13

Californië/Virginia

11 november 2001

 

Roger Gordian werd zondagochtend wakker met het overtuigde gevoel dat hij een zware verkoudheid had opgelopen.

Zeker, de vorige dag had hij zich ook al niet zo lekker gevoeld, maar dat had hij toegeschreven aan vermoeidheid na een meer dan gemiddeld drukke week op kantoor en de spanningen die nu eenmaal horen bij het leiden van een onderneming die vijf continenten – en, bij de laatste telling, 27 landen – omspande, gecombineerd met het lastige verkoopoverleg op vrijdag. Bovendien had hij Tom Ricci’s manoeuvres in het trainingskamp in New Mexico nauwlettend gevolgd. Hoewel Ricci teleurgesteld was geweest over de uiteindelijke ontknoping was Gordian buitengewoon tevreden geweest met de prestaties van Ricci’s team. Dat ze op het laatst een blunder hadden begaan, was voor hem minder belangrijk dan de algehele prestaties en de lessen die ze uit hun fouten hadden getrokken. Daar oefende je toch voor?

Maar toch, het was een lange, vermoeiende week geweest. En nu Ashley weg was om alle winkels in Los Angeles leeg te plunderen, voelde het alsof er iets ontbrak, alsof een hemdsmouw een naad ontbeerde. Wanneer zij weg was, voelde het huis minder als een thuis, leken de kamers leger en groter. Soms kon Gordian niet geloven hoeveel tijd ze zonder elkaar hadden doorgebracht voordat hij meer en meer van de echtelijke weg leek af te raken en hij een paar jaar geleden door die waarschuwingsribbels was wakker geschud.

Ook, zo moest hij toegeven, was hij eraan gewend geraakt om Julia om zich heen te hebben, dit ondanks de regelmatig terugkerende spanningen. Ze leek verrukt over haar nieuwe woning en hij deelde haar vreugde, maar ergens miste hij het haar te kunnen betuttelen en op zijn hielen te worden gezeten door haar beminnelijk vervelende hazewinden.

Na vrijdagavond vroeg in bed te zijn gedoken, had Gordian bijna de hele zaterdag met een detectiveroman op schoot gezeten, niet in staat de energie bijeen te rapen om nog veel meer te ondernemen.
Toen hij de chili con carne, die Ashley voor hem in de koelkast had achtergelaten, had opgewarmd en de geur zijn eetlust maar niet wilde opwekken, had hij voor zichzelf overtuigend de diagnose gesteld dat hij een uitgeputte en eenzame vogel was, hopeloos achtergeraakt op zijn metgezellen. Niemand die hem aandacht schonk. Geen hongerende honden die telkens aan zijn bord snuffelden.

Zelfs niet zijn dochter om hem een van haar kritische blikken toe te werpen die zeiden dat hij eigenlijk geen knip voor de neus waard was.

Lusteloos had hij een halve kom chili gegeten en zijn misdaadverhaal weer opgepakt, met de gedachte de laatste paar hoofdstukken uit te lezen om erachter te komen wie nu wie had vermoord en waarom, om daarna even te douchen en dan naar bed te gaan. Maar na ongeveer tien minuten à een kwartier waren zijn ogen moe en branderig geworden, en had hij besloten deze tweede wilde nacht als vrijgezel maar meteen onder de douche te springen en in bed te duiken. Hij wilde toch de volgende ochtend vroeg naar Julia om de stukken hout en zijplanken aan de palen van de hondenkennel vast te maken. Hoewel hij de palen al had staan, en de latten op maat waren gezaagd in de houthandel, zou het niet meevallen om één kant van de omheining af te krijgen. En stiekem hoopte hij die middag ook alvast aan een tweede deel te beginnen.

Op het moment dat hij uit de stoel in zijn werkkamer overeind was gekomen, had hij zich even duizelig gevoeld. Het duurde maar een paar tellen en opnieuw dacht hij dat het gewoon de vermoeienis was na een zware week, hoewel wat ernstiger dan hij eerst had vermoed.

Een paar extra uurtjes slaap zouden hem goed doen.

Maar hij sliep onvast en rusteloos. Telkens als hij zich onrustig verroerde om een blik te werpen op de verlichte wijzers van de klok naast zijn bed, merkte hij dat er weer weinig tijd was verstreken:

twintig minuten, veertig, nooit langer dan een uur.

