15

Diverse locaties
12 november 2001

 

Na een reeks lichamelijke onderzoeken, bloedproeven en röntgenfoto’s van zijn borstkas eerder op de dag lag Roger Gordian nu maandagmiddag laat te slapen in zijn kamer in het San Jose Mercy Hospital. Zondag was hij ’s middags om vier uur per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd, vergezeld door zijn dochter Julia Gordian Ellis, na in de achtertuin van haar woning in Pescadero het bewustzijn verloren te hebben. Toen de ambulance na Julia’s noodoproep was verschenen, had Gordian inmiddels bijna 39,5 graden koorts, last van uitdroging en had hij uit een oppervlakkige wond aan zijn linkerhand, toegebracht door de boormachine die hij op het moment van zijn black-out gebruikte, wat bloed verloren.

De verpleegkundigen van de ambulance wisten ter plekke het bloeden te stoppen, de wond te verzorgen. Zij dienden hem zuurstof toe en brachten een infuus elektrolyt aan waardoor hij tijdens de rit naar het ziekenhuis weer bijkwam. Eenmaal bij de eerste hulp was Gordian volledig bij kennis en alert. Hij kreeg gezelschap van zijn vrouw, die onderweg van de internationale luchthaven San Jose naar Pescadero per gsm door Julia op de hoogte was gesteld.

Gordians temperatuur bleef hoog en hij had ademhalingsmoeilijkheden, een pijnlijke keel, buikpijn, last van misselijkheid, spierpijnen en rillingen. Een eerste onderzoek door co-assistenten leidde tot een voorlopige diagnose van influenza en stress door overmatige inspanning. Ondanks zijn herhaalde volharding dat hij fit genoeg was om te worden ontslagen en thuis te herstellen, waren de artsen gezien de ernst van zijn symptomen van mening dat hij moest worden opgenomen voor een routineonderzoek en een constante monitorbewaking, iets waar hij uiteindelijk, mede door sterk aandringen van zijn familie, maar aan toegaf.

Binnen een uur na aankomst op de eerste hulp werd hij naar een particuliere kamer op de vierde verdieping gebracht. Volgens de standaardregels voor belangrijke personen bood de afdeling Beveiliging hem de mogelijkheid zich te registreren onder een schuilnaam om de aandacht van paparazzi af te leiden. Hoewel hij eigenlijk geen voorkeursbehandeling wilde, wisten zijn vrouw en dochter hem uiteindelijk over te halen. Zij herinnerden hem aan zijn ongelukkige relatie met de media in het verleden, waarbij hij overstag ging toen ze schandelijke verdraaiingen door Reynold Armitage ter sprake brachten, de financieel columnist en tv-commentator, die zo zijn eigen vage bijbedoelingen had en er het jaar daarvoor buitengewoon op gebrand was geweest om UpLink International tijdens een crisis met aandeelhouders dood te verklaren. Van hem kon je verwachten dat hij de minste of geringste kans zou aangrijpen om voortijdig Roger Gordians overlijdensbericht te schrijven, mocht het nieuws over diens ziekte naar de pers lekken.

Op Ashley’s verzoek viel er op de deur van kamer 5C te lezen:

hardy, frank.

Deze ochtend was Gordians koorts gezakt tot iets minder dan 38,5 graden en voelde hij zich sterker, hoewel zijn ademhaling moeizaam bleef en hij weinig trek had in eten. Op de derde regel van zijn standaard behandelingskaart viel, tussen Opname en Dieet, te lezen dat zijn toestand stabiel was. Bij de volgende regel (A voor Activiteit) stond voor het woord Bedrust een kruisje. In de vakjes voor Onderzoek en Lab stonden de bloed- en sputummonsters geordend. Op de laatste regel, Medicijnen, werd hangende de labresultaten, die naar verwachting slechts op een griep zouden wijzen, om de vier uur een matige dosis acetaminofeen voorgeschreven.

Om halfnegen precies kwamen Ashley en Julia op bezoek. Julia vertrok weer om tien uur voor een vergadering op het modeontwerpbureau waar ze onlangs als pr-adviseur was aangenomen. Ashley bleef totdat Gordian haar rond het middaguur naar huis stuurde met de geruststelling dat hij zich kiplekker voelde; maar zij maakte hem op haar beurt duidelijk dat hij, kiplekker of niet, erop kon rekenen dat ze er rond het avondeten weer zou zijn.

Rond drie uur in de middag kwam Gordians verpleegkundige om zijn temperatuur, pols en bloeddruk op te nemen, hem zijn voorgeschreven Tylenol-capsules te geven en iets op zijn kaart te krabbelen. Een paar minuten later werd hij suffig en dutte een tijdje in.

Om vier uur, terwijl Gordian op de vierde verdieping lag te slapen, verliet een verpleegkundige in de wachtdienst twee verdiepingen lager eventjes haar balie om naar het toilet te gaan. Op hetzelfde moment betrad een man in het kraakhelder witte uniform van een ziekenbroeder haar werkplek. Hij had wat rondgehangen in de buurt van een voorraadkast en zijn kans afgewacht. Nu sloop hij op zijn crêpezolen naar binnen.

