Whitefern

Er was iets vreemds aan het huis waar ik ben opgegroeid. Er waren schaduwen in de hoeken en fluisteringen op de trappen en de tijd werd er evenmin geacht als eerlijkheid. Maar hoe ik dat wist kon ik niet zeggen.

Er heerste een oorlog in ons huis, een stille oorlog, waarin geen geweerschoten klonken, en de lijken die vielen slechts verlangens waren die stierven, en de kogels slechts woorden, en het bloed dat verspild werd trots heette.

Al was ik nooit op school geweest - ik was zeven jaar en het werd hoog tijd dat ik naar school ging - leek ik alles te weten over de Burgeroorlog. Om mij heen werd de Burgeroorlog nog steeds gestreden, en al kon de toekomst zich biljoenen jaren voor me uitstrekken, die oorlog zouden we nooit vergeten, want onze trots was gekrenkt, en onze hartstochten bleven. We hadden de slag verloren die beter door de tegenpartij gewonnen kon worden. Misschien bleef het daarom pijn doen.

Mama en mijn tante Ellsbeth zeiden altijd dat mannen meer hielden van heftige discussies over oorlogen dan over elk ander onderwerp, maar als er nog meer oorlogen waren van enig belang, dan werd er bij ons thuis nooit over gesproken. Papa las elk boek, zag elke film, knipte elke foto uit die de broederoorlog afbeeldde, ook al hadden zijn voorouders gevochten tegen mijn voorouders van moederskant. Hij was als Yankee geboren, maar was door keus een Zuiderling. Aan het diner vertelde hij over de intriges van de lange romans die hij had gelezen over generaal Robert E. Lee en hield griezelige verhalen over alle bloedige veldslagen. En al luisterde ik gefascineerd, het boeide noch mijn tante, die liever naar tic televisie keek, noch mijn moeder die liever haar boeken las en beweerde dat Papa de beste gedeelten oversloeg, omdat hij ze niet geschikt vond voor jonge oren.

Dat betekende mijn oren en die van mijn nichtje Vera. De meeste mensen geloofden dat Vera mijn zusje was, maar ik wist dat ze de onwettige dochter was van mijn ongetrouwde tante - en dat we haar moesten beschermen tegen de minachting van de maatschappij door haar te laten doorgaan voor mijn oudste zuster. Ik had een oudste zuster, maar die was vóór mijn geboorte gestorven. Ze heette ook Audrina, en al was ze allang dood, ze toefde nog steeds in ons midden. Mijn papa vergat nooit de Eerste en Beste Audrina, en hoopte nog steeds dat ik op een dag even bijzonder zou zijn als zij.

Mijn nichtje Vera vond het heerlijk als de mensen dachten dal ze mijn zusje was. Ik wist haar ware leeftijd niet, want ze weigerde me die te vertellen. Niemand in ons huis verried ooit zijn leeftijd. Alleen over mijn leeftijd werd voortdurend gesproken. Vera schepte altijd op dat ze elke leeftijd kon zijn die ze wilde - tien, twaalf, vijftien en zelfs twintig. Met wat elegante en mondaine allures kon ze inderdaad haar optreden en expressie veranderen. Ze kon er heel volwassen uitzien - of heel kinderlijk - afhankelijk van haar stemming. Ze maakte me graag belachelijk omdat ik zo onzeker was ten aanzien van de tijd. Vera vertelde me vaak dat ik volgroeid was uitgebroed uit een enorm struisvogelei toen ik zeven was. En ze zei ook dat ik de beroemde gewoonte had geërfd van die vogel om zijn kop in het zand te steken en net te doen of er niets mis was in de wereld. Ze wist niets af van dromen, en het afschuwelijke daarvan.

Van begin af aan wist ik dat Vera mijn vijand was, zelfs al deed ze of ze mijn vriendin was. Ik wilde verschrikkelijk graag dat ze mijn vriendin was, maar ik wist dat ze me haatte. Ze was jaloers omdat ik een Audrina was en zij niet. O, ik wilde zo graag dat Vera me aardig vond en bewonderde, zoals ik haar soms werkelijk aardig vond en bewonderde. Ik benijdde haar ook, omdat zij normaal was en niet hoefde te proberen op iemand te lijken die dood was. Het scheen niemand iets te kunnen schelen of Vera bijzonder was of niet. Niemand behalve Vera. Vera vertelde me altijd dat ik ook niet bijzonder was, dat ik alleen maar raar was. Om eerlijk te zijn dacht ik zelf ook dat er iets raars met me was. Ik kon me niets herinneren van mijn prille jeugd. Ik kon me niets herinneren van het verleden - wat ik de week of zelfs de dag tevoren had gedaan. Ik wist niet hoe ik de dingen had geleerd die ik wist, of waarom ik sommige dingen scheen te weten die ik niet hoorde te weten.

