middelste lift.

Het lampje voor de zevende verdieping floepte aan.

Zes, vijf, vier…

Bij de derde verdieping stopte de lift en het lampje knipperde uit.

Hij fronste de wenkbrauwen, keek de hal in naar zijn partner en schudde zijn hoofd. ‘Shit,’ mompelde hij in zichzelf.

De Wildcat had zich in zijn schuilplaats teruggetrokken.

 

‘Ik begrijp niet waar we in de fout gingen,’ legde de blonde man uit over zijn radio-ontvanger. ‘Het ene moment komt hij binnen, loopt op een kastje af en het volgende moment is hij opeens verdwenen.

Poppetje gezien, kastje dicht…’

‘Laat maar,’ zei Tom Ricci in zijn headset. Wat zich in de kleedruimte had afgespeeld, had hij via zijn oordopje gehoord en volgens hem was de fout wel duidelijk. Je gedroeg je onopvallend, deed geen gekke dingen, hield het eenvoudig. Maar deze twee waren iets te bijdehand gaan doen, was zijn conclusie.

Er viel een stilte over de radio. ‘Hoe wilt u dat we verder gaan?’ klonk het ten slotte.

Ricci haalde diep adem. Samen met Gallagher en Thompson, een paar speurtechneuten, zat hij aan de overkant van het hotel in een inderhaast afgehuurd kantoor dat ze de afgelopen paar dagen als uitkijkpost hadden gebruikt. ‘Blijf in het hotel,’ zei hij. ‘Jullie horen nog van me.’

Opnieuw een stilte. De blonde man aan de andere kant van de lijn begreep wat Ricci’s opdracht inhield. Hij en zijn maat waren uitgerangeerd, werden van deze operatie gehaald en konden binnenkort afscheid nemen van het nog jonge rdt. Tot ziens, hou je haaks, we zien je wel weer een keer.

‘Oké,’ reageerde hij. Ondanks de digitale stemvervormer kwamen zijn spijt en teleurstelling duidelijk over.

Ricci verbrak het contact en gaf de headset terug aan Thompson. Hij stond niet onwelwillend jegens het arrestatieteam, maar het was nu ook weer niet zo dat hun gekwetste gevoelens hem veel konden schelen. De verprutste kans in het hotel betekende dat het voor hem en de rest van zijn taakgroep allemaal een stuk moeilijker zou worden.

Ze hadden Le Chaut Sauvage – de Wildcat – voortdurend in de gaten gehouden; bijna vanaf het moment dat de terrorist in het land aankwam, na informatie van een betrouwbare bron, een infiltrant uit Antoine Obengs kring van vertrouwelingen. In wezen had de ontvoering door de Mossad van Adolf Eichmann uit diens veilige toevluchtsoord in Argentinië een halve eeuw geleden als voorbeeld voor hun operatie gediend: succes door middel van eenvoud van planning en uitvoering, een klein team observeert de bewegingen van het doelwit, grijpt hem zodra zich een gunstige gelegenheid voordoet en smokkelt hem het land uit.

Geen getuigen, geen rommel, geen drukte.

Tussen de scenario’s van toen en nu zat echter een aantal grote verschillen. De Israëlische agenten hadden hun doelwit maandenlang geschaduwd zonder inmenging van Argentijnse functionarissen die met hun regering uitstekende politieke betrekkingen onderhielden, van de Israëlische aanwezigheid in het land op de hoogte waren en ten aanzien van hen een passief gedoogbeleid voerden. Ricci’s team beschikte niet over een dergelijk goedgunstig werkklimaat waarin het een missie kon uitvoeren die noodzakelijkerwijs op zeer korte termijn was gepland. Ze beschikten over te weinig personeel en te weinig middelen, bevonden zich in een land dat op wankele diplomatieke voet stond met Amerika en pas onlangs van de door Buitenlandse Zaken bijgehouden zwarte lijst van terroristische landen was geschrapt. De hoofdcommissaris van de hoofdstad was een gewetenloze, corrupte klootzak die in schaamteloze samenwerking met bendes van qat kauwende dieven en plunderaars zijn macht uitoefende. Maar pas echt veelbetekenend was het feit dat de Wildcat zich op zijn directe uitnodiging in de stad bevond en de bescherming genoot van de politie en van criminele milities die door Obeng met straffe hand werden geleid.

Voor Ricci en zijn mannen was dit een moeilijke en in potentie gevaarlijke situatie. Als ze in een noodsituatie terechtkwamen, zou er niet één Amerikaanse liaison zijn om een reddingsoperatie op poten te zetten. Ze stonden er helemaal alleen voor.

Je hebt er zelf om gevraagd, dacht hij.

Thompson had zich van de multiplex-zender afgewend en keek hem aan. ‘Wat nu?’ vroeg hij.

Ricci leunde achterover in zijn stoel. Het antwoord op die vraag hing af van zijn inschatting van wat de Wildcat al dan niet vermoedde en in welke mate; dat hield in dat Ricci zich moest verplaatsen in het brein van een huurmoordenaar en internationale voortvluchtige. Het enge daarvan was dat dit hem altijd zo gemakkelijk afging. Zó gemakkelijk dat hij toen hij nog als undercover bij de politie van Boston werkte bijna niet meer kon functioneren en zó gemakkelijk dat hij uiteindelijk om psychologische gronden had verzocht om overplaatsing uit de eenheid Speciaal Onderzoek.

En nu zat hij weer hier. Terug op een plek waar hij niet wilde zijn.

Hij kon zijn vijand doorgronden, de wereld door diens ogen zien, in diens schoenen staan. Natuurlijk kon hij dat. Het was een natuurlijke gave, maar wel een die de scheidslijn tussen fictie en werkelijkheid deed vervagen en die hij daarom wantrouwde, een gemakkelijke greep naar de duisternis in zijn binnenste.

Als hij de Wildcat was, wat zou híj dan doen?

