19
Diverse locaties
14 november 2001
Aan hoofd interne beveiliging Phil Hernandez was de taak Nimec en Ricci, na diens terugkeer uit Sunnydale, naar Palardy’s werkkamer te leiden. Ashley Gordian had gebeld met het bericht dat de toestand van haar echtgenoot sterk was verslechterd en dat hij naar een aparte kamer was overgebracht. De twee Sword-agenten hadden geen tijd meer te verliezen.
‘Weet je toevallig met wie Palardy zoal omging?’ vroeg Nimec aan Hernandez. ‘Collega’s, vrienden, vriendinnen…?’
Hernandez schudde zijn hoofd. Hij was een stevig gebouwde vent van tegen de vijftig met grijzend haar, een gezonde bruine tint en intelligente bruine ogen. ‘Don was een stille,’ antwoordde hij. ‘We wisten niet eens dat hij ooit getrouwd was geweest, totdat ik die foto daar ontdekte en het hem vroeg.’ Hij knikte met zijn hoofd naar een kleine foto op Palardy’s bureau. Erop was een mollige vrouw te zien met een vriendelijk gezicht en een levendige glimlach. Ze hurkte neer op een handdoek, geflankeerd door twee kinderen. Het waren een jongetje en een meisje die bijna even oud leken en net zo goed een tweeling konden zijn. ‘Don vertelde me dat hij een paar jaar geleden gescheiden was. Zijn vrouw kreeg de voogdij over de kinderen. Ik geloof dat ze ergens aan de oostkust woont.’ Opnieuw schudde hij zijn hoofd en slaakte een zucht. ‘Jezus, ik denk dat ik maar eens bij Personeelszaken moet informeren of ze haar adres nog hebben. Iemand zal toch zijn familie op de hoogte moeten brengen.’
Ricci knikte. ‘O, en mocht een zak als VanDervort moeilijk gaan lopen doen…’
‘VanDerwérf,’ verbeterde Nimec hem.
‘Laat het dan maar aan ons over,’ maakte Ricci zijn zin af.
Ricci liet zijn blik door de werkkamer glijden. Het was een piepklein, raamloos werkplekje dat net zo onopvallend was als Palardy’s appartement. Tegen een van de muren stond een computer. Op een laag dressoirtje lagen een koptelefoon en andere detectieapparatuur, voornamelijk kleine dingen. Belangrijke apparaten zoals de Snuffelaar werden elders op de verdieping in een speciale kluis elektronisch achter slot en grendel gehouden.
Nimec keek naar Hernandez. ‘Gedroeg Palardy zich vreemd de laatste tijd?’
‘Je bedoelt wat zijn gezondheid betreft?’
‘Dat, maar ook in andere opzichten? Naar jouw mening…?’
Hernandez dacht even na, maar haalde zijn schouders op. ‘Mij schiet niets te binnen,’ antwoordde hij. ‘De laatste keer dat ik Don zag, moet afgelopen vrijdag zijn geweest. Zo na negenen, na zijn ronde. Hij zei niet veel, maar zo was ie nu eenmaal. Maar niet dat hij humeurig was of zo. Meestal was hij best opgeruimd, maar hij was niet het type dat veel over zichzelf kwijt wilde.’
‘Dat heb je ons verteld, ja,’ bevestigde Nimec.
Opnieuw haalde Hernandez zijn schouders op. ‘Het werk is een beetje monotoon, hè? Je meldt je, je doet je ronde en daarna je administratie. De meeste jongens komen ’s ochtends binnen, schenken een kop koffie in en kunnen niet wachten elkaar te vertellen of ze lekker hebben geslapen, of helemaal niet, welke film ze hebben gezien, of ze met pokeren hebben gewonnen, hoeveel ze hebben gezopen, of ze nog geneukt hebben, weet je wel? En ik moedig dat aan.’
‘Verdrijft de monotonie een beetje,’ beaamde Nimec.
Een knik. ‘Ik zie mijn personeel liever een beetje opgewekt. Maar waar het om gaat, is dat ze betrouwbaar en grondig zijn. En Don is dat. Wás dat. Hij had de wind er flink onder.’
‘Op wat voor manier?’ wilde Ricci weten.
