Soms leef ik me uit in een tocht die geen enkel ander wezen kan navolgen. Ik reis naar binnen langs de as van mijn herinneringen. Als een schoolkind dat verslag doet van een vakantiereisje, werp ik me op mijn onderwerp. Ik kies bij voorbeeld... intellectuele vrouwen! Dan duik ik achterwaarts de oceaan van al mijn voorouders in. Ik ben een grote gevleugelde vis in de diepten. De muil van mijn bewustzijn opent zich en ik slok ze op! Soms... soms volg ik het spoor van bepaalde personen die in onze geschiedenis genoemd worden. Wat een heimelijke vreugde om het leven van zo iemand te herleven en de spot te kunnen drijven met de wetenschappelijke miskleunen die zogenaamd een biografie vormden.

De Gestolen Verslagen

In treurige berusting daalde Moneo af naar het gewelf. Er viel niet te ontkomen aan de plichten die nu van hem verlangd werden. De God-Keizer had een korte spanne tijds nodig om over het verlies van weer een Duncan heen te komen... maar daarna ging het leven weer verder... en verder... en verder...

De lift gleed geluidloos omlaag met zijn ongeevenaarde Ixiaanse betrouwbaarheid. Eens, een keer maar, had de God-Keizer tegen zijn hofmeier geroepen: 'Moneo! Soms denk ik wel eens dat jij door de Ixianen bent gemaakt!'

Moneo voelde de lift tot stilstand komen. De deur gleed open en hij keek door het gewelf naar de grote schimmige gestalte op de Keizerwagen. Uit niets was op te maken dat Leto zijn komst had opgemerkt. Moneo zuchtte en begon aan de lange wandeling door de galmende schemer. Op de grond naast de wagen lag een lijk. Een deja-vu was hier niet nodig. Dit was gewoon een bekend tafereel.

Toen Moneo zijn post nog niet zo lang bekleedde had Leto eens tegen hem gezegd: 'Deze plek staat jou helemaal niet aan, Moneo. Dat zie ik.'

'Nee Heer.'

Als hij een klein beetje moeite deed kon Moneo zijn eigen stem in dat naieve verleden weer horen. En de stem van de God-Keizer die antwoordde: 'Jij vindt een mausoleum geen opwekkende plaats, Moneo. Ik vind het een bron van onuitputtelijke kracht.'

Moneo herinnerde zich dat hij zo gauw mogelijk van dit onderwerp had afgewild. 'Ja Heer.'

Leto was maar doorgegaan. 'Er liggen hier maar een paar van mijn voorouders. Het water van Muad'Dib is hier. En natuurlijk liggen Ghani en Harq al-Ada hier ook, maar dat zijn mijn voorouders niet. Nee, als er al een echte crypte voor mijn voorouders bestaat, dan ben ik dat. Hier liggen hoofdzakelijk Duncans en de producten van mijn teeltprogramma. Jij zult hier ook eens komen te liggen.'

Moneo merkte dat die herinneringen zijn pas vertraagd hadden. Hij zuchtte en ging wat sneller lopen. Leto kon bij gelegenheid hevig ongeduldig zijn, maar nu had hij nog geen teken van leven gegeven. Moneo ging er niet van uit dat dat betekende dat zijn komst niet opgemerkt was.

Leto lag met zijn ogen dicht en alleen zijn andere zintuigen registreerden Moneo's vorderingen door het gewelf. Leto's gedachten waren vervuld geweest van Siona.

Siona is mijn aartsvijand, dacht hij. Om dat te weten heb ik Nayla's bevestiging niet nodig. Siona is een vrouw van de daad. 2e leeft aan het oppervlak van een reusachtige zee van energie die me met verrukkelijke fantasieen vult. Ik kan niet over dat soort levensenergie nadenken zonder in vervoering te raken. Het is de reden van mijn bestaan, de rechtvaardiging voor alles wat ik ooit heb gedaan... zelfs voor het lijk van deze dwaze Duncan, dat hier nu voor me ligt.

Leto's oren vertelden hem dat Moneo nog niet eens de helft van de afstand naar de Keizerwagen had afgelegd. De man liep steeds trager, maar ineens versnelde hij zijn pas.

Wat een geschenk heeft Moneo me gegeven met deze dochter, dacht Leto. Siona is fris en bijzonder. Zij is het nieuwe, terwijl ik een vergaarbak ben van al wat verouderd is, een overblijfsel van het verdoemde, het verdoolde en het verdwaalde. Ik ben de zoekgeraakte stukjes geschiedenis die door ons aller verleden heen uit het gezicht zijn verdwenen. Zo'n opeenhoping van rotzooi heeft nog nooit iemand zich kunnen voorstellen.

Vervolgens liet Leto het verleden in zijn binnenste voorbijtrekken om hun te laten zien wat er in het gewelf was voorgevallen.