Hadden zijn mannen in de kleedruimte over het weer of het hoteleten gekletst, rampverhalen uitgewisseld over het vaderschap, binnenshuis klussen, deadlines, gewone zaken dus, dan zou de Wildcat nauwelijks aandacht aan hen hebben besteed en zouden ze in staat zijn geweest hem te pakken terwijl hij zich gereedmaakte om te gaan zwemmen. Maar in plaats daarvan hadden ze ervoor gekozen te klagen over de plaatselijke taxiservice, en zelfs op Ricci was dat niet overtuigend overgekomen. Een Amerikaan die voor een vergadering naar dit land kwam en in een duur, eersteklas hotel verbleef, was geen kleine jongen bij het bedrijf dat hij vertegenwoordigde.

Het was veel waarschijnlijker dat er voor hem bij aankomst op het vliegveld een auto gereed zou staan. En dat de chauffeur van zijn zakelijke gastheren hem als een vorst zou behandelen.

Afijn. De twee mannen hadden dus de verkeerde toon aangeslagen en hun beoogde slachtoffer had erdoorheen geprikt. Toch waren niet alle gastlanden even gastvrij. Het was niet ondenkbaar dat ze vanaf het vliegveld inderdaad een taxi hadden genomen, en het was ook niet alsof ze iets gedaan hadden wat hen nu direct had kunnen verraden – zoals bijvoorbeeld te snel hun vuurwapens trekken.

Was hun tactloosheid voldoende geweest om de Wildcat uit het oog te verliezen en hij op het allerlaatste moment een prachtige deal de rug zou toekeren? Of zou hij in plaats daarvan liever extra voorzorgsmaatregelen treffen en het tempo van zijn besprekingen opschroeven, de zaak beklinken en het land verlaten?

Ricci staarde naar het plafond en dacht zwijgend na. Hij stelde zich voor hoe het zou aanvoelen, de clandestiene diamanten in zijn hand, hun gewicht en gladheid, zijn vingers die een vuist vormden om de verboden sieraden.

Vervolgens schoof hij wat naar voren en keek Thompson en Gallagher aan. ‘We vallen terug op ons noodplan,’ zei hij. ‘Laat de onderscheppingsteams het vliegveld en andere vertrekroutes goed in de gaten houden, voor het geval dat. Maar ik schat de kans op vijftig procent dat hij eerst met Obeng gaat praten voordat hij iets onderneemt.’

 

Ricci wedde op het geld.

Het was aan het eind van de middag toen Le Chaut Sauvage verscheen. Twee van zijn lijfwachten waren voor hem uit het hotel uitgegaan en hadden links en rechts de straat afgespeurd naar een mogelijke bedreiging. Vervolgens gebaarde een van hen onopvallend dat alles vrij was en verscheen de Wildcat met nog een paar lijfwachten in zijn kielzog op het trottoir.

Enkele minuten daarvoor was een colonne van drie politievoertuigen bij de ingang aangekomen, twee gewone surveillancewagens, gevolgd door een Zuid-Afrikaanse Lion 1 diesel die van chassis tot motorblok was versterkt met een schaalconstructie van koolstofvezel die bestand was tegen ballistische projectielen. Nadat de grote, gepantserde wagen met vierwielaandrijving langs de stoeprand tot stilstand was gekomen, was een aantal gewapende mannen naar buiten gesprongen en had zich vervolgens met de rug tegen de zijkant gedrukt, hun wapens agressief voor de borst gekruist.

De groep uit het hotel begaf zich linea recta naar de Lion 1. Een van de geüniformeerde mannen opende het achterportier en de Wildcat klom tussen de eerste twee lijfwachten naar binnen. Het tweede paar bleef naast het voertuig totdat het portier gesloten werd, liep vervolgens naar de voorste politiewagen en stapte in.

Van achter gesloten gordijnen in het kantoor aan de overkant zagen Ricci en zijn technici op een lcd-paneel hoe de autocolonne de tweebaansweg, die de binnenstad in tweeën splitste, opreed en vervolgens in oostelijke richting verdween. De beelden werden verzorgd door 180 graden draaibare ‘spionnenogen’ die met zuignapjes op de vensterruit waren aangebracht.

Ricci wierp een blik op de stadskaart op de muur boven het beeldscherm. Het oosten was in de richting van het hoofdbureau van politie, Obengs officiële zetel van corruptie, en de plek was rood omcirkeld. Zijn officieuze onderkomen lag ten westen van de binnenstad. Boven de blauwe cirkel die de coördinaten aangaven, had Ricci de woorden ‘Bende Centraal Station’ geschreven.

Er trok een diepe frons over zijn voorhoofd. Er zat een luchtje aan wat hij zojuist had waargenomen. Meer dan een luchtje zelfs. Als de Wildcat vermoedde dat ze hem misschien in de gaten hielden, waarom zou hij dan gewoon via de hoofdingang het hotel verlaten, zo openlijk naar het politiebureau rijden en zich daarbij laten escorteren door een godvergeten stoet?

‘Waarschuw het aanvalsteam bij Bende Centraal dat het gezelschap onderweg is,’ beval hij Thompson.

Thompson draaide rond in zijn stoel en keek hem aan. ‘Doe ik,’ zei hij verward. Zijn ogen gleden naar de kaart. ‘Maar…’

‘Ik weet precies wat je bedoelt,’ zei Ricci. ‘Die poppenkast voor het hotel. Als een gokspel met drie blinde kaarten. Zodra Wildcat het hoofdbureau bereikt, springt hij uit het achterportier een ander voertuig in.’ Hij zweeg even, zijn hoofd maalde. ‘Een van de volgauto’s blijft achter hem en de andere laten we buiten voor het politiebureau staan, net opvallend genoeg zodat hij denkt dat hij ons te slim af is geweest,’ zei hij.

Aan Thompsons gezicht was te zien dat het hem begon te dagen. Hij knikte kordaat en wendde zich toen weer tot de multiplexer.

Ricci kauwde op de binnenkant van zijn wang, dacht nog steeds diep na om er zeker van te zijn dat hij niets was vergeten. Vervolgens kwam hij uit zijn stoel en pakte de schouderholster met het FN Five-Seven pistool van de rugleuning. ‘Laat Simmons en Grillo de commandowagen voorrijden,’ zei hij en gespte de holster vast. Het belangrijkste eerst; onderweg zou hij de rest van zijn uitrusting wel aandoen. ‘Ik ga ze tegemoet.’