De vele klokken die in ons reusachtige huis verspreid stonden brachten me nog meer in de war. De staande klokken in de gangen sloegen op verschillende uren, de koekoeken in hun houten Zwitserse klokken wipten hun kleine versierde deurtjes in en uit en spraken elkaar allemaal tegen; het elegante Franse klokje in de slaapkamer van mijn ouders was lang geleden om twaalf uur 's nachts of 's middags stil blijven staan, en een Chinese klok liep achteruit. Tot mijn grote verdriet, ook al zocht ik overal, waren er geen kalenders in ons huis, zelfs geen oude. En de kranten kwamen nooit op de dag waarop ze verschenen. Onze enige tijdschriften waren oude, die in kasten lagen opgestapeld, verborgen op zolder. Niemand gooide ooit iets weg in ons huis. Het werd bewaard, gespaard voor onze nakomelingen, zodat ze het op een dag konden verkopen en een vermogen verdienen.

Veel van mijn onzekerheid had te maken met de eerste Audrina, die precies negen jaar vóór mijn geboorte was gestorven. Ze was op geheimzinnige wijze gestorven in het bos, waar wrede en harteloze jongens haar op een onbeschrijflijke manier hadden toegetakeld, en daarom mocht ik nooit het bos in, zelfs niet om naar school te gaan. En we waren omringd door het bos, het verstikte ons bijna. We werden er aan drie kanten door omgeven, de rivier de Lyle lag aan de vierde kant. Als we ergens naar toe wilden moesten we door het bos.

Overal in ons huis waren foto's van de Eerste en Beste Audrina. Op Papa's bureau stonden drie ingelijste portretten van haar, op één-, twee- en driejarige leeftijd. Er was niet één babyfoto van mij, niet één, en dat was verdrietig. De Eerste Audrina was een mooi klein meisje geweest, en als ik naar haar foto's keek, kreeg ik een vreemd gevoel van binnen, en wilde ik zo graag haar zijn dat het pijn deed. Ik wilde haar zijn, om me even bemind, even bijzonder te voelen als zij volgens iedereen was geweest; maar dan wilde ik weer liever dan alles mijzelf zijn, en door eigen verdienste de liefde veroveren die ik voelde dat me ontzegd werd.

O, de verhalen die Papa me kon vertellen over de wonderen van zijn eerste dochter, en in elk verhaal liet doorschemeren dat ik niet de Beste Audrina was, niet de perfecte en bijzondere - maar de tweede en minderwaardige.

Mijn ouders bewaarden Audrina's slaapkamer als een altaar voor een dode prinses. Hij was nog precies zo als op de dag dat het noodlot haar achterhaalde, wat me nooit in bijzonderheden was uitgelegd. Die kamer was zo vol speelgoed dat hij meer op een speelkamer leek dan op een slaapkamer. Mama maakte zelf die kamer schoon, en ze had een hekel aan huishoudelijk werk. Alleen al het zien van haar kamer deed me beseffen dat niets te goed was geweest voor haar. In mijn slaapkamer ontbrak die uitgebreide verzameling speelgoed. Ik voelde me bedrogen, beroofd van een echte jeugd. Audrina de Eerste en Beste had mijn jeugd gestolen, en iedereen praatte zoveel over haar dat ik me niets kon herinneren over mijzelf. Ik dacht dat het door haar kwam dat mijn geheugen vol gaten zat.

Papa probeerde die gaten te vullen door me in haar schommelstoel te zetten en me te laten schommelen en zingen tot ik 'de lege kruik werd die met alles gevuld kon worden'.

Hij wilde dat ik me vulde met haar herinneringen en haar bijzondere krachten opving, omdat zij dood was en ze niet meer nodig had.

En alsof één geest niet genoeg was, was er nog een tweede die elke dinsdag om vier uur kwam. Theetijd' noemden we tante Mercy Marie's dag. Ze zat op de piano, in haar zwart-witte foto in zilveren lijst, haar dikke gezicht stralend met een wezenloze glimlach, haar lichtblauwe ogen naar ons starend of ze ons kon zien, wat ze niet kon. Ze was dood, en toch niet dood, net als mijn dode zusje.

Mijn tante en mijn moeder spraken voor tante Mercy Marie, en via haar luchtten ze al het venijn dat ze bewaarden voor 'theetijd'. Vreemd genoeg genoot mijn nichtje Vera zo van die thee op dinsdag, dat ze de gekste redenen verzon om te spijbelen van school, alleen maar om erbij te kunnen zitten en alle afschuwelijke dingen te horen die mijn moeder en haar halfzuster tegen elkaar zeiden. Ze waren de zusters Whitefern, en eens, heel lang geleden betekende dat iets heel moois. Nu betekende het iets droevigs, maar ze wilden me nooit precies vertellen wat.Lang geleden was de familie Whitefern de aanzienlijkste familie in de Tidewater-streek van Virginia, die senators en vice-presidenten leverde aan het land. Maar we waren uit de gunst geraakt, niet alleen bij de dorpelingen, maar bij vrijwel iedereen, en we werden niet langer geëerd of zelfs maar gerespecteerd.