Terwijl hij in de gaten hield of de zuster al terugkeerde, klikte hij op haar computer verscheidene menu’s door en riep het bestand op waarin alle patiënten die de afgelopen vierentwintig uur waren op genomen, compleet met kamertoewijzing, vermeld stonden. Hij had elke van de op het netwerk aangesloten computers, op elke willekeurige werkplek en afdeling in het gebouw, kunnen uitkiezen. Deze hier lag gewoon het meest voor de hand; te midden van de drukte in een groot ziekenhuis had hij overal zijn gang kunnen gaan.

Enkele tellen later verschenen de gegevens over de patiënt van kamer 5C op het beeldscherm, op zijn vervalste naam na.

De man keerde terug naar het beginscherm, verliet de balie en beende door de hal totdat hij een kleine, onbezette zitkamer voor patiënten vond. Hij liep naar binnen, haalde een draadloze telefoon uit zijn zak en belde via een digitaal gecodeerde lijn.

‘Hij ligt hier,’ zei hij in de hoorn.

 

De lift steeg van het ondergrondse niveau, waarna de deuren met een pneumatische zucht openschoven om de man vrij te laten. Hij ging rechtsaf en liep de hal door langs streng beveiligde deuren met daarop symboolbordjes die de laboratoria in de gangen erachter aanduidden. Op ooghoogte viel op een aantal ervan het universele symbool voor besmettingsgevaar te zien: een roodzwart klaverpatroon dat scherp afstak tegen het omringende grijs.

Voor een gespierde man als hij bewoog hij zich soepel en dit verklaarde deels zijn absoluut stille tred. Maar zoals de tl-lichtbalken boven zijn hoofd met hun verspreidende gloed elke schakering en schaduw neutraliseerden, zo leken ook de dikke betonmuren elk geluid te dempen, kleuren te vervlakken en de hal van alles te onttrekken, behalve van zijn essentie en functionaliteit.

Hoewel de monotone werkomgeving van de meeste personeelsleden die hun dagen en nachten afgezonderd – zélfs de afgelegen noordelijke wildernis buiten leek ver weg – doorbrachten verscheidene vormen van aanpassing vereiste, kon Siegfried Kuhl er goed mee leven. De sombere, onontkoombare grauwheid paste wel bij hem. Maar hij voelde nog iets, een onzichtbare kracht. Zo nu en dan plaatste hij zijn handen tegen een muur en voelde hij de sterke trilling van machines erachter, de compressors die de micro-inkapselingskamers en ‘ruimtepakken’ in de laminaire stromingsafdelingen ondergronds op niveau 4 van perslucht voorzagen. Op zulke momenten was het Kuhl net alsof hij een baarmoeder van steen aanraakte, waarin levensvormen in wording onstuimig kolkten en gistten.

Kuhl schreed voort door de hal. Mannen en vrouwen in operatie-jassen begaven zich alleen of in groepjes naar de laboratoriumingangen aan weerszijden van hem. Vergeleken met Los Alamos destijds was dit volgens hem de enige faciliteit op de wereld van dit type die op de grens stond van de ontwikkeling en massaproductie van biologische wapens – waarvan het Sluimer-virus het huidige summum was. De activiteiten hier besloegen elke fase van de creatie van de ziekteverwekker uit genomenanalyse en dna-splitsing tot de cultivering, stabilisering en het inkapselen met een chemisch laagje. Het activeringsmechanisme van de microbe vereiste daarnaast de gelijktijdige en gecoördineerde toepassingen van proteïnen- en moleculaire technische processen. En de experimenten om het virus te verfijnen werden voortgezet met de doelstelling zijn dodelijke progressie binnen de doelgastheer of -gastheren te versnellen, zijn weerstand tegen potentiële geneesmiddelen en vaccinaties te vergroten en tegemoet te komen aan de behoefte aan alternatieve bacteriënstammen die kopers van ruimere opties zouden voorzien en hen in staat zouden stellen te kiezen uit diverse pakketten van symptomen.

Er was nogal wat werk, heel veel werk te doen voordat een graad van perfectie was bereikt.

Inmiddels stond Kuhl voor een versterkte stalen deur. Er viel geen bordje of symbool te bekennen. Hij plaatste zijn hand op de smart-drukplaat en wachtte even tot zijn onderhuidse vaatpatronen met infrarode straling waren gescand en vergeleken met een binair beeldbestand in een database.

Een milliseconde later lichtte een groen lampje op. Geruisloos zwaaide de kluisdeur naar binnen open nu het circuit van het elektromagnetische slot eventjes werd onderbroken.

Kuhl betrad een korte corridor. Hij was alleen. De muren links en rechts van hem waren kleurloos, de deur naar het kantoor tegenover hem was vervaardigd uit een donkere, zware houtsoort. De deurknop was van glimmend koper.