‘Precies zoals je dat van een goeie teamleider verwacht. Bij Don moest alles kloppen. Hij hamerde op regelmatig onderhoud van de apparatuur en er was niemand die beter op de hoogte was van de nieuwste snufjes op afluistergebied dan hij. Hij kende zijn zaakjes en vroeg altijd om de nieuwste versies.’
‘Toen we elkaar voor het eerst spraken, wekte je de indruk dat toen hij sinds maandag niets meer van zich liet horen, jou dat niet echt verontrustte. Zo’n betrouwbaar figuur, waarom was je niet argwanender?’
Hernandez keek verbluft. ‘Eh, eerlijk, ik maakte me behoorlijk zorgen,’ antwoordde hij. ‘Maar ik ging ervan uit dat het iets serieus moest zijn. Ik wilde hem niet te veel op zijn nek zitten. Stel dat het privé-problemen waren, begrijp je?’
Ricci keek hem strak aan. ‘Hij valt onder jou. Jij hoort over hem te waken.’
Hernandez knikte. ‘Luister, als jij me niet voor was geweest, was ik vanavond zelf bij hem langsgegaan. Dan was ik degene geweest die die arme ziel daar had aangetroffen.’
‘Ja, ik bof maar weer,’ reageerde Ricci en slaakte een zucht. ‘Zijn rapporten… Waar bewaarde hij die?’
Hernandez gebaarde naar de computer tegen de muur. ‘Hij voerde elke dag zijn rapporten in en stuurde aan het eínd van elke week kopieën naar mijn terminal. Eens in de maand ontving ik zijn beoordeling van ons waterdichtheidsprofiel. Standaardprocedure voor alle teamleiders.’
‘Lijkt me aardig wat tikwerk,’ concludeerde Nimec.
‘Klopt,’ bevestigde Hernandez, ‘maar zo dichten we alle gaten en voorkomen we nieuwe.’
Ricci wreef over zijn kin. ‘Die rapporten worden hier intern geschreven? Tijdens kantooruren?’
‘Hangt ervan af,’ antwoordde Hernandez. ‘Soms, bij de maandelijkse beoordelingen, nemen de teamleiders dat werk liever mee naar huis dan dat ze het hier achterlaten.’
‘Palardy ook?’
‘Tuurlijk. Dat moest haast wel, want anders zou hij hier dag en nacht hebben zitten tikken, zo gedetailleerd als die rapporten waren.’
‘Er moet dus een computer in zijn appartement hebben gestaan.’
Hernandez gebaarde wat vaag met zijn handen. ‘Jij bent daar binnen geweest. Maar ik kan wél bevestigen dat hij zo nu en dan met een laptop binnenwandelde.’
‘Liet hij dat ding hier wel eens liggen?’
‘Ik heb echt geen idee. Zou kunnen.’
Ricci keek om zich heen. Er was geen spoor van een laptop te bekennen en er waren ook eigenlijk geen plekken waar zo’n ding kon liggen. Hij liep naar het bureau en trok de la open, die geheel gevuld bleek met netjes gelabelde dossiermappen. Verder niets. Er kwamen allerlei vragen op en hij herinnerde zich de twee losse snoeren onder Palardy’s slaapkamerbureautje.
Hij draaide zich om naar Hernandez. ‘Ik moet weten wat er op zijn harde schijf staat,’ zei hij. ‘Dat kan even duren.’
Hernandez’ blik was er een van gelaten berusting. ‘Jij bent de baas,’ was zijn antwoord. ‘Maar als ik je vraag “waarom”, krijg ik dan antwoord?’
Ricci keek even naar Nimec, die knikte, en keek vervolgens Hernandez weer aan. ‘De baas is er slecht aan toe, niemand weet precies wat hem mankeert, maar we zijn bang dat Palardy hetzelfde is overkomen. We moeten Palardy’s gangen nagaan, de juiste conclusies trekken voordat het nóg erger wordt.’
Hernandez staarde een tel zwijgend voor zich uit. Vervolgens liep hij naar de computer en zette het apparaat aan. ‘Ga je gang. Als jullie hulp nodig hebben, dan zit ik in mijn werkkamer. Zo niet, dan kun je me oppiepen.’
Ricci knikte. Hernandez leek oké. ‘Bedankt, ik waardeer het,’ zei hij en nam plaats achter de computer.
Lucio Salazar trof de mannen in Tecate, een klein grensstadje en doorvoerhaven voor smokkelaars aan de Baai van Californië, ongeveer een halfuur rijden ten oosten van Tijuana.