Ons huis lag ver van de dichtstbijzijnde stad van enige omvang.

Whitefern Village was twintig kilometer over een eenzame landweg, maar we gingen er zelden naar toe. Het was of er lang geleden een geheime oorlog was uitgebroken, en wij in het kasteel (zoals Papa ons huis graag noemde) werden gehaat door de 'lijfeigenen' in de laaglanden. Als iets in onze buurt 'hoogland' kon worden genoemd, was het de lage heuvel waarop Whitefern lag.

Papa moest vijfenveertig kilometer rijden naar zijn effectenmakelaars- kantoor. Alle vrienden die we hadden woonden in de stad. Onze naaste buren woonden op achttien kilometer afstand als je met de auto ging, acht in vogelvlucht. Papa reed met onze enige auto naar zijn werk, zodat wij allemaal zonder vervoer zaten. Tante Ellsbeth betreurde vaak de dag waarop ze haar kleine auto had verkocht om zich een TV-toestel aan te schaffen.

Mijn tante, die nooit getrouwd was geweest, hield van haar draagbare televisietoestel met het dertig centimeter grote scherm. Ik mocht bijna nooit kijken, maar haar dochter Vera mocht net zo vaak kijken als ze wilde als ze uit school kwam. Dat was nog iets dat ik niet begreep; waarom Vera wel naar school mocht en ik niet. School was gevaarlijk voor mij, maar niet voor Vera.

Natuurlijk vermoedde ik dat er iets heel ergs aan de hand was met me. Mijn ouders moesten me verbergen om me te beschermen, als het niet tegen buitenstaanders was, dan tegen mijzelf. Dat was nog de angstigste gedachte van alles.

Op zevenjarige leeftijd, terwijl andere kinderen in gele bussen klommen en giechelend en pret makend wegreden, ging ik aan de keukentafel zitten en leerde lezen, schrijven, optellen en aftrekken van mijn moeder, die prachtig piano speelde maar niets anders kon onderwijzen dan piano. Gelukkig, of misschien niet, was mijn tante Ellsbeth er om te helpen. Ze was vroeger onderwijzeres geweest, en had altijd klaar gestaan met haar hand om elke jongen die haar durfde uit te schelden een klap te geven. Eén klap te veel, en de ouders hadden ervoor gezorgd dat mijn tante werd ontslagen. Jarenlang probeerde ze een andere baan als onderwijzeres te vinden, maar het nieuws had de ronde gedaan. Mijn tante had een opvliegend karakter en een loszittende hand.

Tante Ellsbeth stond, net als haar dochter Vera, altijd klaar met haar kritiek op onze manier van leven. Volgens mijn tante waren we allemaal even ouderwets als het huis waarin we woonden. We hielden 'geen gelijke tred met de rest van de wereld', zei ze.

In mijn dromen over het huis tekende Whitefern zich hoog en wit af tegen een donkere en stormachtige hemel, angstwekkend om te zien. Hel bedreigde me 's nachts, maar overdag verwelkomde het me met open armen. Ik had de gewoonte buiten op het grasveld te zitten en de grootsheid van Whitefern te bewonderen. Het was een soort Victoriaans peperkoekhuis met veel frutsels, afbladderende witte verf, loszittende en kromme donkere luiken. Het had drie verdiepingen, met een zolder en een souterrain aan de achterkant, waar het grote grasveld glooiend omlaag liep naar de Lyle. Als ik naar dat huis staarde, dacht ik dat ik er veel mee gemeen had. We waren allebei ouderwets.

Het had ontelbare ramen, waarvan veel van mooi gebrandschilderd glas. De luiken, die op het punt stonden eraf te vallen, waren zo donkerrood dat ze van een afstand zwart leken, als gedroogd bloed. Van buitenaf gezien waren de balustrades van de vele galerijen, balkons en veranda's het mooist; ze leken gemaakt van gestileerde bosvarens.

In het midden van het donkere dak was een ronde koepel met een groen uitgeslagen koperen dak. Het vormde een punt met een gouden bal er bovenop, waarvan het verguldsel beetje bij beetje losliet als het regende. De koepel had een doorsnee van ongeveer vier meter, en elk van de vele ramen was gemaakt van in lood gevat gebrandschilderd glas met voorstellingen van de engelen van het leven en de dood.

Binnen en buiten stonden overal varens op rieten standaards. Er waren bok andere planten, maar de varens leken al het vocht uit de lucht te stelen, zodat alle andere planten snel dood gingen.

Steels en schuw speelde ik mijn eenzame spelletjes in de grote hal, waar het brandglas van de dubbele voordeur kleurige patronen schiep op de grond. Messcherpe kleuren soms, die in mijn hersens priemden en daar gaatjes prikten. Ik had ook rijmpjes, die Vera me had geleerd en die ik opzegde om me te beschermen tegen de kleuren:

Stap op zwart, en het breekt je hart,

Stap op groen, en je raakt uit je doen.