Hij liep naar de deur en wachtte. Hij hoefde zich niet aan te kondigen. De biometrische scanner die hem tot hier toegang had gegeven, zou hem al bekend hebben gemaakt bij degene die zich in het kantoor bevond en zijn komst werd met verborgen camera’s in de gaten gehouden.

Een ogenblik later ging de deur open en daar stond Harlan DeVane.

Zijn hand rustte op de opgepoetste koperen klink. Hij droeg een wit overhemd, witte das en een zwart maatpak dat perfect op zijn magere postuur gesneden leek. ‘Siegfried, kom binnen,’ zei hij en met een beweging van zijn bleke, dunne hand gebaarde hij Kuhl naar binnen. ‘Je zult ingenomen zijn met mijn nieuws over Roger Gordian.’

 

Terug in Salazars paleisachtige onderkomen vermaakte Lathrop zich opperbest.

Hij zat tegenover Lucio en keek hoe diens gelaatsuitdrukking van verbazing eerst overging in acceptatie en vervolgens in haatdragende woede. Hij kon niet zeggen of de enorme kick die hij voelde nu het gevolg was van een respect voor zijn eigen bedreven slinksheid of de reactie die deze had teweeggebracht.

Zes uit een, dacht hij.

Hij keek naar buiten naar het adembenemende uitzicht op zee en liet Lucio het nieuws van zo-even verteren.

‘Oké,’ zei Lucio na lange tijd. ‘Help me even zodat ik zeker weet dat ik je heb begrepen. Stap voor stap. Want je hebt me wel overdonderd, en een hoop hangt af van of ik jou al dan niet goed begrijp.’

Lathrop knikte.

‘Om te beginnen zeg je dat Felix dood is. Je weet zeker dat er geen verwarring is en dat het zijn lijk is dat ze in die kofferbak hebben gevonden?’

‘Zo zeker als maar kan,’ zei Lathrop met een pokergezicht.

‘Oké, ten tweede: jij kunt bevestigen dat Enrique hem vermoordde…’

‘Nee, ópdracht gaf hem te vermoorden,’ corrigeerde Lathrop.

‘Opdracht gaf zijn eigen neef te vermoorden. Omdat Felix zweeg over de winst van het vrachtje dat hij van mij gapte.’

‘Het zit iets ingewikkelder in elkaar,’ verduidelijkte Lathrop.

‘Iedereen tolereert het tot op zekere hoogte wel als een ander iets verzwijgt. Maar Felix was hebzuchtig, beweerde dat hij die overval bij de tunnel deed, alle risico’s nam en recht had op elke cent van de buit. Hij schepte erover op tegen iedereen die hij maar tegenkwam in de kroeg. En dat was de druppel die de emmer deed overlopen.

Hij sjoemelde wat af, links en rechts, en iedereen wist dat hij opium snoof. Hij werd gekker en gekker, een enorme sta-in-de-weg.’

Lucio haalde zijn schouders op. ‘Als ik de concurrentie had willen bedriegen, hun spullen had willen stelen, dan zou ik dat joch de klus nooit hebben toevertrouwd. Maar stel dat ik Enrique ben, en dat dus wél doe, en vervolgens hoor dat hij míjn percentage over de balk smijt… Kijk, omdat we familie zijn, zou ik hem onder vier ogen spreken en hem laten weten dat hij een grote vergissing begaat en maar beter gauw weer op het rechte spoor kan komen.’

‘Maar dat deed Enrique al zo vaak. Vorige week riep hij Felix nog bij zich om hem nog één kans te geven. En in plaats van Enrique zijn excuses en hem een percentage van de vangst van de overval aan te bieden, raadde Felix hem aan zijn grieven in een plek te schuiven waar geen straaltje zonlicht doordringt.’

‘Stom,’ zei Lucio hoofdschuddend.

‘Ja.’

‘Maar het jong had wél cajones.’

‘Ja. Maar dom en agressief kan een slechte combinatie zijn.’

Lucio peinsde. ‘Oké, volgende stap,’ zei hij en verschoof zijn grote gestalte op zijn wijnrode bankkussens. ‘Enrique beslist: genoeg is genoeg. Hij ziet dat het joch niet bang voor hem is, dat hij hem geen discipline kan bijbrengen. Dus Felix moet vertrekken. Heb ik ’t goed zo?’

Lathrop knikte.

‘Beroerde positie,’ zei Salazar. ‘Gezien het feit dat Felix zijn neef is…’

‘Dat was dus de reden waarom hij beweerde dat het jóúw familie was die Felix om zeep bracht,’ zei Lathrop. ‘Zoals ik al zei, ging Enrique naar zijn zus met het verhaal dat de Wijzen uit Tijuana vlak over de grens een vergadering belegden over hoe ze het probleem van de tunnelroof moesten aanpakken. Volgens hem had jij de moord al gepland om Felix als voorbeeld te stellen maar dat je eerst van je broers het vertrouwen wilde voordat je tot actie overging.’