Om ongeveer twee uur in de nacht werd hij rillend en zwetend wakker. Zijn keel deed zeer als hij slikte. Achter zijn ogen sluimerde een doffe pijn. Zijn armen en rug voelden stijf aan. Wat hem ook mankeerde, het voelde niet meer aan als een gewone vermoeidheid. Hij voelde zich ronduit beroerd.

Bevend in de duisternis ging hij tegen zijn kussen zitten en trok zijn knieën op tot zijn borstkas. Zijn mond was kurkdroog, de stijfheid in zijn spieren was nu een kloppende pijn geworden en zijn maag was van streek. Na een poosje liep hij de belendende badkamer in om wat water te drinken. De plotselinge felheid van het licht verscherpte de pijn achter zijn ogen alleen maar en hij moest de dimmer terugdraaien voordat hij zijn glas kon vullen.

Hangend boven de wastafel bedacht hij dat een paar aspirines uitkomst zouden kunnen bieden. Hij reikte naar het flesje in het medicijnkastje, schudde een paar tabletten in zijn hand en sloeg ze ach terover met een slok water. Vervolgens viel zijn oog op de thermometer. Hij moest zijn temperatuur opnemen. Als Ashley thuis was, zou ze erop staan. Maar koorts zou betekenen dat hij zijn bezoek aan Julia waarschijnlijk moest afzeggen, en hij had er zo naar uitgekeken haar weer te zien en door te gaan met die hondenkennel. Bovendien zou Ash hem daar treffen, met haar loodzware koffers uitpuilend van aankopen. Ze rekende op hem om ze in de kofferbak van de auto te helpen laden en haar naar huis te rijden. Om hier ziek en nutteloos voor pampus te liggen, was wel het laatste waar hij op zat te wachten.

Hij nam zich voor zijn temperatuur op te nemen als zijn toestand tegen de ochtend niet was verbeterd. Nou, wat later op de ochtend, dacht hij.

En eigenlijk was hij zich alweer langzaam wat beter gaan voelen toen hij weer in zijn bed kroop. Het rillen nam af en hij merkte dat ook de krampscheuten in zijn spieren minder werden. Misschien had hij wel zo’n eendagsvirus te pakken gehad. Of misschien was het de aspirine die het hem deed.

Rond halfvier in de ochtend viel Gordian weer in slaap en pas toen de wekker vier uur later afging, werd hij weer wakker.

De zondag brak warm en stralend helder aan. Met zijn gezicht in het gouden zonlicht dat door zijn slaapkamerraam binnenstroomde, dacht Gordian dat hij die thermometer wel eens helemaal niet nodig zou hebben. Zijn onderrug was nog wel pijnlijk en hij voelde zijn keel nog een beetje wanneer hij slikte, maar er waren geen tekenen van koortsigheid of misselijkheid.

Hij stond op, ging naar de keuken om het koffiezetapparaat te vullen, maar bedacht zich toen dat het verstandiger was thee te drinken. Hij nam hem mee naar zijn afgeschermde veranda, nam plaats en keek al nippend van zijn thee uit over Ashley’s bomentuinen op de helling. Een zachte, naar rozen geurende wind waaide hem in het gezicht. Perfect weer om buiten te klussen. Hij zou zijn thee opdrinken en daarna kijken hoe hij zich voelde alvorens de beslissing te nemen of hij nu wel of niet zijn plannen moest doorzetten.

Rond achten voelde hij zich aanzienlijk opgeknapt. Het had geen zin zichzelf voor deze dag af te schrijven. Hij zou rustig doorgaan met de kennel, rustig en langzaam, misschien iets minder doen dan hij zou willen. Een beetje lichamelijke inspanning was wat hem betrof altijd een beter middel tegen een koutje dan in bed blijven liggen. Beter voor hem in elk geval.