Ik ken alle bijzonderheden!

Maar Siona... Siona was een schone lei waarop nog grote dingen geschreven konden worden.

Ik waak met oneindig veel zorg over die lei. Ik maak hem klaar, ik veeg hem schoon.

Wat bedoelde de Duncan toen hij haar naam riep?

Moneo naderde de wagen bedeesd maar uiterst oplettend. Leto sliep vast niet.

Leto sloeg zijn ogen op en keek omlaag toen Moneo naast het lijk bleef staan. Op dit ogenblik vond Leto het een vreugde om de hofmeier gade te slaan. Moneo droeg een wit Atreides-uniform zonder onderscheidingstekenen, een treffend gebaar. Zijn gezicht, dat bijna net zo bekend was als dat van Leto, was het enige onderscheidingsteken dat hij nodig had. De uitdrukking op zijn vlakke, regelmatige gezicht veranderde niet. Zijn dikke, zandkleurige haar had een keurige middenscheiding. Zijn grijze ogen hadden die diepe, openhartige blik die gepaard gaat met het besef van grote, persoonlijke macht. Het was een blik die hij alleen wijzigde in het bijzijn van de God-Keizer, en soms zelfs dan niet. Hij keek geen enkele keer naar het lijk op de vloer van het gewelf.

Toen Leto bleef zwijgen schraapte Moneo zijn keel en zei: 'Dit bedroeft me, Heer.'

Voortreffelijk! dacht Leto. Hij weet dat het me oprecht spijt van de Duncans. Moneo heeft hun staat van dienst gezien en hij heeft er heel wat dood gezien. Hij weet dat slechts negentien Duncans een door de mensen gewoonlijk natuurlijk genoemde dood stierven.

'Hij had een Ixiaans laswapen,' zei Leto.

Moneo's blik gleed zonder aarzelen over de vloer van het gewelf naar het wapen dat links van hem lag, waaruit bleek dat hij het al had gezien. Hij richtte zijn aandacht weer op Leto en liet zijn ogen langs het grote lijf dwalen.

'Je bent gewond, Heer?'

'Dat heeft geen betekenis.'

'Maar hij heeft je verwond.'

'Die vinnen zijn toch onbruikbaar. Over een jaar of tweehonderd zijn ze helemaal verdwenen.'

'Ik zal persoonlijk zorgdragen voor het lijk van de Duncan, Heer,' zei Moneo. 'Is er...'

'Het stuk dat hij bij mij heeft weggebrand is helemaal verast. Dat laten we maar wegwaaien. Dit is een heel passende plaats voor as.'

'Zoals je wenst, Heer.'

'Voor je het lijk wegbrengt, moet je eerst het laswapen onklaar maken en het ergens opbergen zodat ik het aan de Ambassadeur van lx kan laten zien. En geef het Gildelid dat ons de waarschuwing heeft gegeven, persoonlijk tien gram specie. O ja - onze priesteressen op Giedi Prime moeten uitkijken naar een verborgen melangevoorraad daar, waarschijnlijk oude smokkelwaar van de Harkonnens.'

'Wat moet ermee gebeuren als het gevonden wordt, Heer?'

'Gebruik een deel om de Tleilaxu voor de nieuwe ghola te betalen. De rest kan bij onze voorraad hier in het gewelf gevoegd worden.'

'Heer.' Moneo bevestigde de opdrachten met een hoofdknik, een gebaar dat net geen echte buiging was. Zijn blik kruiste die van Leto.

Leto lachte. Hij dacht: We weten alle twee dat Moneo niet zal vertrekken zonder rechtstreeks het onderwerp aan te snijden dat ons zo zeer ter harte gaat.

'Ik heb het rapport over Siona gezien,' zei Moneo.

Leto's lach werd breder. Moneo was op zulke momenten een vreugd. Zijn woorden brachten al die dingen over waarover tussen hen geen openlijke discussie nodig was. Geschraagd door het vanzelfsprekend besef dat hij natuurlijk alles bespiedde, klopten zijn woorden precies met zijn gedrag. Nu maakte hij zich natuurlijk zorgen over zijn dochter, maar hij wilde te kennen geven dat zijn bezorgdheid voor de God-Keizer bij hem voorop bleef staan. Moneo had zelf een gelijksoortige ontwikkeling doorgemaakt en hij wist dus heel goed dat Siona's leven momenteel aan een zijden draad hing.

'Heb ik haar dan niet geschapen, Moneo?' vroeg Leto. 'Heb ik dan niet de hand gehad in de aard van haar afstamming en haar opvoeding?'

'Ze is mijn enige dochter, mijn enig kind, Heer.'