Pas toen zijn chauffeur bij het naderen van het saaie motel aan de Avenida Benito Juarez vaart minderde, besefte Lucio dat hij op het punt stond een aanslag voor te bereiden op Enrique Quiros, zoon van zijn oude vriend Tomas, met wie hij samen op de markt van Tijuana als kruimeldieven fruit en brood stal toen ze nog een stelletje zwervende bonenstaken waren die geen nagel hadden om hun kont te krabben. Lucio, nog net geen puber, zorgde toen al voor zijn jongere broertjes en zocht, al jaren voordat hij de leider van de Los Magos-clan werd, naar manieren om op straat te kunnen overleven. Gewoon de zoveelste verstoten hoerenzoon na een dolle, vergeten nacht, net zo onbeduidend als een olievlek in een smerige straat. En misschien besefte hij nu pas, hier in de kamer met de mannen die hij voor de wraakoefening had ingehuurd en starend naar een van de wapens, dat het menens was.
Hij had reden genoeg te geloven dat er geen andere oplossing was.
Om te beginnen kon je op Lathrops informatie altijd bouwen, en hij had ronduit bevestigd dat Quiros Lucio uit de weg wilde ruimen.
Daarna had een aantal van zijn verkenners die hij de vorige avond alvast naar Balboa had gestuurd, bij het park een paar van Quiros’ mannen een kleine twintig minuten zien rondhangen. Ze konden daar natuurlijk om dezelfde reden zijn als Lucio’s eigen jongens, met als doel de omgeving wat te verkennen in geval van een vergelding, maar Lucio betwijfelde dat, afgaande op Enriques recente acties. Bovendien kon hij niet voorbijgaan aan de tunnelroof.
Toch voelde Lucio dat hij heel diep vanbinnen nog de hoop koesterde dat geweld voorkomen kon worden. Dat hun geschillen uit respect voor de nagedachtenis aan Tomas konden worden bijgelegd. Maar ook nu was het een zaak van overleven, tegen elke prijs.
Hij bekeek het wapen dat als een soort betoverende zeldzaamheid speciaal voor hem was uitgestald. Het was een Walther 2000, een sluipschuttersgeweer waarvan het vizier met een speciaal optisch hulpstuk was uitgerust. Na een paar minuten keek hij op naar de kleine man met de donkere ogen, die het wapen op de beddensprei had gelegd.
‘De centen,’ sprak Lucio.
De kleine man knikte. ‘We vragen ieder twintigduizend, de helft vooruitbetalen. De rest na afloop.’
‘Tachtigduizend is niet niks…’
‘Valt voor ons wel mee. En de totale prijs komt op hónderdduizend.
Niet onderhandelbaar. We hebben een vijfde man in onze mobiele commandopost.’
Salazar keek de man indringend aan. ‘Niet onderhandelbaar…’ herhaalde hij.
‘Ja.’
‘Je eisen staan me niet aan. Ik kan gewoon verder zoeken…’
De ogen van de kleine man glommen. ‘Dat kan,’ reageerde hij, ‘maar dan krijg je niet wat wij leveren.’
Salazar bleef hem aanstaren en gebaarde naar de Walther. ‘Dit glimmende speelgoed hier interesseert me niet. Mij gaat het enkel om het resultaat.’
‘Dat begrijp ik. Het gaat ons niet om de show, we willen onze klanten alleen maar laten zien waardoor onze vraagprijs wordt bepaald.’
Salazar zweeg, en slaakte ten slotte een diepe zucht. ‘Oké, we gaan akkoord.’
De kleine man knikte. ‘Dan kunnen we nu maar beter het tijdschema voor vanavond doornemen.’
Het eerste wat Ricci deed, was het e-mailprogramma van Palardy’s computer opstarten, met de gedachte dat dit wellicht een logische plek was om naar contacten te zoeken. Alvorens het adressenbestand te openen doorliep hij de niet-gelezen berichten. De meeste waren afkomstig van abonnementen op security-tijdschriften. Verder wat reclamerommel en een bestelbevestiging van een boekhandel op internet. Maar het was het volgende bericht dat Ricci’s aandacht trok:
ontvangen van
DPALARDY@UPLINK.COM none 13/11/2000
tijd: 04.36 uur
Ricci keek naar Nimec in de stoel naast zich en wees naar het adres.