Hij liep terug de keuken in en spoelde zijn kop en schotel af in de gootsteen. Misschien moest hij eerst wat eten voordat hij naar Pescadero vertrok. Maar hij had helemaal geen trek. Terwijl hij naar de badkamer liep om nog even snel onder de douche te springen, hoorde hij een stemmetje in zijn hoofd zeggen dat het ontbijt overslaan verre van wenselijk was voor iemand die zich een paar uur eerder nog zo ziek had gevoeld en aan het begin stond van een lange, actieve dag. Maar hij wist zeker dat hij eenmaal bij Julia wel weer trek zou hebben. Daar kon hij wat toast maken, misschien een muffin eten, het risico lopen zich Julia’s toorn op de hals te halen en Jut en Jul stiekem wat kruimels toe te werpen. Net zoals vroeger.

Wat hij op dit moment wilde, was zich wassen en in zijn kleren schieten. Hij stond te popelen om zijn boeltje te pakken, en echt, het ergste van zijn ziekte leek achter de rug te zijn.

 

‘Megan, ik vraag me af of het wel passend is om onder deze omstandigheden beleidszaken van de fbi te bespreken.’

‘Zit ik soms te dichtbij? Want ik kan best de andere kant op schuiven, hoor. Zonder me beledigd te voelen.’

‘Dat is het niet zozeer…’

‘Wat dan? Dat we samen in een bubbelbad zitten? Het hele idee dat je uitsluitend zaken doet in een steriele kantooromgeving stamt uit het stenen tijdperk, en dat is niet alleen mijn mening. Er zijn wel een miljoen onderzoeken die aantonen – empirisch bewíjzen – dat een ontspannen en prikkelende omgeving de ideale plek vormt om te vergaderen…’

‘Toe, help me nou toch…’

‘Ik doe m’n best, Bob. Waar denk je dat Bohemian Grove over gaat, behalve de kruising van regerings- en privé-aangel…?’

‘Vergeet Bohemian Grove. We zijn allebei naakt, of was dat je nog niet opgevallen? En ik zal het onderwerp van onze “kruisingen” de afgelopen paar dagen maar niet aansnijden.’

Zo’n opmerking toverde een glimlach op haar gezicht.

‘Snij aan wat je maar wilt,’ zei ze.

Haar smaragdgroene ogen keken in de grijze van hem.

Zwijgend staarde Lang haar aan.

Ze zaten schouder aan schouder op het plastic bankje van de whirlpool, tot aan hun nek in het hete water, waarvan de damp in nevelige flarden en krullen opsteeg in de nog geen zevenenhalve graad warme lucht van Shenandoah Valley om hen heen. Boven en achter het traliewerk dat de veranda achter hun kamer, het roodhouten bubbelbad op de veranda en hun naakte, wekende lichamen afschermde tegen de ogen van hun gastheren en mede-weekendgasten in het pension hier in Virginia, en links en rechts op de beboste berghellingen van de Allegheny Mountains aan de overkant van het dal staken de herfstkleuren als geelbruine strepen van een aquarel af tegen de donkergroene penseelstreken van de overheersende pijnbomendeken.

‘Bob?’

‘Ja?’

‘Je lijkt wat afwezig.’

Lang zuchtte. ‘Mijn probleem,’ zei hij en zweeg toen weer. ‘Ik bedoel, wat volgens mij wel eens onbetamelijk kan zijn, is dat je bij mij aanklopt met een beroepsmatig verzoek terwijl we druk bezig zijn ons in te laten met een persoonlijke verhouding. Je vraagt of ik als fbi-hoofd Washington bestaande veiligheidsclausules wat wil oprekken om UpLink International toegang te geven tot vertrouwelijke onderzoeksdossiers.’

Ze haalde haar schouders op. ‘Nou, toen ik dat verzoek deed, waren we anders nog geheel gekleed. We hadden elkaar tot dat moment nog nooit naakt gezien. Eerlijk gezegd was het nog niet in me opgekomen dat dit ook zou gebeuren, hoewel ik er op een donkere en eenzame nacht wel over heb gefantaseerd.’

Vol verbijstering schudde hij zijn hoofd. ‘Zeg nou ‘ns eerlijk. Je ziet toch wel dat er op z’n minst sprake kan zijn van een schijn van ongepastheid.’

‘Tuurlijk zie ik dat,’ zei ze. ‘Maar geloof jíj dat ik met je naar bed ben gegaan om je objectiviteit te vertroebelen, je integriteit in opspraak te brengen, je te verleiden om de nationale veiligheid in gevaar te brengen…?’