Lucio leek beledigd. ‘Onzin,’ zei hij. ‘Als ik dat joch uit de weg geruimd wil hebben, zorg ik er verdomme wel voor dat zijn lichaam voorgoed verdwijnt. Zoals Felix leefde, had het wel weken kunnen duren voordat iemand het vermoeden zou krijgen dat hij nu eens níét aan de boemel was.’

Lathrop keek door het raam naar buiten en bewonderde het wijde uitzicht over de zee. ‘Enrique is het hoofd van de familie. Zijn zus bewondert hem. Ze gelooft wat hij haar vertelt.’

‘Maar ik zou wel een tonto, een idioot, moeten zijn om opdracht te geven Felix in een auto op zijn eigen werkterrein te lozen.’

‘Ze is niet bekend met dat wereldje. Vermoedelijk heeft ze geen flauw idee hoe die dingen werken. Heeft ze dat wel, dan zou ze te veel verdriet hebben om er zo helder over na te denken. Ik kan alleen maar zeggen dat hij haar ervan overtuigd heeft dat jíj verantwoordelijk bent, en nu eist ze dat híj wraak neemt.’

Lucio schudde opnieuw zijn hoofd. ‘Dit zou grappig zijn als het niet zo ongeloofwaardig was,’ zei hij. ‘Enrique laat Felix mijn spullen jatten. Mijn mensen afmaken. Vervolgens krijgen ze ruzie over de buit. Enrique maakt Felix koud, verlinkt mij als de zondebok aan zijn zus. Zij vertelt hem dat ik dood moet omdat ik haar zoon omleg.

Dan krijg ik een telefoontje van Enrique die zegt dat hij een ontmoeting wil. Om onze problemen uit te praten. En ik ga akkoord, omdat ik denk dat hij zich misschien heeft gerealiseerd dat hij een fout maakte en de zaak wil uitpraten. Maar zijn echte bedoeling is míj nu koud te maken.’ Hij stak zijn duim tegen zijn borstkas. ‘Ik bemoei me met m’n eigen zaakjes, ik trap niemand op z’n tenen, maar Enrique probeert mij tweemaal te slachtofferen.’

Lathrop keek hem aan. Zijn list zat inderdaad verdomd goed in elkaar. ‘Dit draait niet alleen om Enrique die zijn zus tevreden stemt,’ zei hij om het helemaal af te maken. ‘Je moet niet vergeten waar en hoe dit begon. Die overval bij de tunnel was een boodschap. Hij is echt van plan jou uit Californië te schoppen en weet El Tío’s vuist achter zich. Felix was een marionet, en nu hij dood is, gebruikt Enrique hem nog steeds als een rekwisiet voor zijn act.’

Vol minachting fronste Lucio het voorhoofd. ‘El Tío… Sinds die in beeld is gekomen, is het één grote chaos. Eén grote teringchaos.’

Lathrop zei niets.

Lucio zoog even op zijn voortanden. Toen hij zich op de bank vooroverboog, zag Lathrop tot zijn pret hoe de achterkant van het kussen onder hem omhoogkwam door zijn bovenmatige gewicht.

‘Heb je verder nog iets?’

‘Nee, dit was het.’

Lucio zoog nog wat op zijn tanden. ‘Goed, Lathrop. Jij bent de beste. En je kunt erop rekenen dat deze tip een aardige bonus waard is,’ zei hij. ‘En over hoe het tussen mij en Enrique afloopt, zullen we over twee dagen in het park wel zien, en ook wie van ons tweeën de grootste idioot is.’

Lathrop knikte.

Het beloofde inderdaad een boeiende confrontatie te worden, en hij verheugde zich erop zijn plaats op de eerste rij in te nemen.

 

‘Het is interessant te zien hoe we onze prestaties meten,’ zei DeVane. ‘Ik heb tal van successen achter me liggen en voorzie er meer in de toekomst. Wijdvertakte ondernemingen die overvloedige beloningen zullen opbrengen. Toch kan de tevredenheid die ik op dit moment voel niet in waarde worden uitgedrukt. Eén persoon geveld. Een probleem opgelost. Ik had me niet gerealiseerd dat Roger Gordian zoveel vat op me had gekregen.’

Kuhl zat zwijgend aan de andere kant van het bureau tegenover hem. Achter DeVane, iets links van zijn stoel, bevond zich een van de weinige ramen in het hele gebouw, een verstevigde ruit van multilaags glas dat bestand was tegen de impact van een bom of zwaar sluipschuttervuur. Het was volmaakt vierkant en geluiddicht, waardoor je het gevoel kreeg totaal afgescheiden te zijn van de bossen buiten, meer nog dan het geval zou zijn geweest met een blinde muur. In de sneeuw zag Kuhl hertensporen in de richting van de witbedekte sparren, en hij begreep het wilde verlangen van een opgesloten roofdier om uit te willen breken, dwars door de glazen wand van zijn kooi in de dierentuin. Een oerverlangen zo oud als de wereld. En DeVane hield hem niet voor de gek. Zijn gemaniëreerde gedrag was opsmuk, een omslagdoek die hij net zo netjes droeg als zijn dure pakken, en met het gewenste effect. Maar ook hij kende de drang om toe te slaan en bloed te proeven.