 

Al voor de burgeroorlog had Antoine Obeng zijn duistere zaakjes geregeld vanuit een houten bedrijfspand van vier hoog, iets van de straat af op een lage heuvel, gelegen in een van de rustiger buitenwijken van de stad. Een geasfalteerde rondweg bood toegang tot de hoofdingang en voerde naar de ondergrondse parkeergarage. Heuvelafwaarts daarachter lagen drie of vier kavels van terrashellingen en prachtig verzorgde heesterperken, waarachter de nette gewassen plaatsmaakten voor een wirwar van wilde, doornige begroeiing die nog eens een meter of tien doorliep tot de voet van de heuvel en zich vervolgens uitstrekte in een kleine, vlakke, modderige lap grond.

Op de benedenverdieping waren twee van Obengs firma’s gevestigd die hij door gedweeë, plichtsgetrouwe plaatsvervangers liet beheren: het hoofdkantoor van een scheepvaart- annex postmaatschappij en een reisbureau. Ze verschaften de militaire leider nuttige dekmantels om een deel van zijn criminele verdiensten wit te wassen, vervalste documenten te distribueren en een veelvoud van smokkeloperaties te organiseren, waaronder het transport van gestolen luxeauto’s en antiquiteiten, illegale kopieën van muziek- en video-opnamen, illegale wapens en drugs en het vlees, de huiden, horens en hoeven van exotische dieren die gedood waren door stropers in wildreservaten door heel Midden- en West-Afrika.

Zoals iedereen in de stad waren de ongeveer dertig werknemers van Obengs façadebedrijven zich bewust van zijn bevel over de militie-legers en het regelmatige komen en gaan van zijn criminele lakeien.
Toch nam slechts een handjevol willens en wetens deel aan zijn illegale praktijken of profiteerde er op een of andere manier van. De meerderheid van deze mannen en vrouwen verscheen elke ochtend fris en vrolijk voor een dag van eerlijk werken, ging ’s avonds weer naar huis en kwam aan het eind van de week met een bescheiden looncheque thuis.

Ze waren, wat Ricci in de tijd dat hij nog een detectivepenning droeg, ‘betrouwbare burgers’ had genoemd.

Voor Obeng vormden ze ook een handig menselijk schild.

Voor Ricci was dit een groot nadeel.

 

Terwijl Ricci bijna in hurkzit door de stinkende riolering klotste – zijn laarzen onder de bruine smurrie en zijn armen, benen en kogelvrije helm bevuild met natte klonters vuil die als verse schurftkorsten van het gewelfde, lage plafond en de zijkanten van de buis los waren gekomen – wist hij dat in het ergste geval onschuldige burgers gegijzeld, gewond of, en dat was voor hem zelfs nóg minder te aanvaarden, gedood zouden worden.

Moreel verkeerd, operationeel verkeerd, politiek verkeerd. Aan boord van de Pomona had Rollie Thibodeau er terecht op gewezen dat alleen al de aanwezigheid van zijn rdt op vreemde bodem diverse internationale wetten tartte. Met de weg die ze nu waren ingeslagen kon ook de rest van het wetboek bij het grofvuil worden gezet.

Maar Ricci had al een lange weg afgelegd om de Wildcat in de kraag te grijpen; hij had hem achtervolgd met alle middelen die tot zijn beschikking stonden en paste ervoor bij Obeng aan te kloppen met het beleefde verzoek of zijn gast zich in de wachtende armen van Vrouwe Justitia wilde vlijen.

Nu terugdeinzen voor een ingecalculeerd risico zou ook verkeerd zijn.

Mocht zich een perfecte gelegenheid voor een arrestatie voordoen, dan was Ricci absoluut van plan deze te benutten. Als hij de boel verprutste, zou hij daarvoor de verantwoordelijkheid dragen. En zijn geliefde bewonderaarster Megan Breen kon haar gulle lach tentoonspreiden als ze hem als galgenaas in de wind zag bungelen.

Ricci zette het onaangename beeld maar uit zijn gedachten.

Hij had vandaag immers al tweemaal misgekleund.

Zoals verwacht was de rit van de Wildcat naar het politiebureau een klassiek geval van pak-me-dan-als-je-kan. Kort na aankomst daar vertrok hij in andere kleren dan die hij aanhad toen hij het hotel verliet – nam een zijdeur in plaats van de achteruitgang, het enige detail dat niet letterlijk aan Ricci’s voorspelling voldeed – en nam vervolgens plaats naast de bestuurder van een ongemerkte personenauto. Daarna reden ze met een flinke vaart dwars door de stad in westelijke richting, schijnbaar op twee cilinders, wat een authentieke manier was om onopvallend op te gaan tussen de verfrommelde koekblikken die in dit land het straatbeeld bepaalden.

Een halfuur later draaide die auto de parkeergarage van Bende Centraal in.

In het drassige, door onkruid dichtslibbende achterveld stonden Ricci en zijn aanvalsteam gereed.

Nu kroop hij via de ondergrondse drainage onder de heuvel naar het gebouw, waarbij de stralenbundel van de op zijn helm gemonteerde zaklamp de duisternis doorkliefde. Net als de mannen die achter hem aan sjokten, droeg hij een bespikkeld boscamouflagepak voorzien van een ultradunne Zylon kogelbestendige voering en knie- en elleboogbeschermers. Naast de Five-Seven in zijn zijholster had hij een compacte versie van UpLinks variable velocity rifle system – of vvrs – machinepistool, een tweede-generatievariant die half zo groot en zwaar was als het origineel, voorzien van een geïntegreerde geluiddemper en subsonische munitie. De roterende handgreep, waarmee de vuurkracht van het vroegere model handmatig van dodelijk tot minder dan dodelijk kon worden aangepast, was vervangen door een mems-schakelsysteem dat met een snelle aanraking van een knop de klus klaarde.