Stap op blauw, en de hemel wordt grauw,

Stap op geel, verdriet is je deel,

Stap op rood, dan ga je gauw dood.

Om niet op een kleur te hoeven stappen sloop ik langs de muren, bleef in de schaduw, luisterde naar de klokken die de verkeerde tijden aftikten en de malle koekoeken die gek werden in de nacht. Als het hard waaide klepperden de luiken en kraakten de vloeren, de kachel in het souterrain kuchte, sputterde, kreunde, en het mobile in de koepel tinkelde in de wind.

Toch waren er overdag dingen in ons huis die zo fantastisch mooi waren dat ik me net Alice in Wonderland voelde die verdwaald was in een huis vol juwelen. Overal stonden art déco-lampen en objets d'art. Tiffany lampen wierpen nog meer kleuren om zich heen, tekenden figuurtjes op de muren. Kristallen prisma's bungelden aan lampekappen, aan blakers aan de muren, aan kroonluchters, aan gaslampen, en flitsten als bliksemstralen in alle kleuren van de regenboog als het zonlicht erin slaagde door de kanten gordijnen heen te dringen.

In elke kamer was een open haard. Acht van marmer, veel van sierlijk bewerkt hout en geen enkele van baksteen. Baksteen was niet elegant genoeg voor ons huis dat eenvoud leek te minachten.

Onze plafonds waren hoog en gebeeldhouwd met ingewikkelde figuren, die een kader vormden voor Bijbelse en romantische taferelen. Vroeger hadden de mensen, zo leek het tenminste in mijn jeugdig oog, óf te veel kleren aan, óf te weinig dat op zijn plaats wilde blijven. Ik vroeg me af waarom de Bijbelse taferelen meestal meer vlees toonden dan die waar de mensen uitgesproken slecht waren. Het was nauwelijks te geloven dat die bijna naakte mensen oprecht probeerden God te volgen.

Naakte boezems van indrukwekkende omvang drongen zich onbeschaamd op in alle kamers behalve de mijne. George Washington en Thomas Jefferson en verscheidene andere presidenten met dode ogen staarden dag in dag uit naar de naakte dame die op een chaise-longue lag en eeuwig druiven in haar openstaande mond liet vallen. Naakte jongetjes vlogen schaamteloos in het rond en schoten doelloze pijlen af. Maar de mannen verborgen hun mannelijkheid altijd bescheiden achter een strategisch geplaatst blad of een sierlijk gedrapeerde doek. Vrouwen waren minder geneigd te verbergen wat ze hadden, dacht ik vaak als ik naar ze keek. Ze keken verlegen, maar gedroegen zich brutaal. Tante Ellsbeth was eens een keer achter me komen staan en legde verbitterd uit dat de meeste schilders mannen waren, en dat het niet meer dan logisch was dat ze plezier hadden in de 'exploitatie' van de naakte vrouwenfiguur.

'Beoordeel vrouwen niet naar de schilderijen en beelden. Oordeel alleen naar wat je zelf weet over de vrouwen in je leven. De dag waarop een man een vrouw begrijpt is de dag waarop de wereld ten onder gaat. Mannen zijn weerzinwekkende, onbetrouwbare wezens, die zeggen dat ze een godin willen om op een voetstuk te plaatsen. Als ze daar eenmaal staat, rukken ze haar de stralenkrans af, scheuren de jurk van haar lichaam, snijden haar vleugels af zodat ze niet weg kan vliegen en schoppen dan het voetstuk omver, zodat de vrouw aan zijn voeten valt en hij haar schreeuwend kan schoppen, vertrappen - of erger.'

Als je mijn tante Ellsbeth hoorde praten zou je denken dat ze minstens tien keer getrouwd was geweest, en dat duizend mannen haar hadden teleurgesteld. Voor zover ik wist, was het er maar één.

Onze meubels hadden vele stijlen, maar waren allemaal even deftig. Het leek of alle stoelen, tafels, sofa's, lampen, kussens, bureaus met elkaar wedijverden, probeerden elkaar te overtreffen. Als tante Ellsbeth klaagde over het meubilair, nam Mama me bij de hand en leidde me eerbiedig van de ene kamer naar de andere, en vertelde dat een bepaalde tafel 'Renaissance Revival' was, gemaakt door Berkey en Gay, Grand Rapids, Michigan.

'Allemaal antiek, Audrina. Allemaal hun gewicht in goud waard. Het bed in mijn kamer is vijfhonderd jaar oud. Eens hebben koningen en koninginnen erin geslapen.'

Achter ons snoof mijn tante minachtend en ongelovig.