‘Even over Gordians toestand,’ zei Kuhl. ‘Werd jij ervan op de hoogte gesteld?’

‘Hij ligt nog op een gewone afdeling, wat betekent dat wij kunnen concluderen dat hij zich nog in het eerste stadium bevindt,’ meldde DeVane. ‘Maar de symptomen zullen zich snel genoeg ontwikkelen.’

Kuhl vertrok geen spier. ‘Ik stel voor dat onze mensen in volledige gereedheid worden gebracht,’ zei hij.

DeVane glimlachte en ontblootte zijn kleine, witte tanden. ‘Jouw nauwgezetheid wordt altijd op prijs gesteld,’ zei hij. ‘Ja, daar ben ik het mee eens. We moeten vooral op alles voorbereid zijn.’

Er volgde een korte stilte. Vervolgens gebaarde DeVane naar de computer tegen de muur rechts van hem; het beeldscherm was gevuld met rijen ongeopende e-mailberichten. ‘De bestellingen voor de opwekkers stromen binnen, zelfs op dit moment,’ zei hij. ‘In een aantal gevallen zelfs een veelvoud. Het kwam niet als een verrassing dat onze Sudanese vriend me heeft bericht dat hij een kapitaal heeft aangeboord, zoals veel van zijn buren in de woestijn. Het is gewoon aandoenlijk, die gretigheid van mijn cliënten. Mensen in de spotlight, solisten, mensen die verschillen in etniciteit en morfologie vrezen. Ze willen meer prestige, meer rijkdom, de wereld onder hun invloed een nieuwe vorm geven. Of ze willen juist de hele wereld hun binnenlandse rampspoed toebrengen, de vlekken van voorbije liefdes en hartstochten verspreiden. Bijna alle lieden die ik mijn aanbod heb gedaan, zijn wel op een of andere manier zoekende. En over drie dagen zullen ze allemaal de kans hebben naar elkaar uit te halen.’ Weer die glimlach die zijn tanden ontblootte.
‘We bulken van het geld, Siegfried. En ik heb er het volste vertrouwen in dat de mensheid ervoor zal zorgen dat dit zo blijft.’

Kuhl tuurde door het dikke synthetische glas naar een grote vogel die uit de coniferen wegschoot. ‘Enkele kopers verkeren onderling in dodelijk conflict. Ze vertegenwoordigen gigantische polariserende krachten. De Sluimer-opwekkers zullen hun een wederzijdse vernietigingskracht verschaffen die in de geschiedenis nog nooit eerder is voorgekomen.’

‘Verontrust dat jou?’

‘Ik zie harde veranderingen zonder angst tegemoet.’

DeVane keek hem aan. ‘Ah,’ zei hij. ‘Je hebt je afgevraagd wat mij beweegt.’

Kuhl knikte. Buiten de hermetisch afgesloten ruimte zag hij hoe de bewegende schaduw van de uitgeslagen vleugels van de vogel op het golvende sneeuwtapijt een verschuivend patroon van licht en donkerte tekende.

DeVane plaatste zijn vingertoppen tegen elkaar en vormde zo een kooitje. ‘Er bestaat een verhaal, een heel oud verhaal, over een kind van de god die met de zonnewagen door de lucht reed,’ zei hij. ‘Het illustreert hoe ik tegen de dingen aan kijk.’

Kuhl wachtte. DeVane staarde geconcentreerd naar zijn vingerkooitje, alsof hij zijn gedachten erin wilde vangen.

‘Volgens de legende werd de zoon door zijn grote en goddelijke vader verlaten om met zijn moeder op de aarde te zwoegen. Pas toen hij bijna man was, vernam hij van zijn vaderlijke uitverkorenheid,’ zei hij. ‘En toen werden zijn aanspraken op hoongelach onthaald.