‘Kijk, Palardy heeft dit naar zichzelf verzonden.’
‘Dinsdagochtend vroeg,’ vulde Nimec hem aan.
‘Héél vroeg.’
Bijna een volle dag nadat ze bij UpLink voor het laatst iets van hem hadden vernomen, was hun gedachte.
Nimec boog zich een beetje naar voren. ‘Nou, openen die handel.
Waar wachten we nog op?’
Ricci bewoog de cursor ernaartoe. De blauwe balk lichtte op en hij dubbelklikte, waarna het bericht zijn inhoud prijsgaf:
rhjajabm00jmwhrh00jmwhIbh00ja00tjaj
cajb00?!jggwmfug
rhfpbhrhtrmvrhb00htrcaj00.
bjgglrhgwjatjcarhja00ca:tjjaug00
bhjbja00jb?!jaugrhjarhja00cg
rhalal00rh!!
jaug””bhmvalrhwhtjwtrh
:jabhtrgc00rmalug!
bhmvja00tjtjbhmv?!
carhjpbhwtugwhrmja00
ja00carhrh.jggwrh
Hij keek weer naar Nimec. ‘Wat is dit in hemelsnaam?’
In hun volledig luchtdichte pakken hadden ze net zo goed voor astronauten op een nieuwe planeet kunnen doorgaan, maar dit hier was geen buitenaards landschap. Dit was Gordians woning, en het team van virus jagers dat door Eric Oh was opgeroepen, moest elke vierkante meter uitkammen, zoekend naar gedroogde muizenkeutels die het hantavirus op mensen konden overbrengen.
De witte ruimtepakken waren zwaar en oncomfortabel. De teamleden communiceerden met elkaar via zendertjes en de zuurstofflessen op hun rug wogen elk bijna 20 kilo. Met de dikke handschoenen viel het niet mee dingen op te pakken en de zware laarzen met stalen neuzen maakten lopen tot een beproeving.
Ook de directe omgeving leed onder de
pakken. Voor een nauwgezette speurtocht naar virushaarden was het
onmogelijk Ashleys liefdevol onderhouden tuinen onaangeroerd te
laten. Elke plek waar veldmuizen of andere diertjes zich konden
schuilhouden, diende te worden onderzocht. Haar kruidentuin werd
omgespit, tere rozenstruiken werden gerooid, de muls rondom haar
struiken werd weggeschept en in zakken gedaan. Klimplanten die al
tientallen jaren het prieel omkransten, werden vlak boven de
wortels gesnoeid, de plek waar de kleine knaagdiertjes naar voedsel
konden hebben gezocht. Hier en daar moest zelfs het houtwerk worden
verwijderd om naar mogelijke nesten en gangen te kunnen
speuren.
Bovendien werden er tientallen muizenvallen gezet om levende
exemplaren te kunnen vangen om op de aanwezigheid van een virus te
worden getest.
Ook het interieur van de woning bleef weinig bespaard. Muizen en woelmuizen kwamen hier veel voor en konden via de kleinste openingen een woning binnenkomen, meestal via onzichtbare plekken.
En dus werd het meubilair verschoven, werden tapijten opgetild, werd vloerbedekking losgetrokken. Boeken werden van hun planken verwijderd, lambriseringen van de muren getrokken. Gordians rommelige kelderatelier werd zo goed als ontmanteld. Keukenkastjes werden leeggehaald, keukengerei en keukenapparaten werden van hun planken geveegd. De ingebouwde roestvrijstalen koelkast, de vriezer, de vaatwasser en de ijsmachine moesten weg uit de alkoven, met de isolatie verwijderd. Net als buiten werden ook binnen talloze vallen gezet.
Kilometers verder naar het zuiden verrichtte een tweede groep in maanpakken gehulde onderzoekers in de nieuwe woning van Julia Gordian Ellis in Pescadero een identieke speurtocht naar de bron van de besmetting. Julia werd gedwongen haar woning te verlaten en bij een vriendin in te trekken. Haar honden en een koffer met kleren waren alles wat ze mee mocht nemen. De plek waar haar vader aan de kennel voor de hazewinden had gewerkt kreeg de meeste aandacht. Misschien dat hij tijdens het graven van de gaten voor de palen op een ondergronds nest was gestuit. Het deel van de omheining dat al voltooid was, werd weer afgebroken, waarna de met veel pijn en moeite geïnstalleerde palen voorzichtig uit de grond werden getrokken.