Andere mensen hadden elektriciteit in al hun kamers; wij hadden alleen maar elektriciteit in de keuken en de badkamers. In de andere kamers hadden we gaslampen omdat Mama die flatteuzer vond. Mijn tante vond ze een - (Maar ik mocht sommige woorden die mijn tante geregeld gebruikte niet hardop zeggen.) Nog meer dan van gaslampen hield Mama van brandende kaarsen, en van houtblokken in de open haard, die knapten en kraakten en dansende schaduwen wierpen op de donkere houten wanden. Onze keuken stak als een zere duim naar voren met zijn moderne apparatuur, die het leven draaglijk moest maken voor Mama, want ze had wel een hekel aan het huishouden, maar ze hield ervan de lekkere dingen te koken die mijn vader 's avonds wilde eten.

De kamer die we allemaal het mooist vonden was de Roman Revival Salon. Gekleed in een wazig negligé of een dunne zomerjurk lag Mama op de paarse chaise-longue met de dof geworden gouden koorden, die loslieten op de plaatsen waar ze niet met kwasten waren vastgemaakt. Ze scheen niet te merken dat de vulling eruit puilde en de veren er hier en daar doorheen prikten. Elegant uitgestrekt las ze haar romans en sloeg nu en dan haar ogen op om dromerig in de ruimte te staren. Ik denk dat ze fantaseerde dat ze in de armen lag van de knappe minnaar, die op de kleurige omslag van haar paperback roman stond afgebeeld. Ik maakte mezelf dapper wijs dat ik op een dag de moed zou hebben ook zulke romans te lezen, die slecht en mooi waren tegelijk - al kon ik niet zeggen hoe ik wist dat het slechte boeken waren, omdat ik er nog nooit een had gelezen. Maar die bijna naakte mensen op de omslag leken nu eenmaal erg slecht.

Papa's enorme ronde kantoor thuis, vlak onder de koepel, bevatte duizenden oude boeken en veel fraaie uitgaven van klassieke werken die niemand las behalve ik en tante Ellsbeth. Papa zei dat hij geen tijd had om ze te lezen, maar hij bleef onze in leer gebonden verzameling uitbreiden alsof hij hoopte dat al zijn vrienden zouden denken dat hij ze las. Mama verstopte haar paperbacks in haar slaapkamerkasten en deed net of zij ook hield van de nobele verhalen die op dun papier waren gedrukt, en in fraai leer gebonden.

In sommige van die klassieke boeken stonden heel slechte dingen volgens mijn nichtje Vera, die me altijd vertelde wal wel of niet slecht was.

Ik vond het prettig naar Mama te kijken als ze op die chaise-longue lag. Achter haar stond een grote concertvleugel die ze van haar vader had gekregen toen ze een gouden medaille had gewonnen in een muziek-concours. Ze had me vaak verteld dat ze in alle goede concertzalen had kunnen spelen, maar dat Papa geen beroepsmusicienne wilde als vrouw. 'Je moet niet te veel talent hebben, Audrina. Een man vindt het niet prettig als hij denkt datje meer geld zal verdienen dan hij.' Haar hand viel trillend omlaag. Zonder zelfs maar te kijken wist ze handig de bonbon te vinden die ze wilde hebben en stopte die in haar mond. Mijn vader waarschuwde haar vaak dat ze niet te veel chocola moest eten, want dat ze dan dik zou worden, maar dat werd ze nooit.

Mijn moeder was lang, met welvingen op de plaatsen waar die hoorden te zijn, en slank waar een vrouw slank hoorde te zijn. Mijn Papa vertelde me vaak dat ze de grootste schoonheid was aan de Oostkust en de 'belle' van het seizoen toen ze uitkwam op haar debutantenbal. Veel knappe en rijke mannen hadden om de hand van mijn moeder gevraagd, maar Damian Jonathan Adare had mijn moeder weten te veroveren met zijn zwierige donkere uiterlijk en zijn overrompelende charme. 'Hij stak boven alle andere mannen uit, Audrina,' zei mijn moeder. 'Als je vader thuiskwam van de zee, raakten alle meisjes door het dolle heen. Ik was zo gelukkig toen hij zijn oog op mij liet vallen.' Toen fronste ze haar wenkbrauwen, alsof ze zich nog een ander meisje herinnerde waarop Papa misschien 'zijn oog had laten vallen'.

Vera zei altijd schertsend dat mijn vader alleen met mijn moeder was getrouwd omdat hij de kleur van haar haar zo mooi vond. 'Heksenhaar' noemde Vera het haar van Mama en mij. 'Kameleonhaar' noemde Papa het vaak. Het was vreemd haar, en soms geloofde ik dat Vera gelijk had. Ons haar wist niet welke kleur het hoorde te zijn en was in plaats daarvan alle kleuren. Vlasblond, met goud, kastanjebruin, helrood, lichtbruin, koperkleurig en soms zelfs wit. Papa hield van de vreemde prisma-achtige kleur van ons haar. Ik geloofde dat hij God had bevolen om het soort haar te geven dat ik had, omdat hij me anders zou hebben teruggestuurd. Want de Eerste Audrina had ook kameleonhaar.