‘Dat is belachelijk…’

‘En denk je dat ik zou stóppen met je naar bed te gaan, mocht je besluiten om ons toegang te weigeren?’

‘Nee, natuurlijk niet…’

‘Waarom help je míj dan niet dit goed te begrijpen?’ vroeg ze. ‘Geef me een redelijke verklaring voor het feit dat hoe meer we persoonlijk met elkaar omgaan, hoe minder jij geneigd bent de databases te openen. Waarom is dat? Aangezien ik weet wie ík ben, en jij lijkt te weten wie jíj bent, zie ik niet in dat een van ons zijn of haar principes verloochent voor een stoeipartij tussen de lakens.’

‘Of een duik in dit bad,’ reageerde Lang. ‘Ik weet het niet. Misschien heb ik wel geen duidelijk en zinnig antwoord voor je. Maar ik heb mijn privé-leven altijd gescheiden gehouden van mijn werk voor de fbi. Ze te mengen is iets nieuws voor me. Zo klopt mijn formule niet meer.’

‘Je beperkt je wipkansen liever tot vrouwen in cafés en nachtclubs?’

Hij keek haar aan. ‘Nu ben je een beetje oneerlijk, vind ik.’

Megan schudde haar hoofd; haar gezicht stond doodernstig. ‘Weet je wat oneerlijk is? Om wat wij samen aan het opbouwen zijn grenzen op te leggen, enkel omdat jij je een beetje zenuwachtig maakt over een of andere kunstmatige formule,’ zei ze. ‘Volwassen mensen ontmoeten elkaar nu eenmaal op de werkvloer. Daar leren ze elkaar kennen, niet op bizarre oppikplekken. Ik zie daar niets verkeerds in.

Of hoe onze intiemere relatie ons plotseling tot Mata Hari en Benedict Arnold maakt.’

Hij was stil. Zo bleven ze zitten, naast elkaar, glinsterend in het zonlicht, terwijl de damp om hen heen opsteeg in de koude lucht.

Megan keek omhoog naar de openlucht. ‘Nog één keer,’ zei ze na een paar tellen, haar blik nog steeds naar boven gericht, ‘mijn gevoelens voor jou hangen niet af van de vraag of UpLink inzage krijgt. Maar ik heb ook zo mijn verantwoordelijkheden op mijn werk. Gord zal echt niet tevreden zijn met een nee en hij kent een aantal hoge omes, van de president tot lagere regeringskringen. Ik zou liever willen dat we jou niet hoeven te omzeilen. En ik hoop dat als we dat wél moeten, jij dat zult begrijpen en het ons niet uiteendrijft.’ Haar stem stokte. ‘Dat zou zonde zijn. En me verdrietiger maken dan ik onder woorden kan brengen.’

Er viel een stilte.

Lang staarde naar de met bruin en groen bespikkelde bergen in de verte. ‘Zeg tegen Gordian dat hij eind van de week mijn beslissing zal hebben,’ zei hij.

Zonder haar blik omlaag te brengen knikte ze.

Hij draaide zich naar haar toe en keek een ogenblik aandachtig naar haar omhoog gedraaide gezicht. ‘Wat moet het soms toch moeilijk zijn om een vrouw en tegelijkertijd zo sterk te zijn,’ zei hij.

Nu sloeg ze haar ogen neer en keek weer in de zijne. ‘Soms,’ zei ze.

Hij leunde voorover en beroerde haar schouder met zijn lippen, streek ze langs haar hals, de lijn van haar kin, het zachte plekje onder haar oor, streelde haar gezicht, streek met zijn vingertoppen haar haren naar achteren en liet sporen van wit kippenvel achter.

‘Ik zit hier best,’ fluisterde hij en sloeg zijn arm om de naaktheid van haar middel om haar dichterbij te halen, kuste haar op de wang, op haar mondhoek. ‘Wat er ook gebeurt, ik doe mee.’