De afwijzing en ontkenning van alles wat hij was, al zijn kunnen, maakten dat hij zich ondraaglijk vernederd voelde. En dus ging hij naar het huis van zijn vader. Hij reisde naar het Paleis van de Zon met het verzoek om een kans zijn geboorterecht te bewijzen en voor één dag de zonnewagen te mogen rijden.’ DeVane pauzeerde even, de huid van zijn gezicht was strak gespannen rond zijn jukbeenderen, zijn blik gericht op zijn in elkaar gegrepen vingers. ‘De eerste reactie van de vader was dat hij hem minachtte, niet inging op zijn verzoek. We kunnen ons voorstellen dat hij zijn vaderschap in twijfel trok en weigerde te erkennen dat de jongen zijn eigen vlees en bloed was. Maar de zoon bezat een aangeboren wilskracht en wist zijn vader over te halen. Misschien gebruikte hij dwang, chantage, het dreigement een verhouding te onthullen die zijn vader lange tijd voor zijn adellijke collega’s verborgen had gehouden. Wie weet? De jongeman deed wat nodig was om te krijgen wat hij wilde. Een kans. En met een duizendtal waarschuwingen klom hij aan boord van de zonnewagen. Vlieg te hoog en de aarde zal bevriezen, val te laag en de aarde zal verbranden. Stuur te ver naar links of rechts en de monsters van de grote leegte zullen je grijpen met hun klauwen en je de duisternis in zuigen. De waarschuwingen maakten de jongen alleen maar gretiger om de teugels te pakken en naar de hemelen te vluchten.’ DeVane richtte zijn blik nu weer op Kuhl, de ogen glanzend en koud als staal. ‘Helaas bleek het mennen van de paarden uiteindelijk toch iets te veel gevraagd van hem. Het waren oerkrachten, begrijp je? De jongen was op aarde opgegroeid, had vuil onder zijn vingernagels van het zwoegen. Overal waar hij donderend de lucht doorkruiste, liet hij een spoor van chaos achter. Het landschap werd verschroeid door vuur. De oogsten stonden in lichterlaaie. IJskappen smolten en het water overspoelde de grote steden. Oceanen veranderden in zuilen van stoom. Zijn geselende, op hol geslagen triomfwagen deed de aarde beven. Chaos. Maar toen de machtigste van alle goden hem ten slotte met een bliksemstraal naar beneden haalde, hem vlammend deed neerstorten, ging de zoon zonder berouw zijn dood tegemoet. Want in het volgen van zijn ambitie was hij de beperkingen van zijn afkomst ontstegen. Hij had het verder geschopt dan wat iedereen voor hem had voorzien. Verder nog dan degenen die geprobeerd hadden hem te vernederen. Hij was roekeloos geweest, en roekeloosheid heeft vaak zo haar gevolgen. < br />Daarvan was hij zich van meet af aan bewust geweest. Maar wat had hij een tocht beleefd, Siegfried. Wat had hij een helse tocht beleefd…’

DeVane viel stil. Hij haalde diep adem en leunde langzaam achterover in zijn stoel. Toen hij vervolgens weer het woord nam, was zijn stem rustig en zacht. ‘Is je nieuwsgierigheid nu bevredigd?’ vroeg hij.

‘Ja.’

‘Dan nu weer ter zake.’ DeVanes handen lagen op het bureau. ‘Verder nog iets wat we moeten bespreken?’

Kuhl knikte. ‘Onze rekruut bij UpLink. De man die Gordian de opwekker heeft toegediend,’ zei hij. ‘Hij is zwak en onbetrouwbaar.’

DeVane haalde zijn schouders op. ‘Hm, een jong visje dat uit de diepte omhoog zwemt en samen met de grote vis vergiftigd wordt.’

‘Dat moet hij zich nu zo’n beetje realiseren,’ zei Kuhl. ‘Ik vraag me af… stel dat hij bij zijn laatste stuiptrekkingen probeert naar ons te happen.’

DeVane fronste zijn wenkbrauwen. ‘Hm-hm,’ zei hij, ‘en jij stelt voor…’

‘Dat El Tío Enrique Quiros opdracht geeft het visje uit zijn lijden te verlossen. Hoe eerder hoe beter.’

DeVane nam hem op met zijn kille ogen. ‘Jouw idee vindt hier een gewillig oor,’ zei hij. ‘Ik zal contact opnemen met Enrique.’

Kuhl knikte opnieuw en stond op uit zijn stoel. Buiten was de grote, donkere vogel inmiddels weggevlogen en er viel niets meer te zien, behalve de hoefafdrukken in de lege witheid tussen het gebouw en de grote boomstammen.

Hij draaide zich om en beende in de richting van de deur.

‘Siegfried.’

Kuhl keek over zijn schouder. DeVanes ogen waren nog steeds op hem gericht.

‘Je weet nu een hoop over me,’ zei hij.

‘Inderdaad.’

‘Niemand zal ooit zoveel over me te weten komen.’

‘Nee.’

DeVane keek hem nog een ogenblik aan en knikte.

Kuhl reikte naar de deurknop en liet zichzelf uit.

 

Beroerd.

God, wat voelde hij zich beroerd.

Palardy hing met zijn hoofd boven de wc, de tegels van de badkamervloer voelden hard tegen zijn knieën. Een zurige en metalige smaak vulde zijn mond, en zijn maag leek binnenstebuiten gekeerd door het aanhoudende braken. Zo ging het al sinds zondagavond, toen hij zijn halfverteerde avondeten met pijnlijke krampen opgaf.

Daarna was het alleen maar erger geworden; zijn krampen hielden de hele morgen aan en de maagsappen gutsten zuur en ranzig omhoog door zijn slokdarm. Maar het werd nog erger. Toen hij zelfs geen gal meer in zich had, was hij begonnen droog te kokhalzen.