Mijn Papa, die een meter drieënnegentig lang was en meer dan tweehonderd pond woog, was de langste man die ik ooit had gezien, al vertelde Vera me dat sommige mannen nog langer waren, vooral basketballspelers. Papa's haar was heel donkerzwart, het leek soms blauw in de zon. Hij had mooie amandelvormige ogen, zo bruin dat ze zwart leken, en zijn wimpers waren zo lang en dik dat ze vals leken, ook al waren ze echt. Dat wist ik, want ik had eens geprobeerd ze eraf te trekken toen ik had gezien dat Mama valse wimpers opplakte. Zijn ogen waren glanzend als olie, schrikaanjagend en prachtig, vooral als ze fonkelden. Hij had een zachte, gladde huid die in de winter vaak rood zag en in de zomer mooi gebruind. Als Mama ontevreden was over Papa, en zijn egoïstische manier om meer geld aan zichzelf te besteden dan aan haar, noemde ze hem een dandy en een fat, al wist ik niet wat die woorden betekenden. Ik dacht dat ze bedoelde dat mijn reusachtige, sterke Papa meer om kleren gaf dan om principes.

Hij was bang om oud te worden, en vooral om zijn haar te verliezen. Elke dag inspecteerde hij zijn haarborstel, telde bijna de haren die hij erin vond. Hij ging vier keer per jaar naar de tandarts. Hij poetste zijn tanden zo vaak dat het Mama de keel uithing. Zijn arts onderzocht hem even nauwkeurig als zijn tandarts. Hij maakte zich bezorgd over kleine tekortkomingen die niemand ooit zou merken behalve hijzelf, zoals zijn dikke, hoornige teennagels die hij moeilijk kon knippen. Maar als hij glimlachte was zijn charme onweerstaanbaar.

Principes was ook iets dat ik niet begreep, behalve dat Mama vaak zei dat Papa er gebrek aan had. Weer vermoedde ik vaak dat ze bedoelde dat Papa deed wat hij wilde, en dat niemand moest proberen hem te beletten te nemen wat hij wilde hebben. Maar soms, als hij met mij alleen was, en hij was lief en teder, gaf hij mij mijn zin. Een enkele keer maar. Er waren ook andere keren - verschrikkelijke andere keren.

Toen mijn tante hier kwam wonen - Vera was toen pas een jaar - was er afgesproken dat zij het huishouden zou doen, in ruil voor kost en inwoning, en mijn moeder zou koken. Onredelijk genoeg wilde mijn tante koken (wat haar gemakkelijker leek) in plaats van het huishouden doen, maar niemand kon het eten van mijn tante door zijn keel krijgen. Mama had een hekel aan het huishouden, maar ze kon van alles in een pan mikken, zonder iets af te wegen, en het resultaat was verrukkelijk. Papa zei dat ze een 'creatieve kokkin' was, omdat ze de geest had van een artieste, terwijl Ellie (zoals alleen hij haar noemde) geboren was om iemands slavin te zijn. Mijn tante keek woedend als hij zoiets gemeens zei.

Mijn tante was een ontzagwekkende vrouw. Lang, mager en vals was de omschrijving van mijn vader. 'Geen wonder dat geen enkele man met jou wil trouwen,' plaagde mijn vader haar vaak. 'Je hebt de tong van een feeks.' Niet alleen had ze een scherpe tong, even gemeen tegen mij als tegen Vera, maar ze had ook haar gulden regel over het sparen van de roe en het verwennen van het kind. En noch Vera noch ik werden gespaard als zij het voor het zeggen had. Gelukkig lieten mijn ouders ons zelden met haar alleen. In sommige opzichten leek het of mijn tante een nog grotere hekel had aan haar dochter dan aan mij. Ik had altijd geloofd dat vrouwen geboren waren om liefhebbende moeders te zijn. Maar als ik er over nadacht, kon ik me niet herinneren hoe ik ooit tot die conclusie was gekomen.

Mama vond het fijn als mijn tante Vera kastijdde, want dan kon zij haar armen uitbreiden en Vera erin opvangen, en tegen haar zeggen: 'Zoet maar. Ik hou van je, ook al doetje eigen moeder dat niet.'

'Dat is jouw zwakheid, Lucietta,' zei mijn tante scherp. 'Jij kan van alles houden.'

Alsof haar eigen dochter, Vera, minder dan menselijk was.

Nooit zei mijn tante Ellsbeth de naam van de man die Vera's vader was. 'Hij was een bedrieger en een leugenaar. Ik wil me zijn naam niet herinneren,' zei ze minachtend.

Het was zo moeilijk te begrijpen wat er omging in ons huis. Verraderlijke onderstromingen, als de rivieren die uitstroomden in de zee, die hier niet ver vandaan was.

Het was waar dat mijn tante lang was, haar gezicht was lang en haar lijf was mager, zelfs al at ze drie keer zo veel als mijn moeder. Soms, als Papa wrede dingen zei tegen mijn tante, kneep ze haar al smalle lippen op elkaar zodat ze een dunne lijn vormden. Ze sperde haar neusgaten open, balde haar handen tot vuisten, of ze hem het liefst een stomp had gegeven als ze maar gedurfd had.