Er steeg een laag gegrom op uit haar keel en haar lippen gingen van elkaar tegen de zijne. ‘Laat er dan nu maar snel iets gebeuren,’ zei ze hees, en kuste hem, een glimlach op haar gezicht terwijl hun monden en tongen elkaar vonden. Ze bracht haar hand onder water, omvatte hem onder water en begon te bewegen, langzaamaan versnellend. Ondertussen gleed zijn hand over haar heup naar beneden, over haar dij, nog lager, vond haar geheime plekje, betastte het en nam haar ritme over terwijl hun ogen elkaar vasthielden, hun lichamen zich tegen elkaar aandrukten en ze samen bewogen, deinend, verstrengeld…

Ze gingen volledig in elkaar op en zorgden ervoor dat er inderdaad iets gebeurde in het water op de veranda onder de uitgestrekte, grenzeloze blauwe hemel.

 

In zekere zin had Gordian gelijk met zijn opvatting dat het bouwen van de hondenkennel een therapeutische uitwerking had en hij wist dat een dokter het niet door de vingers zou hebben gezien. Die zou het wel eens ten strengste kunnen hebben afgekeurd. Maar hij voelde de warmte van de zon op zijn rug, snoof de geuren van gemaaid gras en vers omgespitte aarde op, en het inspannende lichamelijke werk hielp hem het grootste deel van de dag door te komen.

Gordian stond nu in de achtertuin van zijn dochter, inspecteerde zijn vakmanschap en knikte goedkeurend. Hij had tientallen technologische doorbraken ontwikkeld en gepatenteerd, baanbrekend werk verricht in communicatietechnieken die regeringen en economieën hadden getransformeerd, maar zijn gerechtvaardigde trots in die prestaties had nooit het plezier kunnen overtreffen dat hij haalde uit het bouwen van iets met slechts een paar houten planken, een doosje spijkers of schroeven en een handige set gereedschap.

Het was een gevoel dat vandaag niet minder intens was dan het was geweest toen hij als dertienjarige in Racine, Wisconsin, een boomhut timmerde. Eerst netjes zijn gereedschappen en vervolgens de bouwmaterialen klaarleggen ontspande hem en gaf hem de kans zijn gedachten te ordenen. Hij genoot ervan hoe een aantal nauwgezette en methodische stappen die een bewezen ontwerp volgden binnen een relatief kort tijdsbestek tot een zichtbaar resultaat leidde. En hij genoot van het directe verband tussen handenarbeid en resultaat, vooral wanneer het voor iemand was van wie hij hield.

Hoewel de wetenschap dat hij die bepaalde persoon op onverklaarbare wijze op de zenuwen werkte een beetje een domper was, had hij zich hier inmiddels min of meer bij neergelegd.

Gordian verwijderde zijn stofbril, liet hem in zijn gereedschapsgordel glijden en wapperde met zijn T-shirt om het zweet op zijn borstkas en onder zijn oksels wat te laten verdampen. Niet dat hij zich zo enorm had ingespannen. Hij ademde zwaar, zijn pijnlijke keel zat hem dwars en de afgelopen paar uur was er een zeurende, raspende hoest komen opzetten. Zo nu en dan voelde hij een pijnscheut tussen zijn schouderbladen en onder in zijn rug, een geheugensteuntje dat hij zich niet te veel moest afbeulen. Maar die zon was heerlijk, en de vage duizeligheid en rillingen van de nacht daarvoor waren niet teruggekeerd; ook had hij zich geen narigheid op de hals gehaald door er iets over te zeggen tegen Julia. Ze zou geheid te sterk reageren en hem in een tuinstoel duwen, waar hij de rest van de middag vliegen en muggen van zich af zou moeten slaan.

Nee, dank u, dacht hij. Hij kon wel voor zichzelf beslissen wanneer hij genoeg had gehad. Een ouderlijk voorrecht.

Met zijn mouw veegde Gordian het zweet uit zijn ogen en van zijn voorhoofd, hij stopte de snoerloze drilboor in zijn riemholster, vouwde zijn armen voor zijn borst en bekeek zijn handwerk nog eens goed. De gevlochten constructie van de omheining vereiste wat meer werk dan bijvoorbeeld een doodgewone palissade, maar de open ruimtes tussen de planken waren groot genoeg om tijdens de ergst denkbare storm uit zee genoeg wind door te laten, zodat het hekwerk niet zou omdonderen. En de hazewinden hadden mooie openingen om doorheen te koekeloeren.