Een hulpstuk onder de loop was technologisch verwant aan een laserrichter, maar had een heel andere functie. Hoewel Ricci niet hield van de manier waarop het apparaatje de balans van zijn wapen verstoorde, was gebruik ervan door het hele team allesbeslissend voor hun doel.

Ook hadden ze andere spullen uit de commandowagen meegenomen, waarvan een deel defensief van aard.

Omdat Ricci vooropliep, had hij in zijn linkerhand een draagbare dampdetector die vaag iets weg had van de super-8-filmcamera die hij zich herinnerde uit zijn verre jeugd; hij speurde naar milieurisico’s, variërend van het giftige methaan, stikstof en zwavelgassen van rottend afvalwater en chemische en biologische wapens tot de kleinste, door de lucht vervoerde sporen van de explosieve bestanddelen van boobytraps. In het geval dat het piepalarm klonk, zou een lcd-scherm het gevaar specifiek identificeren en zouden de pieptonen in snelheid toenemen naarmate het instrument dichter bij de haard kwam. Mocht die bedreiging chemisch/biologisch dan wel het product van organisch bederf zijn, dan was ieder lid van het aanvalsteam gereed om de over zijn schouder gegespte draagtas met een ruk aan een rits om te toveren in een beademingssysteem dat onder luchtdruk gefilterde lucht aanvoerde. Je droeg het als een vest met een masker en capuchon. Mochten ze op een bom stuiten, dan zouden ze hopelijk uit de buurt blijven van het ontstekingsmechanisme.

En ze hadden zelfs nog meer spullen, waarvan een deel onderdrukkend van aard, die door ordehandhavers met een voorliefde voor eufemismen ‘openbare-ordewapens’ werden genoemd.

Hoe je ze ook wilde noemen, hun oorspronkelijke functie was een doelwit zonder ernstige verwondingen uit te schakelen.

Wat Ricci betrof dienden de onschuldige burgers in het gebouw te worden gespaard. Dit was op de eerste plaats verboden terrein.

Maar ook was hij vastbesloten het gebruik van dodelijk geweld tegen Obengs corrupte smerissen, en trouwens ook tegen Obeng zelf, te vermijden: ieder van hen beweerde formeel een eerlijk en goed lid van de bevolking te zijn. Zelfs de soldaten zou, indien mogelijk, geen blijvend letsel worden toegebracht, hoewel Ricci zijn agenten in hun aanpak wel wat speelruimte gaf; het was immers onwaarschijnlijk dat de staatshoofden van hun land, die erop gebrand waren de betrekkingen met Amerika te verbeteren, veel ophef zouden maken over het verlies van een paar erkende onruststokers wier geplunder en gewelddadige gedrag de stabiliteit van hun regering bedreigden en die ze daarom liever kwijt dan rijk waren.

Met kramp in zijn benen van het hurken ging Ricci nog eens tien minuten voorop door de krappe rioolbuis. Nu onthulde zijn lamp een paar meter voor hem de cirkelvormige mond van de buis. Hij kroop verder en zag dat het riool ruim een meter boven de bodem van een tunnel met cementen wanden uitkwam; er was genoeg ruimte om rechtop te staan.

Hij bracht een gebalde vuist omhoog ten teken dat ze even stopten en keek over zijn schouder naar Grillo.

‘Het is misschien een meter naar beneden,’ zei Ricci op fluistertoon. ‘Voorzichtig iedereen. Volgens mij reikt het water in de tunnel tot de enkels. Er staat weinig stroming, maar het is vast glibberig.’

Grillo knikte en gaf de boodschap door aan Lou Rosander, de man achter hem, die op zijn beurt hetzelfde deed.

Centimeter voor centimeter kroop Ricci naar de opening en sprong naar beneden.

Hij landde met een plons. Een laag slib bedekte de vloer onder het stilstaande water, maar hij wist zijn evenwicht goed te bewaren en werd daarbij geholpen door de geribbelde rubberzolen van zijn laarzen.

De rest van het team sprong een voor een uit de buis en stelde zich direct in een enkele rij achter hem op.

Ricci keek om zich heen. Vergeleken met de krappe buis van zonet had deze doorgang haast de afmetingen van een woonkamer. Andere tunnels van bijna gelijke breedte en hoogte vertakten zich in diverse richtingen.

Ze hadden een knooppunt van het stelsel bereikt.

Hij hoefde zijn ondergrondse stratenplan niet te raadplegen om te weten welke tunnel ze moesten nemen. Voordat hij met zijn missie was begonnen, had hij de plattegrond in zijn hoofd geprent, net als de locatie van de uitloop van de rioolbuis; die kennis had hij te danken aan de hoge resolutie GIS-beelden die werden verzorgd door de afdeling satellietkaarten van Sword.

Met nog een krachtig handsignaal draaide Ricci zich naar het donkere gat van de tunnelingang direct links van hem en stapte erin; zijn voeten maakten een gorgelend geluid in de smurrie.

Zonder aarzeling volgden zijn mannen.

 

‘Oké,’ fluisterde Rosander. ‘Ik zie één bewaker. Volgens mij niet een van Obengs mannen. Zal ook geen probleem worden.’

‘Zit hij in een hokje?’ vroeg Ricci.

Rosander bleef turen door een dunne periscoop van glasvezel die hij door het metalen putdeksel boven zich had uitgerold. Met misschien 1.20 meter ruimte tussen de vloer van de ondergrondse garage en de bodem van het afwateringskanaal waarin ze nu gehurkt zaten, zou een zesjarige al moeite hebben rechtop te staan, laat staan de tien volwassen mannen van Ricci’s team.

‘Nee,’ zei hij. ‘Hij zit op een stoel tegen de muur te knikkebollen.’

Ricci knikte. ‘Verder nog figuren om in de gaten te houden?’ vroeg hij.

‘Wacht even.’

Met zijn linkerhand draaide Rosander aan de vezelscoopring terwijl hij met zijn rechterhand de oculaire cilinder bijstelde om het kleurenbeeld scherp te stellen. ‘Niemand te zien,’ zei hij. ‘

Aantal voertuigen?’