Misschien was het tante Ellsbeth die verhinderde dat onze vrienden uit de stad vaker kwamen. Er moest een reden zijn waarom ze alleen kwamen als we een feest gaven. Dan, zei Mama, 'kwamen onze vrienden ineens uit het houtwerk te voorschijn als insekten die zich te goed komen doen op een picknick'. Papa was dol op alle feesten tot ze voorbij waren. Dan viel hij om een of andere reden tegen Mama uit en strafte haar voor iets onbelangrijks, zoals het te lang naar een knappe man kijken, of te vaak met hem dansen. O, het was moeilijk een echtgenote te zijn, dat merkte ik wel. Je wist nooit precies watje moest doen, of hoe vriendelijk je moest zijn. Mama werd geacht piano te spelen om de gasten bezig te houden terwijl de anderen dansten of zongen. Maar ze werd niet geacht zo goed te spelen dat sommige mensen huilden en tegen haar zeiden dat het dom van haar was geweest om te trouwen en haar muzikale carrière op te geven.

Er waren nooit toevallige bezoekers. Handelsreizigers werden niet toegelaten. Overal stonden bordjes: 'Aan de deur wordt niet gekocht' en 'Pas op de hond' en 'Verboden toegang, privé terrein. Overtreders worden vervolgd'.

Vaak als ik naar bed ging voelde ik me ongelukkig, ik voelde een onderstroming die mijn voeten hun houvast deed verliezen, en ik spartelde en spartelde, op het punt te verdrinken. Ik meende een stem te horen fluisteren die me vertelde dat er rivieren waren om over te steken en plaatsen om naar toe te gaan, maar ik ging nooit ergens heen. Er waren mensen om te leren kennen en plezier mee te maken, maar ik beleefde nooit zoiets. Ik werd wakker en hoorde het getinkel van de fluisterende kristallen van het mobile die me vertelden dat ik thuishoorde waar ik was, en dat ik hier altijd zou blijven, en dat niets wat ik ooit zou doen belangrijk was. Huiverend kruiste ik mijn armen over mijn magere borst. In mijn oren hoorde ik Papa's stem, die steeds weer herhaalde: 'Hier hoor je thuis, veilig bij Papa, veilig in je huis.'

Waarom moest ik een ouder zusje hebben dat op haar negende dood en begraven was? Waarom moest ik naar een dood meisje worden genoemd? Het leek me zo vreemd, zo onnatuurlijk. Ik haatte de Eerste Audrina, de Beste Audrina, de Goede en Perfecte en Nooit Ondeugende Audrina. Maar toch moest ik haar vervangen als ik ooit een blijvend plekje wilde veroveren in Papa's hart. Ik haatte het ritueel van het bezoek aan haar graf elke zondag na de kerkdienst en het neerleggen van de bloemen die bij een bloemenwinkel waren gekocht, alsof de bloemen uit onze tuin niet goed genoeg waren.

's Ochtends holde ik naar Papa en hij tilde me op en hield me dicht tegen zich aan, terwijl de staande klokken in de gangen meedogenloos verder tikten. Om ons heen was het huis zo stil als het graf, alsof het wachtte tot de dood zou komen om ons allemaal mee te nemen, zoals hij de Eerste en Beste Audrina had meegenomen. O, wat haatte en benijdde ik mijn oudere dode zuster. Ik voelde het als een vloek dat ik haar naam moest dragen.

'Waar is iedereen?' fluisterde ik, angstig om me heen kijkend.

'Buiten in de tuin,' zei hij, me nog dichter tegen zich aandrukkend.

'Het is zaterdag, schat. Ik weet dat de tijd niet belangrijk is voor jou, maar voor mij wel. De tijd is nooit belangrijk voor bijzondere mensen met ongewone gaven. Toch hou ik het meest van de uren in het weekend. Ik wist dat je bang zou zijn als je merkte dat je alleen was in een leeg huis, daarom ben ik binnen gebleven, terwijl de rest naar buiten is gegaan om te oogsten wat ze hebben gezaaid.'

'Papa, waarom kan ik me niet elke dag herinneren, zoals andere mensen? Ik herinner me verleden jaar niet, of het jaar daarvoor - waarom niet?'

'We zijn allemaal het slachtoffer van een tweeledige erfenis,' zei hij zacht, mijn haar strelend en me zachtjes heen en weer wiegend in de schommelstoel die mijn achter-achter-achtergrootmoeder had gebruikt om haar twaalf kinderen in te zogen. 'Een kind erft de genen van twee ouders, en die bepalen de kleur van het haar, de kleur van de ogen en de karaktereigenschappen. Baby's die op de wereld komen worden door die genen beheerst, en door de omgeving waarin ze opgroeien. Jij wacht nog op het ogenblik waarop je gevuld wordt met de gaven van je dode zusje. Als het zover is, zal alles wat goed en mooi is in deze wereld van jou zijn, zoals het ook van haar was. Terwijl jij en ik wachten op die fantastische dag, als je lege kruik wordt gevuld, probeer ik je het beste van het beste te geven.'