Het was misschien drie uur in de morgen toen hij zich in wat kleren had gehesen en naar de nachtwinkel was gelopen voor wat gemberbier, in de hoop dat zijn maag daar wat van zou kalmeren. Tijdens het korte wandelingetje had hij twee-, driemaal halt moeten houden, naar de stoeprand moeten wankelen en een straatlantaarn moeten vastgrijpen om niet onderuit te gaan. Maar zijn buikkrampen waren ondraaglijk geweest. Bovendien had hij last van duizeligheid. Het trottoir leek met elke stap onder hem te wiebelen. Het had wel een eeuwigheid geleken voordat hij de winkel bereikte, het bier van zijn keuze vond en afrekende. De winkelbediende had naar hem gekeken alsof hij een dronkaard of een drugsverslaafde was die de tent kwam overvallen. Palardy kon zweren dat de man zijn hand op iets onder de toonbank had gehouden – een alarmknop, een geweer, wie weet? – terwijl hij het bedrag aansloeg.

Daarna volgde de martelende terugtocht naar zijn appartement. Ook dat duurde een eeuwigheid. Eenmaal thuis was hij op de bank neergeploft en had het bier warm gedronken. Met kleine slokjes, want alleen zo zou zijn lichaam het kunnen verdragen, dacht hij.

Pas toen moest zijn pijnlijke keel hem zijn opgevallen. Het kon zijn dat dit gedurende de nacht langzaamaan was komen opzetten. Misschien zou hij het eerder gevoeld hebben als zijn maag niet voortdurend had opgespeeld. Maar zijn keel was behoorlijk ontstoken en hij betwijfelde dat het plotseling zo erg kon zijn geworden. Zijn amandelen voelden zo groot als duimen en hij had moeite met slikken.

Daarnaast had hij knobbels aan beide kanten van zijn hals gevoeld; opgezwollen klieren, zo vermoedde hij.

Ook het opdrinken van zijn gemberbier was een marteling geweest.

En uiteindelijk had het nog niet eens geholpen ook. De trip naar de winkel, het langzame, voorzichtige nippen, alles was voor niets geweest. Al voordat hij de wc kon bereiken, was het schuimende bier als in een fontein uit zijn mond gespoten. Het liep over zijn handen, op de stoffering, op het tapijt. Bierschuim vermengd met braaksel en slijm.

Daarna had Palardy niet meer geprobeerd iets door te slikken, of het nu vast of vloeibaar was.

Ziek, jezus, wat voelde hij zich ziek. Een paar minuten geleden dacht hij nog dat zijn ingewanden elk moment uit elkaar konden spatten en als bloederige brokjes uit zijn lijf geperst zouden worden. Die droge, ratelende oprispingen, zijn hele lichaam deed er pijn van. Zijn rug, zijn zij, zijn maag, alles deed even zeer. Godallemachtig. En zoals zijn hart nu tekeerging, dreunend tegen zijn ribbenkast, snel en onregelmatig. Jezus Christus, het was vreselijk.

Palardy hing boven de toiletpot, happend naar lucht, en greep naar zijn middel. Hij wachtte nog even om te kijken of zijn laatste aanval echt voorbij was of dat een volgende ronde van spasmen hem zou besluipen.

Na een poosje besloot hij dat hij een voorlopig uitstel van executie had gekregen. Zich vasthoudend aan de wastafel kwam hij overeind, reikte naar de kraan, schepte wat koud water op zijn gezicht, spoelde zijn mond een beetje en spuugde in de bak. Maar de gore smaak bleef. Hij had ook niet anders verwacht.

Palardy wankelde de badkamer uit. Zijn hoofd voelde zwaar. Hij had het koud en rilde. Op de gang haalde hij een flanellen deken uit de kast en wierp hem over zijn schouders. Daarna liep hij terug naar de woonkamer en plofte op de bank.

Wat gebeurde er toch? Wat was er met hem aan de hand?

Zo bleef hij zitten, in een deken gewikkeld in een poging warm te worden. Wensend dat hij zich kon ontspannen. Maar een verschrikkelijke gedachte bleef maar door zijn hoofd spoken. Misschien niet al bij aanvang van zijn ziekte, maar dan toch kort daarna was hij zich gaan afvragen of het verband kon houden met die injectiespuit in het etui dat Enrique Quiros hem had gegeven, met wat er in de ampul had gezeten. Alleen een onnozele dwaas kon hebben verzuimd de mogelijkheid in overweging te nemen. De avond dat hij Quiros bij de haven ontmoette, was de gedachte in hem opgekomen dat iemand die het lef had opdracht te geven om zo’n belangrijk persoon als Roger Gordian te verwonden of te vermoorden tot het uiterste zou gaan om zijn sporen uit te wissen. En zich zeker zou ontdoen van iemand die hem wel eens zou kunnen verraden. In de auto had het erop geleken dat Quiros zich niet op zijn gemak voelde met zijn eigen rol binnen het geheel en ernaar verlangde er klaar mee te zijn. Palardy kon zich niet de exacte woorden herinneren die hij gebruikt had, maar hij had bedekt te kennen gegeven dat hij er persoonlijk geen belang bij had om Gordian iets aan te doen en dat iemand boven hem de touwtjes in handen had. Dat hij net zoals Palardy op zijn hoede was.