Uiteraard leverden al deze inspanningen helemaal niets op, want uiteindelijk werd er geen spoortje van een virus aangetroffen.
‘Hallo. Mag ik Eric Oh van u?’
‘Spreekt u mee.’
‘Eric, met Steve Karonis. Ik zit bij Sobel Genetics. Ik weet dat je me verzocht je op je werkkamer te bellen, maar volgens mij ben ik je nummer kwijtgeraakt. Vandaar dat het via de centrale moest…’
‘Geen probleem. Wat ben je over Gordians virusmonsters te weten gekomen?’
‘Alles is nog onder voorbehoud, oké? Zelfs nu de hele staf ermee bezig is, zullen we nog vierentwintig uur extra nodig hebben om tot een betrouwbare determinatie te komen, en het is nog maar…’
‘Onder voorbehoud.’
‘Goed, hou je vast. De pcr-test toont aan dat de geïsoleerde stof niet overeenkomt met tot nu toe bekende stammen van het hantavirus.
Wat, gezien hetgeen je me al hebt verteld, niet als een verrassing komt…’
‘Maar waarom moet ik me dan nog steeds zorgen maken?’
‘Omdat… en ook dit is enkel gebaseerd op voorlopige resultaten… er rna-reeksen blijken te zijn aangetroffen die niet in de soort of de familie voorkomen. Ze zitten op de reguleringsplekken van het genoom, precies waar je ze zou verwachten als je ervan uitging dat ze daar kunstmatig waren gekweekt…’
‘Je wilt me vertellen dat dat virus kunstmatig is gemodificeerd?’
‘Ik vertel je dat er tekenen van genetische modificatie zijn, ja.’
Met de hoorn ingeklemd tussen zijn nek en schouder staarde Eric naar zijn handen.
Hou je vast, had Karonis hem zo-even gewaarschuwd, en dat deed hij. Letterlijk, met knokkels die wit werden.
‘Waag jij je aan een conclusie of moet ik het doen?’ sprak Ricci, zittend achter Palardy’s computerscherm.
Nimec staarde nog steeds naar het geopende e-mailbericht. ‘Het lijkt wel een code.’
‘En voor ons is het gissen.’
‘Wat maak jij ervan?’
Ricci haalde zijn schouders op, zweeg en staarde peinzend naar het scherm.
‘Oké, wees eerlijk,’ sprak Nimec. ‘Toen Hernandez hier zo-even nog was, wilde je van hem weten of Palardy wel eens een laptop liet rondslingeren. Je keek zelfs in de la of dat ding daar misschien lag, zag ik. En dat overtuigde me ervan dat jou in Palardy’s woning meer is opgevallen dan je kwijt wilt.’
Ricci keek hem aan. ‘Waarom hield je je mond?’
‘Ik dacht, je zult er wel een goede reden voor hebben. En dat je ons uiteindelijk wel zou inlichten.’
Ricci knikte. ‘Het was niet mijn bedoeling iets achter te houden,’ antwoordde hij, ‘maar ik wil nu eenmaal eerst de hele boel op een rijtje hebben voordat ik alles op tafel leg. En op dit moment is het voor mij nog niet duidelijk, klopt het voor mij nog niet.’
‘Net heb ik gesproken,’ sprak Nimec. ‘Nu is het jouw beurt.’
Ricci keek Nimec nog even aan en knikte. Hij vertelde hem over de krassen op de voordeur van Palardy’s woning, de vreemde houding van diens lichaam gezien de waarschijnlijke doodsoorzaak en over de snoeren die hij onder Palardy’s bureau had aangetroffen.
‘Voordat de politie kwam heb ik overal naar een computer gezocht, Pete, en ik kan je vertellen dat er in die woning geen computer te vinden was. Geen computer of niks, zelfs niet eens een diskette.
En dat zat me dwars. En nu helemaal, want we weten inmiddels dat hij vanuit “een” computer een e-mailbericht heeft verstuurd op een tijdstip dat hij vermoedelijk thuis was.’ Hij zweeg even. ‘En nog iets merkwaardigs,’ vervolgde hij zijn verhaal. ‘Voordat ik wegging, zag ik dat hij zo’n deurpin in de vloer achter de voordeur heeft laten monteren. Je weet wel, zo’n pin die omhoogsteekt zodat de deur maar op een kier open kan, zodat een overvaller niet je huis binnen kan dringen. Je bedient hem met je voet. Begrijp je wat ik bedoel?’