Elke zijde van de vierkante kennel moest ongeveer 4 bij 2 meter meten, waarbij de horizontale triplexlatten ongeveer 1.25 meter lang waren – nog langer en ze zouden te zwak worden. Gordian had voor de eerste zijde moeten beginnen met het plaatsen van vier palen, met steeds 1.25 meter tussenruimte. Nadat hij tijdens zijn laatste bezoek met een meetlint, garen en tijdelijke paaltjes de afmetingen van de kennel had uitgezet, had hij gaten voor de eerste rij palen gegraven, er voor de afwatering wat grind in gegooid en de palen vervolgens met een zware houten hamer de grond in geslagen, ondertussen herhaaldelijk controlerend of ze waterpas stonden, en ten slotte de grond eromheen aangestampt. Het was zwaar werk geweest en hij had er een vies en bezweet lijf én, ondanks zijn werkhandschoenen, een of twee blaren op zijn vingers aan overgehouden. Maar het werd ook niet geacht gemakkelijk te zijn en hij had het niet erg gevonden.

Deze ochtend was Gordian doorgegaan waar hij de vorige keer was gebleven en gebruikte zijn boormachine om de horizontale latten beurtelings aan beide zijden van de palen te bevestigen, daarbij van beneden naar boven en van rechts naar links werkend. Nu staarde hij naar de open ruimte tussen de laatste twee palen. Zodra hij de horizontale latten had aangebracht en dit gat gedicht was, zou hij één hele kant van de kennel af hebben: het bijgestelde doel voor deze middag. Of eigenlijk bíjna af, want dan zou hij de verticale delen nog tussen de latten door moeten hameren. Maar het was een betrekkelijk vlug en niet al te zwaar werkje en hij kon Julia vragen hem te helpen voordat hij weer op huis aan ging.

Hij kreeg weer een korte hoestbui en schraapte zijn keel, maar gal geen vocht op en was na afloop een beetje buiten adem. Vreemd toch, die droge kortademigheid. Hij leek helemaal geen last te hebben van het slijm en de waterige verstopping die doorgaans symptomatisch was voor een verkoudheid. Zelfs geen loopneus. Het was alsof hij een handvol pleisterkalk had opgesnoven en die niet meer uit zijn longen kon krijgen.

Hij wierp een behoedzame blik naar Julia’s veranda achter het huis, bang dat ze misschien wel eens deze laatste hoestaanval kon hebben gehoord. Maar gelukkig, ze was druk bezig met de tonijn- en zwaardvismoten op haar gasgrill. Toen Ashley had gebeld om door te geven dat ze op het punt stond in de taxi te stappen, had Julia flinke haast gemaakt om het avondeten op tijd klaar te krijgen. Misschien iets te veel haast. De rit vanaf San Jose International zou bij rustig verkeer ongeveer een uur in beslag nemen, maar ’s zondags raakte Highway 1 verstopt met mensen die bumper aan bumper naar de winkelpromenade kropen. Vaste prik, zo vlak voor Thanksgiving. Hoezeer hij er ook naar verlangde zijn vrouw weer te zien, schatte Gordian in dat ze nog een dikke veertig minuten hadden voordat ze hier zou zijn, en Julia kende de verkeerssituatie in de Bay Area als geen ander. Bovendien zou Ashley zich vast nog wel even willen ontspannen voordat ze aanschoof.

Gordian zuchtte. Je kon hem overgevoelig noemen, maar hij vond dat Julia’s overdreven gedoe met de barbecue een excuus leek om hem opzettelijk helemaal geen aandacht te hoeven geven. Wat zijn dochter ook mocht dwarszitten, haar gemoedstoestand werd steevast het best onthuld door haar pogingen deze te verbergen, de indruk te wekken volledig in beslag genomen te worden door haar huiselijke karweitjes en werkprojecten, haar eigen gangetje te gaan en alles en iedereen om zich heen naar de marge te duwen. Het was een onuitstaanbare eigenschap die hij zelf blindelings herkende. De appel viel immers niet ver van de boom en droeg ook nog eens dezelfde achternaam.