'In bepaalde opzichten herinnert ze me aan Harq al-Ada,' zei Leto. 'Ze heeft ogenschijnlijk niet veel van Ghani in zich, hoewel dat toch ergens moet zitten. Misschien grijpt ze wel terug op onze voorouders uit het teeltprogramma van de Zusters.'

'Waarom zeg je dat, Heer?'

Leto dacht na. Moest hij Moneo inlichten over deze eigenaardige kwestie met zijn dochter? Bij gelegenheid kon Siona zomaar uit het toekomsttafereel verdwijnen. De Gouden Weg bleef zichtbaar, maar Siona verdween. En toch kon ze niet in de toekomst kijken. Zij was een uniek verschijnsel en als ze in leven wist te blijven... Leto besloot dat hij Moneo's doelmatigheid niet zou belemmeren met onnodige informatie.

'Denk eens terug aan je eigen verleden,' zei Leto. 'Daarom juist, Heer! En ze heeft zoveel aanleg, zoveel meer. dan ik ooit bezat. Maar dat maakt haar ook gevaarlijk.' 'En ze wil niet naar jou luisteren,' zei Leto. 'Nee, maar ik heb een handlanger in haar rebellenbeweging.' Dat zal Topri wel zijn, dacht Leto.

Er was geen voorzienige blik nodig om te weten dat Moneo een handlanger ter plaatse zou hebben. Sinds de dood van Siona's moeder had Leto het verloop van Moneo's gedrag steeds nauwkeuriger leren schatten. Nayla's argwaan wees op Topri. En nu liet Moneo hem al zijn angsten en maatregelen zien, in de hoop daarmee het leven van zijn dochter voorlopig veilig te stellen.

Wat jammer dat hij bij die moeder alleen dat ene kind verwekte.

'Denk eens aan wat ik onder gelijke omstandigheden met jou deed,' zei Leto. 'Jij kent de eisen van de Gouden Weg net zo goed als ik.'

'Maar ik was jong en dom, Heer.'

'Jong en vermetel, dom was je nooit.'

Bij dat compliment gleed er even een lachje over Moneo's strakke gezicht en hij begon steeds meer over te hellen naar de overtuiging dat hij nu begreep wat Leto van plan was. Maar gevaarlijk bleef het!

Om zijn overtuiging voedsel te geven zei Leto: 'Je weet hoeveel ik van verrassingen hou.'

Dat is waar, dacht Leto. Moneo weet dat. Maar terwijl Siona me verrast, doet ze me tegelijk denken aan de dingen die ik bovenal vrees - de eentonigheid en de verveling die de Gouden Weg zouden kunnen vernietigen. Zie maar hoe ik door verveling tijdelijk in de macht van de Duncan raakte! Siona is de tegenstelling waarin ik mijn diepste angsten herken. Moneo's bezorgdheid voor mij heeft een goede grond.

'Mijn handlanger zal haar nieuwe kameraden in de gaten blijven houden, Heer,' zei Moneo. 'Ze staan me helemaal niet aan.'

'Haar kameraden? Zelf had ik lang geleden ook zulke kameraden.'

'Jij opstandig, Heer?' Moneo was oprecht verbaasd. 'Heb ik me dan niet altijd welwillend opgesteld tegenover opstandige bewegingen?'

'Maar Heer -'

'De dwalingen van ons verleden zijn talrijker dan jij je kunt voorstellen!'

'Ja Heer.' Moneo was beschaamd, maar toch nog nieuwsgierig. En hij wist dat de God-Keizer soms erg spraakzaam werd na de dood van een Duncan. 'Je zult wel heel wat opstanden meegemaakt hebben, Heer.'

Onwillekeurig zonken Leto's gedachten weg in de herinneringen die door die woorden loskwamen.

'Ach, Moneo,' mompelde hij. 'Mijn reizen door de voorouderlijke doolhof hebben me talloze plaatsen en gebeurtenissen ingeprent die ik nimmer herhaald wil zien.'

'Ik kan me je innerlijke reizen heel goed voorstellen, Heer.'

'Nee, dat kan je niet. Ik heb zulke grote aantallen mensen en planeten gezien dat ze zelfs voor de verbeelding hun betekenis verliezen. Ohhh, de landschappen waar ik doorheen getrokken ben. De bevallige lijnen van buitenwereldse wegen, gezien vanuit de ruimte en haarscherp in mijn geestesoog gegrift. De door de tand des tijds gebeeldhouwde kloven en klippen en melkwegstelsels hebben mij stevig ingeprent dat ik een nietig stofje ben.'

'Jij niet, Heer. Jij in ieder geval niet.'

'Nog minder dan een stofje! Ik heb de mensen met hun vruchteloze samenlevingen zich in zoveel omstandigheden zo vaak zien herhalen dat hun onzin me doodverveelt, begrepen.'

'Ik wilde je niet boos maken Heer,' zei Moneo timide.