‘Tuurlijk.’
‘Nou, dat ding was dus ingeklapt. Je zou toch denken dat iemand die de moeite neemt zoiets te laten installeren hem ’s nachts netjes uitklapt.’
‘Dus je denkt dat iemand met een creditcard de voordeur heeft geopend, vervolgens dat ding heeft ingeklapt en zichzelf heeft binnengelaten? Dat is wat je denkt?’
‘Zo’n genie hoef je daar anders niet voor te zijn, hoor.’
Nimec keek verwonderd. ‘Goed. Laten we aannemen dat het zo is gegaan. En toen? Om de een of andere reden pikt de indringer Palardy’s computer en diskettes?’
‘Yep,’ was Ricci’s antwoord. ‘Of, eerst brengt ie Palardy om zeep en daarna gaat hij er met het spul vandoor…’
‘Wacht even. Je hebt zelf verteld dat Palardy ziek moet zijn geweest.’
‘Een zieke maakt nog geen dooie, Pete. Een zieke kan nog steeds praten.’ Ricci gaf een knikje naar het scherm. ‘Of een gecodeerd bericht naar zijn kantoor versturen…’
Nimec onthield zich even van commentaar. ‘Wat is je theorie?’ vroeg hij ten slotte.
‘Er bestaan gifstoffen die moeilijk op te sporen zijn of die een lijkschouwer over het hoofd kan zien als iemand de zaak zo snel mogelijk wil afhandelen. Jij hebt ooit hetzelfde werk gedaan als ik.
Hoe vaak gebeurt het niet dat je te maken krijgt met een dooie en dat je, eenmaal ter plekke, met een blik om je heen en een blik op het lijk al meteen weet dat het een verholen moord is geweest?
Vermomd als een ongeluk, een gewone zelfmoord, een hartaanval.
Pete, jongen, ik zeg je dit: Palardy’s lichaam is expres zo geëtaleerd.’
‘Oké, de plek gaf jou die indruk. Ik twijfel niet aan je ogen. Maar wat heeft Gord hier dan mee te maken? Ze hebben het virus in zijn bloed aangetroffen, dus we weten dat híj niet is vergiftigd.’
Ricci keek hem aan. ‘We tasten allebei in het duister, oké? Dus tussen jou en mij gesproken, Pete, stel dat zowel de baas als Palardy door het virus is geïnfecteerd. Opzettelijk. Als dat het geval is, dan weten we dus niet wat Palardy ons daarover had kunnen vertellen of wie hem dat zou hebben willen verhinderen.’
Nimec haalde diep adem.
‘De politie en de onderzoekers van de gezondheidsdienst maken haast met Palardy’s autopsie. Ik zal de boel goed in de gaten houden, ervoor zorgen dat ze een toxicologisch onderzoek verrichten naar alles wat de symptomen kan na-apen of versnellen.’
‘Klinkt goed.’
Nimec dacht even na. ‘Goed, en dan? Stel dat Palardy en Gord allebei aan dezelfde bacil zijn blootgesteld, of dat er aanwijzingen zijn die jouw vermoedens omtrent de omstandigheden van Palardy’s dood staven…’
‘Zo lang hoeven we niet te wachten,’ onderbrak Ricci hem. ‘Elk resultaat geeft ons al een voorsprong. En het staat verdomme als een paal boven water dat Palardy’s e-mailbericht het een en ander verbergt. Waarom zetten we de jongens van de codeerafdeling er niet op?’
‘Daar zat ik ook al aan te denken,’ merkte Nimec op. ‘Ik kan ze meteen aan het w…’
Hij zag dat het scherm opeens zwart werd. Instinctief keek hij meteen of het lampje van de computer nog brandde. Vanuit het niets verschenen gevleugelde, cartoonachtige klokken en horloges op het scherm die willekeurige banen beschreven. Nimecs belangstelling was bevredigd.
‘De screensaver,’ constateerde hij hardop. ‘De tijd vliegt.’
Ricci wierp een blik op het scherm. ‘Klopt,’ mompelde hij.