‘Een stuk of twaalf, zou ik zeggen, inclusief die ouwe bak waar de Wildcat in gekomen is.’

Ricci knikte opnieuw.

Hij reikte in een zak van zijn uitrusting naar een springlading, trok de plastic strip van de achterkant en drukte de hechtpleister met C2-springstof- een samenstelling die net zo krachtig was als C4, alleen solider – stevig tegen het plafond. Vervolgens nam hij de ‘lipstick’ slaghoedjes uit een afzonderlijk buitenzakje en plaatste ze erin. Voordat ze de boel zouden opblazen om daarna de ondergrondse garage binnen te vallen, zouden zijn teamleden zich terugtrekken in de buis om veilig afstand te houden van de klap en het vallende metselwerk.

Na een paar tellen draaide Ricci zich naar Simmons en overhandigde hem de dampdetector. ‘Ik ga als eerste naar binnen en schakel de bewaker uit,’ fluisterde hij. ‘Blijf dicht achter me en vergeet de vaste medewerkers niet.’

‘Begrepen.’

Ricci haalde zijn radio uit het tasje aan zijn riem.

Hoewel de explosie klein zou zijn, was elke knal per definitie hard en zou daarom door de mensen in het gebouw gehoord worden, tenzij het geluid gedempt werd.

En daarvoor had Ricci iets geregeld wat nóg meer herrie zou maken.

 

Een paar huizenblokken ten oosten van de weg die dwars door de stad liep, hadden twee als ziekenbroeders vermomde mannen geduldig zitten wachten in de cabine van een dubbelgeparkeerde ambulance.

Na het teken van Ricci draaide de bestuurder de radio uit en wendde zich tot zijn partner. ‘Oké, daar gaan we,’ zei hij.

Met knipperende zwaailichten stoof de ambulance weg tussen het verkeer, in de richting van Bende Centraal, de sirene ging op elf en huilde als een duizendtal gepijnigde wolven.

 

Gezeten tegenover het bureau van Obeng in het kantoor van de militaire leider hoorde Le Chaut Sauvage het jammerende gehuil van de snel naderende ziekenwagen en hield zijn hoofd scheef naar het raam.

‘Is dat er een van jou?’ vroeg hij met stemverheffing om boven het oorverdovende lawaai uit te komen.

Obeng schudde van nee. ‘Dit klinkt als een ambulance,’ zei hij.

De Wildcat keek hem vragend aan. ‘Zeker weten?’

‘Zeker weten,’ stelde Obeng hem gerust. Hij moest bijna schreeuwen om zich verstaanbaar te maken. ‘Zelfs hier wordt wel eens iemand ziek.’

 

Terwijl Ricci door de smalle krater sprong en op de garagevloer belandde, wist hij niet of het nu de ontploffing of de oorverdovende schelheid van de ambulancesirene was die de bewaker uit zijn dutje op de stoel deed opschrikken.

Niet dat het hem een zier kon schelen, overigens. De bewaker sprong zo snel overeind dat zijn stoel achterover klapte, en met open mond keek hij hoe mannen met vizierhelmen en tactische camouflagepakken plotseling uit een stof en rook brakend gat in de vloer stroomden dat er een fractie van een seconde daarvoor nog niet was geweest.

Snel vloog Ricci op de man af en drukte met de vinger van zijn handschoen op de spuitfles met dimethylsulfide.

In een reflex bracht de bewaker zijn handen voor zijn gezicht, maar de geurloze, kleurloze dmso was een chemische stof met ontelbare eigenschappen en oorspronkelijk een secundair bijproduct van het houtverpulveringsproces, vijftig jaar lang gebruikt als een oplosmiddel, veertig jaar lang een medisch conserveringsmiddel voor organen en weefsel, en iets minder dan dertig jaar lang een pijnstiller en ontstekingsremmer met beperkte goedkeuring door de Amerikaanse Food and Drug Administration. Een chemische stof die, vanwege haar vermogen direct in de poriën door te dringen en iemand bij een voldoende hoge dosis zonder bijwerkingen volledig te kalmeren, het afgelopen decennium ruimschoots aandacht kreeg van onderzoekers naar niet-dodelijke wapens…

Nu het dmso-gas zich over de uitgestoken handpalmen en vingers van de bewaker verspreidde, klapte deze ineen als een van de schuimrubberen oefendummy’s die Ricci soms gebruikte bij zijn gevechtstraining.

Om de val te breken ving hij de man op in zijn armen en liet hem zachtjes op de vloer zakken. Vervolgens kwam hij weer snel overeind en zocht de garage af naar manieren om de bovenverdiepingen te bereiken.

Een meter of tien naar rechts was een lift. Geen denken aan dat ze zich met hun tienen in zo’n potentiële val zouden wagen.

Zijn blik vond de deur die helemaal links van hem naar het trappenhuis leidde, aan de andere kant van de garage.

Hij draaide zich om naar de rest van de mannen die nu met de ruggen tegen elkaar in een open kring stonden, hun wapens naar buiten gericht zodat ze de hele garage konden bestrijken, terwijl ze vanuit hun ooghoeken zijn commanderende gebaren in de gaten hielden.

Ricci stond op het punt hen naar de trappen te wuiven toen het onmiskenbare geluid van de lift klonk. Hij liet zijn blik op het lampje boven de liftdeur rusten.

Oe lift kwam naar beneden vanaf de begane grond.

En hij daalde snel.

 

Ook Grillo hield zijn ogen op de lift gericht en kneep zijn ogen tot spleetjes achter zijn vizier.

Hij zag hoe de liftdeur enkele tellen nadat de hijsmotor in werking werd gesteld openging en schatte de inzittenden met één oogopslag in.

Vergeet de vaste medewerkers niet, dacht hij, en had verder geen aansporing nodig. De man en de vrouw in de lift vormden een paar eerlijke indianen zoals je die zelden zag, vermoedelijk klanten die een van de quasi-legale zaken boven hadden bezocht.

Ze deden misschien een stap naar buiten maar verstijfden al direct bij het zien van het aanvalsteam, de bewusteloze garagebewaker en het gat met daaromheen het puin op de vloer.