Maar helaas, het onderkennen van die karaktertrek wilde nog niet zeggen dat hij ook maar het vaagste benul had hoe hij ermee om moest gaan. Aan de ene kant wilde hij niet genegeerd worden tijdens wat hij hoopte dat een kans zou zijn om de vader-dochter-relatie, zoals Ashley dat noemde, wat te verbeteren. Aan de andere kant wilde hij dat Julia ook weer niet zo veel aandacht voor hem had dat ze zou zien dat hij niet bepaald blaakte van gezondheid. Was er dan geen gulden middenweg?

Hij keek uit over de tuin naar het huis en na een poosje werd hij zich bewust dat Jut en Jul negeergedrag van hun bazin leken te compenseren. Brave hondjes. Aangelijnd aan de reling van de veranda, op een veilige afstand van mogelijke eetwaar, hielden ze hem op hun zenuwachtige en grenzeloos vragende manier aandachtig in de gaten, hun oren als draaiantennes in zijn richting gespitst, hun ogen als stuivers zo groot van nieuwsgierigheid. Gordian had ooit iemand naar dit ras horen verwijzen met de term ‘druktoetshonden’: vanwege hun gewoonte om urenlang achter elkaar volmaakt roerloos en stil te liggen en op een grappige manier vol spanning naar de bezigheden van hun baasje te kijken, om dan plotseling als uit een katapult overeind te springen en weg te galopperen zodra het tijd was om te eten of mee uit genomen te worden. En hoewel de term met affectie was gebruikt, was Gordian bedroefd geweest te vernemen dat dit bijzondere gedrag stamde uit de tijd dat ze opgesloten zaten in de kennels op de renbaan, die ze nauwelijks de ruimte boden om te staan of zich om te draaien, laat staan met andere honden te spelen. Het gevolg was dat ze moeilijk in de omgang en onzeker over hun status werden en nooit helemaal doorhadden wat er van ze werd verwacht of hoe ze zich moesten gedragen. En vandaar die voortdurende alertheid, dat wachten op geruststelling, een en al opgekropte energie.

Triest, dacht hij. Maar dankzij reddingswerkers en Julia was hun situatie enorm veranderd. En die zou voor deze twee hazewinden zelfs nog meer veranderen zodra hun kennel af was en ze naar hartelust buiten konden ronddraven.

Hij draaide zich om, gereed voor de volgende klus. De stapel van veertig planken die hij vanmorgen had klaargelegd, was geslonken tot een kleine tien stuks die nu netjes op het gras verspreid lagen.

Nu het deel voor vandaag echt vorm begon te krijgen, kon hij nauwelijks wachten om de rest af te maken.

Hij bukte zich om een paar planken op te tillen, maar werd opeens weer licht in het hoofd. Hij kreeg het warm en koud tegelijk. Zijn hart klopte onregelmatig en begon te bonzen.

Hij haalde een paar keer diep adem. Het gruizige gerochel in zijn keel bood ook al weinig verlichting, maar al snel herstelde hij zich en nam ook het gebons in zijn borstkas af.

Binnen een paar tellen was de aanval voorbij. Gordian knielde op het gazon, het hoofd weer helder. Toch kon hij zo niet doorgaan.

Hij zou zich even moeten laten onderzoeken. Morgenochtend zou hij de dokter bellen en proberen er voor dezelfde dag nog een al spraak tussen te wurmen. Zoals altijd wist hij zeker dat het gewoon een lelijke verkoudheid was, misschien een griepje. Maar hij kon het niet eindeloos blijven negeren.

Hij wierp weer een blik op de veranda. Julia was nog steeds druk in de weer met haar moten vis, schoof ze heen en weer en draaide ze om boven het vuur. Ze had niets gezien. Goed zo. Hij was alweer bijna hersteld en dacht dat hij de rest van de planken in hooguit twintig minuten kon bevestigen om dat laatste gat te dichten. Daarna zou hij ermee kappen, een tuinstoel pakken, zich in het zonnetje ontspannen en op Ash wachten.

Hij legde de helft van de planken bij elkaar op de grond, droeg ze naar de palen waar hij had gewerkt en hurkte neer om de laagste plank op zijn plek te krijgen. Vervolgens nam hij de boormachine uit zijn holster, controleerde of het bitje stevig vastgeklikt zat, trok zijn bril over zijn ogen en reikte in zijn zak naar een schroef.

Zijn boor joeg de schroef met gemak in het hout; het lawaai van de krachtige motor deed de vogels uit een naburige boom opschrikken.

