Epiloog
Bolivia
21 november 2001
Hij had miljoenen gespendeerd. Tientallen miljoenen die tot op de laatste cent in een bodemloze put waren verdwenen.
Gezeten op de veranda van zijn riante Spaanse ranch in de Chapare-regio van Bolivia staarde Harlan DeVane naar de akkers waarop zijn geïmporteerde kalveren graasden die met dierlijke tevredenheid van hun gras genoten. Ooit moest een verre voorouder van deze dieren nog een vonk van levenslust in zich hebben gevoeld. Maar toen de vrij rondzwervende kuddes meer en meer tot vee werden gedomesticeerd, het hek rondom het weiland een eind maakte aan de zwerftochten en de aangeboren angst voor roofdieren plaatsmaakte voor het levenslange uitzicht op de gang naar de slachtbank, was de vonk in deze dieren voorgoed gedoofd.
DeVane keek naar zijn beesten en besefte dat hij naar ze toe kon lopen, willekeurig zijn pistool tegen een kop kon drukken en de trekker over kon halen, en dat de andere kalveren onverstoord lui verder zouden grazen en bij de aanblik van het onfortuinlijke dier, dat met de geringe hersens die het bezat tussen hen in pardoes ter aarde plofte, op z’n hoogst een verbaasd laag geloei zouden laten horen: zich niet bewust van het feit dat ze ternauwernood aan het noodlot waren ontsnapt, niet in staat te waarderen dat hun leven was gespaard.
Met zijn starre, maar zoekende blik, zijn magere gezicht gevangen tussen mijmering en expressie, schoten hem opeens een paar zinnen uit een oud, ingebonden boek uit zijn bibliotheek te binnen: hoezo najagen? Hoezo verlangen te ontsnappen? Hoezo klaroengeschal en tromgeroffel? Hoezo opperste verrukking?
Hij zuchtte. Geluidloos, zoals altijd.
Dit was onbeduidend gemijmer. Er waren tal van belangrijker zaken die zijn aandacht verdienden, zaken die hij slechts tijdelijk op hun beloop kon laten, want ze zouden hem zeker achtervolgen en in het donker als vlijmscherpe klauwen uithalen naar zijn bedrieglijke gemoedsrust.
Het Sluimer-virus dat hem een ongeëvenaard fortuin en prestige had moeten opbrengen, hem de macht had moeten geven de zon langs de hemel te dirigeren, had hem slechts de onvoorwaardelijke vernedering bezorgd. Nu de verkrijgbaarheid van virusremmers die van aspirine evenaarde, waren de genetische opwekkers waar zijn klanten grote sommen geld voor hadden neergeteld opeens geen stuiver meer waard; hijzelf had slechts geaasd op het leven van één man, Roger Gordian… Geen van allen hadden ze waar voor hun geld gekregen.
Dus wat restte hem nog? Waar bleef dat verdomde klaroengeschal en tromgeroffel?
Vernedering. Schande. Klanten die nu bij bosjes zijn vijanden waren geworden.
En dankzij Siegfried Kuhls incompetentie, zijn onvermogen Gordian zelfs met geweld uit te schakelen, was er grote kans dat de maskers waarachter hij zich vrijelijk over de gehele aardbol had kunnen verplaatsen geleidelijk aan zouden worden afgepeld.
DeVane sloot zijn ogen en liet langzaam zijn hoofd achteroverzakken totdat het volledig in het scherpe licht van de tropische zon baadde. Het zonlicht stak op zijn bleke, bijna kleurloze huid en hij wist dat het niet lang zou duren voordat hij verbrandde.
Zo bleef hij zitten, en verroerde zich niet.