'Je maakt me nooit boos. Soms irriteer je me, maar dat is dan ook alles. Jij kan je niet voorstellen wat ik heb gezien - kaliefs en sultans, pasja's en bashars, koningen en keizers, premiers en presidenten - ik heb ze allemaal gezien. Feodale opperhoofden, stuk voor stuk. Elk een kleine farao.'

'Vergeef me mijn aanmatiging, Heer.'

'Die vervloekte Romeinen!' riep Leto.

Hij herhaalde het inwendig tegen zijn voorouders: 'Die vervloekte Romeinen!'

Hun gelach verdreef hem uit de innerlijke arena.

'Ik begrijp het niet, Heer,' zei Moneo bedeesd.

'Dat is waar. Jij begrijpt het niet. De Romeinen verspreidden de faraoziekte als graanboeren die het zaad voor de oogst van het volgend seizoen uitstrooien - Caesars, Kaisers, Tsaren, Imperators, Caseris, Palatos... vervloekte farao's allemaal!'

'Mijn kennis omvat niet al die titels, Heer.' 'Misschien ben ik wel de laatste van het stel, Moneo. Je mag bidden dat het zo is.'

'Zoals mijn Heer beveelt.'

Leto staarde omlaag naar de man. 'Wij zijn mythe-doders, jij en ik, Moneo. Dat is de droom die wij delen. Vanaf mijn Olympische Godenzetel verzeker ik je dat regeren een gemeenschappelijke mythe is. Als de mythe sterft, sterft ook de regering.'

'Zo heb je het me geleerd, Heer.'

'Onze huidige droom is geschapen door die mensen-machine die Leger heet, beste vriend.' Moneo schraapte zijn keel.

Leto herkende de kleine tekenen van zijn hofmeiers ongeduld.

Moneo begrijpt alles van legers. Hij weet dat het een dwaze droom was dat legers het basisinstrument van macht waren.

Toen Leto bleef zwijgen liep Moneo naar het laswapen en hij raapte het op van de koude vloer van het gewelf. Hij begon het onklaar te maken.

Terwijl Leto naar hem keek bedacht hij dat dit kleine tafereeltje in wezen de hele Leger-mythe omvatte. Het Leger koesterde de technologie omdat voor kortzichtigen de macht van machines zo duidelijk leek.

Dat laswapen is maar een gewone machine. Maar machines gaan kapot of worden afgedankt. Toch knielt het Leger voor het altaar van zulke zaken - geboeid en tegelijk angstig. Kijk maar eens hoe bang de mensen voor de Ixianen zijn! In zijn hart weet het Leger dat het de Tovenaarsleerling is. Het laat de technologie los en de toverkracht kan nooit meer in de fles teruggedaan worden.

Ik leer ze een andere toverkracht kennen.

Toen sprak Leto tot de schare in zijn innerlijk: 'Zien jullie wel? Moneo heeft het gevaarlijke apparaat onklaar gemaakt. Hier een verbinding verbroken, daar een capsuletje stuk geknepen.'

Leto snoof. Hij rook de esters van preserveerolie boven de stank van Moneo's transpiratie uit.

Nog steeds in zijn binnenste zei Leto: 'Maar de kwade geest is niet dood. Technologie kweekt anarchie. Deze werktuigen worden willekeurig verspreid. Met de daarmee gepaard gaande uitlokking tot gebruik van geweld. Het vermogen om barbaarse vernietigers te vervaardigen en te gebruiken zal onvermijdelijk in handen komen van steeds kleinere groepen, tot de groep uiteindelijk nog maar uit een individu bestaat.'

Met het onklaar gemaakte laswapen nonchalant in zijn hand kwam Moneo weer dicht naast Leto staan. 'Op Parella en op de planeten van Dan gaan er geruchten over een nieuwe jihad tegen dingen zoals dit.'

Moneo hief het laswapen op en lachte, om aan te geven dat hij de paradox van zulke lege dromen kende.

Leto sloot zijn ogen. De innerlijke schare verlangde discussie, maar hij legde ze het zwijgen op met de gedachte: Jihads scheppen legers. De Butlerse Jihad probeerde ons heelal te bevrijden van machines die de menselijke geest nabootsen. De Butlers lieten in hun kielzog heel wat legers na en de Ixianen maken nog steeds twijfelachtige apparaten... waarvoor ik ze dankbaar ben. Wat dient er te worden uitgebannen1? De drang om te verwoesten, ongeacht de instrumenten.

'Het is nu eenmaal gebeurd,' mompelde hij.

'Heer?'

Leto deed zijn ogen open. 'Ik ga naar mijn toren,' zei hij. 'Ik heb meer tijd nodig om over mijn Duncan te rouwen.' 'De nieuwe is al onderweg,' zei Moneo.