Het was een schokkende onthulling geweest. Palardy zag zichzelf nooit als een crimineel, keek er totaal anders tegenaan dan Quiros.

En nu te beseffen dat ze dat gemeen hadden, te beseffen dat ze er allebei net zoveel voor over zouden hebben om zichzelf te beschermen…

Heel schokkend…

Palardy wist donders goed dat hij de enige schakel was tussen Enrique Quiros en Roger Gordian. Werd hij geliquideerd, dan was het spoor uitgewist. Dit was hem gaan dagen op het parkeerterrein bij de terminal voor cruiseschepen. Voordat hij en Quiros ieder hun eigen weg gingen, had hij zijn vrees laten doorschemeren en hem gevraagd hoe hij nu zeker kon weten dat blootstelling aan de inhoud van de ampul niet een of andere verschrikkelijke uitwerking op hem zou hebben. Waarna Quiros in enkele minuten had uitgelegd dat de vloeistof op zichzelf niet schadelijk was; het was het laatste bestanddeel van een biologisch recept dat toegesneden was op het individu dat het kreeg toegediend. Zolang elk van de andere ingrediënten in de samenstelling ontbrak, was er niets te vrezen. Je kon liters van het spul achteroverslaan en het zou geen enkele uitwerking hebben.

Palardy had het totale concept moeiteloos begrepen. Hij had de ontwikkelingen in de genetische research in het nieuws gevolgd en er genoeg tijdschriftartikelen over gelezen. Bovendien was UpLink International tot de afslankingsoperatie van misschien een jaar geleden nog eigenaar geweest van een van de grootste genetech-bedrijven en had het er nu nog steeds een zakelijk belang in. Palardy had het bovendien goed kunnen vinden met een aantal mensen die daar werkten. Dus had hij voldoende verstand van hun onderzoek om te begrijpen dat Quiros’ geruststellende opmerkingen waardeloos waren geweest. Want het recept was slechts zo uniek als de persoon die het samenstelde dat maar wilde. Stel dat hij iedereen met bruin haar, of een andere alledaagse gelaatstrek, wilde elimineren. Wat zou dat doen met het sterftecijfer onder mensen die aan zijn ‘laatste bestanddeel’ werden blootgesteld? Zou dat niet meer een soort Endlösung worden?

En dan was er nog iets aan Quiros’ uitleg wat Palardy het gevoel had gegeven dat het opzettelijk als misleidend bedoeld was. Als hij wilde praten over de mogelijkheid dat je het middel zo kon samenstellen dat het specifiek op iemands aangeboren trekken gericht was, prima. Maar hoe wist Palardy nu zeker dat Quiros juist voor dat doel er niet iemand op uit had gestuurd om zíjn genetische diagram te achterhalen? Om een paar haren uit zijn kam of wat huidschilfers uit het doucheputje te plukken? Om zijn appartement binnen te sluipen en zijn sinaasappelsap, een fles mineraalwater of wat vleeswaren te besmetten met een paar druppels van een stof die speciaal was bereid voor de genetische taartmix die Don Palardy heette? Hoe wist hij dat nu zeker?

Hij liet zich achterover zakken in de kussens en luisterde naar het geluid van zijn eigen moeizame ademhaling. Die ochtend, toen hij naar zijn werk belde om zich ziek te melden, was hij van plan geweest ook meteen de dokter te bellen. Maar de gedachten die door zijn hoofd spookten, hadden hem toch anders doen beslissen; hadden hem in feite doen verstijven, waardoor hij niets had gedaan. Als hij een doodnormaal virus had opgelopen, dan zou het ziektebeeld een natuurlijk verloop hebben. Maar als zijn symptomen werden veroorzaakt door een in een laboratorium uitgebroed virus of bacterie, een of andere microbe die de artsen niet konden identificeren, zou de onthulling van wat hij ervan af wist zijn enige hoop op overleven zijn. En zelfs al wist hij een manier te bedenken om te verzwijgen hoe hij wist wat hij wist, dan zou het onvermijdelijk tot vragen leiden zodra men zag dat zijn ziekte dezelfde was als die Roger Gordian had opgelopen: vragen die hij met geen mogelijkheid uit de weg kon gaan. Dan zou hij medeplichtig zijn aan moord, de eerste van zijn soort, en zou zijn naam qua beruchtheid ergens in een rijtje met Lee Harvey Oswald komen. En zou hij ook net zo dood zijn als Oswald.

Met een bleek en zweterig gezicht, en een lichaam dat overal pijn deed, sloot Palardy zijn ogen. Er moest toch iets te regelen zijn? Iets om het Quiros betaald te zetten als mocht blijken dat hij bedrogen was. Gebruikt en afgedankt. Wellicht liet hij zich nu iets te veel gaan en zou alles wel weer goed komen. Maar toch, gewoon voor het geval dat; er moest toch íéts zijn…

En toen kwam plotseling het besef dat er inderdaad iets was.