De plank ging probleemloos op zijn plek. Gordian pakte de volgende, bracht hem in positie en stond op het punt de trekkerschakelaar in te drukken toen hij Julia hoorde roepen: ‘Pa!’

Hij keek over zijn schouder en zag haar over het gazon aankomen.

Ze droeg een zwarte, strakke broek, espadrilles en een mouwloze, blauwe blouse die haar navel bloot liet en bij haar ogen kleurde.

Ook bij die van Gordian, hoewel dat hem op dat moment niet opviel.

Wat hem wel opviel, was haar strakke, beheerste gelaatsuitdrukking. De overdreven nonchalance van haar tred.

Hij zette zich schrap nu ze bij hem was.

‘Tijd voor een pauze. We gaan zo eten,’ zei ze op vlakke, afgemeten toon.

Hé pa, dit wordt fantastisch, hoorde Gordian in gedachten. Van een professionele timmerman had ik het niet beter verwacht!

Hij schoof zijn veiligheidsbril omhoog en keek haar vanuit zijn hurkzit aan. ‘Ik ben bijna klaar met deze kant,’ zei hij. ‘Je moeder is er nog niet eens…’

Ze haalde haar schouders op. ‘Ik dacht, misschien wil je je eerst nog even wat opfrissen voordat ze er is.’

Je bent geweldig, paps! Ik hou van je! Jut en Jul houden van je! We zijn allemaal dol op je! Ik zou me echt geen raad weten als jij er niet was, dacht hij.

Gordian deed zijn best vooral niet te laten merken hoe verzot hij op haar was. Hij voelde een kriebel in zijn keel en schraapte hem om een hoestbui af te wenden. ‘Ze is pas een halfuur geleden van het vliegveld vertrokken, en je kunt je wel voorstellen hoe vol de wegen zijn vandaag,’ zei hij, zich intussen afvragend of zijn stem net zo zwak en schor klonk als hij dacht. ‘We zouden toch genoeg tijd moeten hebben…’

Haar blik geselde hem. ‘Oké,’ zei ze. ‘Kan mij het schelen.’

Verbijsterd keek hij hoe ze zich omdraaide en terug naar het huis liep. Het kwam in hem op haar na te roepen, haar te vragen hem duidelijk te maken waar hij nu weer mee had gezondigd, maar het zou waarschijnlijk alleen maar weer een ruzie uitlokken. Hij besloot dat het verstandiger was zich te concentreren op zijn klus, afstand te bewaren en de broze vrede te bewaren totdat Ashley er was.

Hierin slaagde Gordian met redelijk succes. Hij bevestigde de rest van de planken en sjouwde de laatste vijf naar de omheining, alles zonder de kluts kwijt te raken over Julia’s onbegrijpelijke houding. Even later was hij met de laatste plank bezig. Hij bracht hem recht tussen de palen en drukte vol verwachting de schakelaar van de boor in. Het ding kwam loeiend tot leven…

En op hetzelfde moment overviel de duizeligheid hem in een golf die zijn voeten bijna onder hem vandaan sloeg. Hij wankelde en de inhoud van zijn maag kwam naar boven. Zijn blik werd grijs aan de randen en de grijze vlek verspreidde zich voor zijn ogen. Hij voelde hoe zijn lichaam verslapte en hoe de boor in zijn rechterhand schokte. Het moment voordat hij zijn greep op de schakelaar van de boor verloor, ervoer hij een warme, doordringende pijn in zijn andere hand. Hij zag nog hoe een helderrode vloed uit de brandende plek van het rondtollende boorijzer stroomde en ten slotte veranderde het grijs in zwart.

‘Pa!’

Julia. Ergens vanuit de verte riep ze hem. Haar stem klonk opeens heel anders dan slechts een paar minuten geleden.

‘Pap, paps, o nee, o mijn god, paps…’

Verloren in de duisternis, tollend in een pikzwarte draaikolk voelde het alsof hij totaal wegsmolt, in vloeistof veranderde en in de grond wegstroomde.

Het is al goed, lieverd, wees maar niet zo bang, dacht hij dat hij zichzelf hoorde zeggen.

Maar in werkelijkheid kregen de woorden nooit de kans over zijn lippen te rollen.