Op dat moment kwamen mijn tante en mijn moeder de keuken binnen, gevolgd door Vera, die een mand met vers geplukte sperziebonen droeg.

Tante Ellsbeth had kennelijk gehoord wat Papa zei, want ze merkte sarcastisch op: 'Je had filosoof moeten worden in plaats van effectenmakelaar, Damian. Dan zou iemand misschien naar je wijze woorden willen luisteren.'

Ik staarde haar aan, probeerde uit mijn verraderlijke geheugen iets te putten dat ik al dan niet gedroomd kon hebben. Het kon zelfs een droom zijn van de Eerste Audrina, die zo knap, zo mooi en zo perfect was geweest. Maar vóór ik een denkbeeldige herinnering kon grijpen, was hij weer verdwenen.

Ik zuchtte, ontevreden over mezelf, ontevreden over de volwassenen die me overheersten, over het nichtje dat volhield dat zij in werkelijkheid mijn enige zuster was omdat ze mij van mijn plaats wilde verdringen, terwijl die plaats me al was ontnomen door de Eerste en Beste Audrina, die ook een dode Audrina was.

En nu werd ik verondersteld me te gedragen zoals zij, te praten zoals zij en alles te zijn wat zij was geweest... en waar bleef de echte ik dan?

Het werd zondag, en zodra de kerkdienst voorbij was, reed Papa zoals altijd regelrecht naar het familiekerkhof bij ons huis, waar de naam Whitefern gegraveerd was in een groot gebogen hek. Achter het hek moest je te voet het kerkhof op. We hadden allemaal onze beste kleren aan en hadden dure bloemen bij ons. Papa sleurde me uit de auto. Ik verzette me, ik haatte dat graf dat we moesten bezoeken en dat dode meisje dat me ieders liefde ontnam.Het leek of dit de eerste keer was dat ik me duidelijk de woorden kon herinneren die Papa al vele keren daarvoor moest hebben gezegd. 'Daar ligt ze, mijn eerste Audrina.' Bedroefd staarde hij neer op het graf met de smalle witmarmeren steen waarop mijn eigen naam stond, maar de data van haar geboorte en overlijden. Ik vroeg me af wanneer mijn ouders de schok van haar geheimzinnige dood te boven zouden zijn. Als zestien jaar niet voldoende was om over die schok heen te komen, waren negentig dat waarschijnlijk ook niet. Ik kón niet naar die grafsteen kijken, dus staarde ik omhoog naar het knappe gezicht van mijn vader boven me. Dit was een perspectief dat ik nooit zou zien als ik eenmaal was opgegroeid, de onderkant van zijn sterke, vierkante kin, dan zijn zware vooruitstekende onderlip, vervolgens de wijde neusgaten en de franje van zijn lange onderwimpers die de bovenwimpers raakten als hij zijn tranen wegknipperde. Het was of je opkeek naar God.

Hij was zo indrukwekkend, zo zelfverzekerd. Hij glimlachte weer naar me. 'Mijn eerste Audrina ligt in dat graf, gestorven op haar negende jaar. Die wondergoede, bijzondere Audrina - zoals jij ook wondergoed en bijzonder bent. Twijfel er nooit aan dat je net zo wondergoed en begaafd bent als zij. Geloof wat Papa je vertelt en het zal nooit verkeerd gaan.'

Ik slikte. Het bezoek aan dit graf en de verhalen over deze Audrina bezorgden me altijd keelpijn. Natuurlijk was ik niet wondergoed of bijzonder, maar hoe kon ik hem dat zeggen als hij er zo van overtuigd leek? Op mijn kinderlijke manier dacht ik dat mijn waarde voor hem afhing van de mate waarin ik later wondergoed en bijzonder zou worden.

'O, Papa,' riep Vera, die naast hem kwam staan en zijn hand vastklemde. 'Ik hield zoveel van haar, zo verschrikkelijk veel. Ze was zo lief en wondergoed en bijzonder. En zo mooi! Ik geloof niet dat er in een miljoen jaar nog iemand zal zijn als je Eerste Audrina.' Ze glimlachte vals tegen me om te laten weten dat ik nooit zo mooi zou zijn als de Eerste en Beste en Volmaakte Audrina. 'En ze was zo knap op school. Het is vreselijk zoals ze is gestorven, afschuwelijk. Ik zou me zo schamen als mij dat overkwam, ik zou me zo schamen, dat ik liever dood zou zijn.'

'Hou je mond!' bulderde Papa met zo'n krachtige stem dat de eenden op de rivier wegvlogen. Haastig zette hij zijn pot met bloemen op het graf, pakte mijn hand en trok me mee naar de auto.

Mama begon te huilen.

Ik wist dat Vera gelijk had. Wat voor bijzonders de Eerste Audrina ook had gehad, het was met haar in het graf verdwenen.