Grillo gaf hun geen kans te bekomen van hun eerste verwarring.

Snel gleed zijn hand naar zijn riem, trok zijn stingball-pistool uit de holster en haalde tweemaal de trekker over.

De twee miniflash-schoten ketsten vlak voor hun voeten af op de vloer en de tere patronen kletsten als eierschalen kapot tegen het harde cement, wat gepaard ging met luide knallen en een paar felle lichtflitsen.

Het paar wankelde versuft, de vrouw bedekte met beide handen haar ogen, de man struikelde achterover om met zijn bovenlichaam binnen en met zijn uitgestrekte benen nog buiten de lift languit plat te gaan. De liftdeur probeerde zich te sluiten, botste met de schuimrubberen veiligheidsrand tegen zijn heup, werd automatisch teruggetrokken, probeerde weer dicht te gaan, raakte de man opnieuw, en zo ging het maar door, terwijl hij daar op de vloer van de garage lag te kronkelen.

Grillo borg het stingball-wapen op, tevreden met het resultaat. Die arme kerel zou wel wat blauwe plekken overhouden als bewijs voor zijn onverwachte avontuur, maar ach…

Hij keek naar Ricci. Die voltooide nu zijn onderbroken handsignaal en gebaarde alsnog naar de deur van het trappenhuis.

Zijn team spurtte in de aangegeven richting door de garage.

 

Als één gepantserd, getraind organisme klom het team de trappen op, met hun wapens als dodelijke uitsteeksels recht overeind.

Een paar treden onder de overloop van de begane grond hielden ze halt zodat Rosander met zijn telescopische zoekspiegel, een lowtech maar betrouwbaar, eenvoudig hulpmiddel, om de hoek kon gluren.

Hier gold Ricci’s hoofdregel: gebruik de vezeloptische periscoop wanneer je maximale onopvallendheid wenst, maar zodra de eigenlijke operatie begint, zodra snelheid van wezenlijk belang is, wil je niet staan knoeien met nauw luisterende spullen als buigbare elektronische kronkelgevallen en lensopeningen.

Er was geen ziel te bekennen en ze haastten zich de overloop op. Ricci gebaarde twee man, Seybold en Beatty, zich van de anderen af te splitsen en hen op de begane grond dekking te geven. Ze vormden een organisme dat naar wens kon worden opgedeeld en opnieuw samengevoegd.

Toen ze de volgende trap namen, waren er van de tien nog acht man over. Ricci en Rosander gingen voorop.

Halverwege naar de eerste verdieping, op de volgende overloop, stak Rosander weer de staaf om de hoek en zag het spiegelbeeld van drie mannen op het bolronde oppervlak van het spiegeltje.

Snel bracht hij twee vingers naar zijn ogen: vijand in zicht. Vervolgens drie vingers in de lucht, waarmee hij het aantal uit te schakelen tegenstanders aangaf.

‘Militie,’ sprak hij geluidloos naar Ricci, die gehurkt naast hem zat.

Ricci knikte.

In de korte momenten die ze nog hadden, maakten zijn mannen zich gereed. Dit keer zouden ze niet oog in oog staan met een garagemedewerker met omfloerste blik of een van verbazing versteend paar dat letterlijk verblind de weg naar hun auto zocht.

Ze hielden hun wapens in de aanslag.

De soldaten kwamen de trap af.

Ricci’s hand kwam omhoog en bleef onbeweeglijk iets boven schouderhoogte steken: niet schieten.

Dit was zijn operatie. En die van Rosander. De kans dat ze door hun eigen jongens achter hen konden worden geraakt, deerde hen niet. De soldaten droegen aanvalsgeweren, Russische AK’s. Een van hen ving een glimp op van het aanvalsteam beneden.

De loop van zijn geweer kwam omhoog terwijl hij naar zijn metgezellen een waarschuwing bromde.

Ricci haalde de trekker van zijn kleine vvrs over, de elektronische drukknopbediening voor maximale vuurkracht. Zo dodelijk als dodelijk maar kon zijn. En stil.

De soldaat viel tegen de grond, karmozijnrode vlekken verschenen op zijn borstkas. Er volgde meteen een snel salvo van boven, kogels floten links en rechts door het trappenhuis.

Het roerloze lichaam van de man die hij had geraakt, drukte zwaar tegen zijn schenen en Ricci bleef staan waar hij stond en zwaaide zijn wapen naar de resterende twee. Rosander, het spiegeltje in de ene hand, had met de andere hand zijn wapen omhooggebracht en bestookte hen. Een tweede man ging neer en rolde naar beneden.
Het olijfgroene werktenue kleurde rood. De derde bleef staan en wist nog terug te vuren. Ricci hoorde Rosander grommen nu de staaf van zijn spiegeltje uit zijn vingers vloog en beneden tegen de metalen stootborden kletterde.

Ricci deed voorzichtig een pas naar achteren tegen de handreling om uit de directe vuurlinie te komen en vuurde opnieuw; ditmaal richtte hij op de benen, en toen hij zag dat die bezweken, doodde hij de soldaat met een kort aangehouden salvo op de borstkas.

Stilte. Een lichtgrijze nevelsluier van rook.

Ricci keek om naar Rosander.

De vizier van diens helm zat onder de rode spetters. Het drupte waar hij geraakt was. Ricci kon zijn gezicht niet zien.

Hij wierp een blik naar de anderen achter hem en schudde zijn hoofd.

Ze konden niet hier in het ingesloten trappenhuis blijven hangen.

Ze moesten in beweging blijven. Het vuurgevecht was van korte duur geweest en het kabaal zou vermoedelijk niet te ver achter de betonnen muren van de brandtrap zijn gehoord. Maar misschien had het de aandacht getrokken van iemand dichtbij.

Hij moest zich op zijn missie concentreren en gaf zijn eenheid bevel verder op te rukken.

Terwijl ze over de lichamen op de trap stapten, graaide Grillo het zoekspiegeltje mee.

Dat zouden ze later nog nodig hebben.

 

Het aanvalsteam drong door de deur de hal binnen van de eerste verdieping; ieder teamlid kende de plattegrond en de precieze locatie van Obengs werkkamer aan de achterzijde van het gebouw.

Niemand wist echter wat voor hindernissen ze onderweg konden verwachten.

Voorzover ze konden zien, was de gang leeg. Gesloten kantoordeuren aan beide zijden. Maar daarna, misschien 10 meter verderop, maakte de gang een knik. Daar zouden ze doorheen moeten, dan weer een kort, recht stuk gang, en nog een hoek om. En dan zouden ze er zijn.

Makkelijk gezegd.

Ze renden naar voren, geweren op heuphoogte, ogen die de wanden van de gang aftastten.

Ricci zag een deur iets opengaan. De derde rechts. Hij gebaarde in te houden en wees. Zijn mannen verspreidden zich, en om hun dekking te behouden bleven ze dicht tegen de muren.

Kijkend.

Wachtend, met hun wapens op de deur gericht.

De deur ging verder open, daarna nog iets verder… Vervolgens een vuurmond.

Het wachten duurde en duurde. Een eeuwigheid van seconden. Meer van het wapen werd zichtbaar. Een halfautomatisch pistool, zo bleek. De loop gleed aarzelend naar buiten de gang in.

Dit type vuurwapen, deze voorzichtigheid… Ricci durfde te wedden dat ze met een smeris te maken hadden.

Hij keek recht in het oog dat hem door de kier aanstaarde.

‘Laat vallen!’ riep hij.

De hand bleef roerloos hangen, maar hield het pistool nog vast.

Ricci bleef het oog aanstaren. De man achter de deur kon nu vaststellen dat Ricci’s team professioneel was uitgerust; dit was serieus geschut. Waarschijnlijk was hij intelligent genoeg om te beseffen dat dit een overmacht was.

‘We zijn niet geïnteresseerd in jou. Of in andere agenten die misschien bij je zijn,’ zei Ricci. ‘Dus laat dat wapen vallen, kom naar buiten met je handen omhoog en er zal je niets overkomen.’

Er volgde weer een langgerekte stilte.

Ricci kon zich geen langer oponthoud veroorloven.

‘Laatste kans,’ zei hij. ‘Geef je over.’

De opening tussen de deur en het kozijn verwijdde zich.

Ricci bracht zijn wapen omhoog, gereed om te vuren.

Het pistool van de man viel op de gangvloer. Vervolgens stapte hij met de armen boven zijn hoofd het kantoor uit.

En inderdaad, hij was gekleed in een uniform.

Ricci stapte naar voren, schopte het wapen opzij, greep de smeris bij diens schouder en duwde hem met het gezicht tegen de muur om hem te kunnen fouilleren.

Haastig klopte hij langs zijn lichaam, vond een revolver in een enkelholster en gaf dit aan een van zijn mannen, een jonge rekruut die Newton heette. Verder bleek de agent geen andere wapens te hebben.

Ricci trok zijn gevangene weg van de muur en bleef achter hem, met zijn wapen in de onderrug van de man geprikt en zijn vrije arm om zijn keel geklemd. Hij gebruikte hem als schild voor het geval iemand in het kantoor besloot iets stoms te ondernemen.

Ricci knikte, waarop Grillo en Simmons zich aan weerszijden van de halfopen deur begaven, hun wapens stevig omklemd.

Met zijn gelaarsde voet ramde Ricci de deur helemaal open.

Het kantoor was nagenoeg leeg. Een paar stoelen, een metalen bureau met een druktoetstelefoon erop en een vuilnisemmer ernaast.

Binnen nog twee uniformdragers, beiden met hun handen hoog in de lucht.

Ricci keek even naar Newton.

‘Gooi alle mogelijke wapens die ze hebben daarin,’ zei hij met een ruk van zijn kin naar de vuilnisemmer. ‘Ook de telefoon. Daarna trek je de emmer de gang in.’

Newton deed wat hem bevolen was.

Ricci dacht een ogenblik na en liet vervolgens zijn blik rusten op de nu lege telefooncontactdoos aan de muur. Hij hield de eerste smeris nog steeds in een greep.

‘Heb je je baas al gebeld om te zeggen dat we er zijn?’ vroeg hij in diens oor.

De agent gaf geen antwoord.

‘Ik kan de redial-knop indrukken, zien wie er opneemt en er zo ook wel achterkomen, hoor,’ zei Ricci. ‘Maar het zou voor iedereen beter zijn als je me de moeite bespaart.’

De agent zweeg nog steeds.

Ricci duwde de loop van zijn wapen dieper in diens rug.

‘Ik méén het,’ zei hij.

De agent aarzelde nog een tel, maar knikte uiteindelijk.

Dertig seconden later hadden Ricci en Newton zich op de gang teruggetrokken, de ontwapende agenten in het kantoor achterlatend.

‘Blijf een halfuur zitten waar je zit, daarna kunnen jullie gaan en staan waar je wilt,’ zei hij in de deuropening. ‘Mocht je de held willen uithangen, onthoud dan dat we jullie baas geen kwaad willen doen. En dat het niet loont als er buitenstaanders omkomen.’

Hij duwde de deur dicht en draaide zich om naar zijn mannen. ‘Obeng en zijn eregast zijn op de hoogte,’ zei hij. ‘Maar wij bevinden ons tussen hen en de liften en trappen. Die zijn de enige uitweg, tenzij ze uit het raam willen springen, en vanuit Obengs kantoor is het een heel eind naar beneden. Dus ze moeten dwars door ons heen of ze zitten vast waar ze nu zitten.’

Hij keek de mannen een voor een aan. Hun ogen waren op hem gericht.

‘Een in het nauw gedreven dier verkoopt zijn huid duur,’ zei hij.

Capice?’

Iedereen knikte het hoofd.

Ricci ademde in. ‘Oké,’ zei hij. ‘Daar gaan we.’

Ze rukten op, door de gang naar Obengs hol.

 

Bij de laatste knik in de gang stak Grillo het gebogen staafje van het zoekspiegeltje uit, keek er even in, trok het terug en draaide zich naar de anderen achter hem.

‘Vier van Obengs mannen, komen recht op ons af met AK’s,’ fluisterde hij tegen Ricci. ‘Op nog geen 4 meter in het midden van de gang.’

‘Uitschakelen,’ beval Ricci. ‘En snel.’

Het aanvalsteam schoot op een beheerste manier de gang in en vuurde enkele korte, goed gerichte salvo’s af.

Twee van de soldaten gingen al neer voordat ze het vuur konden beantwoorden, en hun wapens vlogen als tamboerstokken door de lucht. Het overblijvende tweetal splitste zich op.

Ricci ving het fluitende geluid op van subsonische munitie uit een kleine vvrs, zag de man links tegen de vlakte gaan, de armen en benen languit.

Nog één te gaan.

De soldaat die naar de andere kant van de gang was gerend, zat laag ineengedoken tegen een gesloten deur, hield zich zo plat mogelijk en zocht zo nog een beetje dekking in de ondiepe nis terwijl hij een regen van kogels de gang in vuurde.

Ricci drukte zich tegen de muur, richtte en vuurde, maar kon geen gericht schot op zijn doelwit lossen. Zijn kogels sloegen in het deurkozijn en misten de schutter, maar dwongen die wel terug, zodat hij even de trekker los moest laten.

Ricci knielde tegen de muur. Vanuit een ooghoek zag hij Grillo en de anderen van de verwarring profiteren en in de richting van Obengs kantoor de gang op rennen.

Hij hield zijn wapen roerloos voor zich uit. Laat de schutter één centimeter naar buiten leunen. Eén centimetertje maar…

Verderop bestreek Simmons de toegang tot Obengs kantoor met de ionendampdetector, controlerend op springstoffen die mogelijk met een struikeldraad of een vergelijkbaar foefje ontstoken zouden kunnen worden. Mooi. De rest zat klaar in positie om binnen te vallen. Grillo en de nieuweling Harpswell aan een kant van de deur, tegenover hen hield Nichols, ook een onervaren rekruut, de stormram in gereedheid, terwijl de meer ervaren krachten, Barnes en Newton, achter hem stonden.

Plotseling bewoog er iets op de plek waar de soldaat ineengedoken zat. Met zijn rug nog altijd tegen de deur bracht hij zijn handen omhoog. De punt van zijn AK stak schuin naar buiten. De man verhief zich iets op zijn knieën.

Met de tanden stijf op elkaar ademde Ricci in.

Dit was het moment.

‘Terwijl de schutter al vurend de hal in holde, raakte Ricci hem met een enkel schot midden in de borstkas. Hij ging hard neer, zijn groene hemd kleurde felrood.

Ricci duwde zich van de muur af en spurtte langs de gevallen lichamen in de gang om zich bij zijn team te voegen. Hij zag hoe Simmons zijn scan voltooide en al een stap opzij deed…

Ricci’s ogen gingen wijdopen. Nichols zwaaide opeens met de stormram in de richting van de deur, gaf het ding nog extra vaart en stond dus op het punt hem tegen de deurstijl te rammen, zich onbewust van Barnes die zijn arm uitstak om hem tegen te houden.

‘Stop!’ schreeuwde Ricci. ‘Stop, verdomme!’

Hij zag dat Nichols nog probeerde zich in te houden, maar de waarschuwing drong een fractie te laat tot hem door. Zijn hele bovenlichaam ging al mee met de beweging van de zwaai.

De stormram raakte de deur en vloog met een klap naar binnen; op hetzelfde moment kwamen de honden naar buiten gesprongen. Pitbulls, vijf stuks, stil en vals, hun strottenhoofd chirurgisch verwijderd. Deze dieren, hushpuppies genoemd door het SWAT-personeel dat Ricci in zijn politietijd had gekend en dat bij invallen in crackhuizen maar al te vaak op ze was gestuit, werden door hun baasjes doorgaans gek gemaakt met drugs, marteling en uithongering en gereduceerd tot dolle, beestachtige vechtmachines.

Hun spieren bolden en golfden onder hun vacht, hun kaken hapten, hun lippen trokken zich terug van hun verscheurende witte tanden en ze vlogen zijn mannen in een fractie van een seconde aan…

‘Af!’ klonk een stem vanuit Obengs kantoor. ‘Zit!’

De pitbulls stonden direct als aan de grond genageld en volgden het commando op.

‘Goed zo, goed zo, brave hondjes,’ zei de stem. Dit keer klonk het van vlak achter de deuropening.

Er kwam een hand tevoorschijn, met om de pols rijen glimmende gouden en zilveren armbanden. Vervolgens een arm in een kleurrijke, met kralen bestikte hemdsmouw.

De man die het ogenblik daarop de gang in stapte, had zijn rol glansrijk vervuld, tot aan zijn uitmonstering als warlord toe.

Hij boog zich over de hond die het dichtst bij de deur zat, krabde hem achter een oor, reikte vervolgens in zijn broekzak voor wat biscuitjes en begon ze aan de gehoorzame dieren uit te delen.

Kwispelend en vrolijk vermaalden ze de koekjes, terwijl de kruimels uit hun kaken in het rond vlogen.

‘Ik vind het rot het te moeten zeggen,’ begon hij tegen Ricci terwijl hij naar hem opkeek. ‘Maar…’

De Sword-agent die gedurende de trainingsoefening van een week lang voor de Wildcat had gespeeld, beende nu het kantoor uit en maakte de zin af. ‘Maar de ballen van je jongens zijn er zojuist afgebeten,’ zei hij. ‘En vermoedelijk is het daar niet bij gebleven.’

Ricci blies een lange adem uit en wendde zich pissig van de kantoordeur af. In de gang kwam de soldaat die hij met zijn oefenpatroon neergehaald had overeind en trok zijn doorweekte hemd van zijn borst.

‘Wat plakt die rotzooi, zeg,’ mompelde hij. ‘En het voelt me toch kóúd aan!’

Ricci wierp een woeste blik op Nichols.

Wat Ricci betrof, kon deze jongeman inderdaad uitzien naar een schop in zijn ballen.

En dat was geen grap.