Je moet bedenken dat ik in mijn innerlijk elke deskundigheid die de geschiedenis ooit heeft gekend, ter beschikking heb. Dat is de bron waaruit ik mijn kracht put als ik tekeerga tegen de oorlogsmentaliteit. Als je het gekreun van de gewonden en de stervenden niet hebt gehoord, weet je niets van oorlog af. Ik heb dat kreunen in zulke aantallen gehoord dat het me blijft achtervolgen. Ik heb zelf gekreund in de nasleep van veldslagen. Ik ben in elk tijdperk gewond geraakt - wonden van vuisten, knuppels en keien, van gepantserde ledematen en bronzen zwaarden, van vechtstokken en kanonnen, van pijlen en laswapens en de stille verstikking van radioactief stof, van biologische wapens die de tong zwart maken en de longen verdrinken, van snelle steekvlammen en de zwijgende uitwerking van traag vergif... en meer wil ik er niet noemen! Ik heb ze allemaal gezien en gevoeld. En tegen de mensen die nog durven vragen waarom ik me gedraag zoals ik doe, kan ik alleen maar zeggen: Ik kan niet anders, met mijn herinneringen. Ik ben geen lafaard en eens was ik een mens.

De Gestolen Verslagen

In het warme seizoen, wanneer de regelaars van de weersatellieten te kampen hadden met winden boven de grote zeeen, regende het 's avonds vaak aan de rand van de Sarier. Moneo, die juist op de terugweg was van een van zijn periodieke inspectietochten rond de omtrek van de Citadel, werd door een plotselinge bui overvallen. Het was al donker voor hij weer onder dak was. Een van de Vissprekers hielp hem bij de zuidpoort uit zijn natte mantel. Ze was een forse, lompe vrouw met een vierkant gezicht; een type waar Leto voor zijn Garde een voorkeur voor had.

'Die verdomde weerregelaars zouden eens flink onder handen genomen moeten worden,' zei ze, terwijl ze hem zijn natte mantel aanreikte.

Moneo knikte haar nors toe voor hij de trap opklom naar zijn woonvertrekken. Alle Vissprekers wisten dat de God-Keizer een afkeer had van vocht, maar ze maakten geen van allen Moneo's onderscheid.

Het is de Worm die water haat, dacht Moneo. Shai-hulud hunkert naar Duin.

In zijn woonvertrekken droogde Moneo zich af en hij trok andere kleren aan voor hij naar het gewelf afdaalde. Het had geen zin om de woede van de Worm op te wekken. Nu was een ononderbroken gesprek met Leto nodig, duidelijke taal over de komende tocht naar de Festivalstad Onn.

In de neergaande lift leunde Moneo tegen de wand en hij sloot zijn ogen. Onmiddellijk overviel hem een hevige vermoeidheid. Hij wist dat hij al dagenlang niet genoeg slaap had gekregen en er was voorlopig geen verlichting in het vooruitzicht. Hij benijdde Leto om het feit dat deze kennelijk geen enkele behoefte aan slaap had. De God-Keizer had blijkbaar genoeg aan een paar uur schijnslaap per maand.

De geur van het gewelf en de schok waarmee de lift tot stilstand kwam rukten Moneo wakker uit zijn hazeslaapje. Hij deed zijn ogen open en keek naar de God-Keizer op zijn wagen in het midden van de grote zaal. Moneo richtte zich op en begon aan de vertrouwde, lange wandeling naar de verschrikkelijke verschijning. Geheel volgens zijn verwachtingen zag Leto er wakker uit. Dat was tenminste een goed teken.

Leto had de lift horen naderen en zag Moneo wakker schrikken. De man zag er moe uit en dat was begrijpelijk. De tocht naar Onn was op handen met al zijn vermoeiende beslommeringen van buitenwereldse bezoekers, het ritueel met de Vissprekers, de nieuwe ambassadeurs, het wisselen van de Keizerlijke Garde, de pensioneringen en de nieuwe benoemingen, en nu moest er ook nog een nieuwe Duncan Idaho-ghola ingewerkt worden in het perfect draaiende Keizerlijke apparaat. Moneo had veel werk aan de organisatie en zijn ouderdom begon zichtbaar te worden.

Eens kijken, dacht Leto. In de week na onze terugkeer uit Onn wordt Moneo al honderdachttien.

De man zou nog vele malen zo lang kunnen leven als hij de specie zou gebruiken, maar dat weigerde hij. Leto twijfelde niet aan de reden. Moneo was in die eigenaardige menselijke gemoedstoestand geraakt waarin hij naar de dood verlangde. Hij rekte zijn bestaan uitsluitend nog om Siona in de Keizerlijke Strijdkrachten geinstalleerd te zien worden als het nieuwe hoofd van het Keizerlijk Genootschap van Vissprekers.

Mijn hoeri's, zoals Malky ze altijd noemde.

En Moneo wist dat Leto van plan was om Siona met een Duncan te kruisen. Het was de hoogste tijd.

Twee passen voor de wagen bleef Moneo staan en hij keek op naar Leto.

Iets in zijn blik herinnerde Leto aan de uitdrukking op het gezicht van een heidense priester uit Terraanse tijden, een listige smeekbede voor het vertrouwde altaar.

'Heer, je hebt de nieuwe Duncan nu vele uren gadegeslagen,' zei Moneo. 'Hebben de Tleilaxu met zijn lichaam of zijn geest geknoeid?'

'Hij is vlekkeloos.'

Moneo slaakte een diepe zucht, maar niet van opluchting. 'Heb je er bezwaar tegen dat ik hem als dekhengst gebruik?' vroeg Leto.

'Ik vind het een eigenaardige gedachte dat hij zowel de voorouder als de vader van mijn nakomelingen zal zijn.'

'Maar hij geeft me de gelegenheid om de huidige voortbrengselen van mijn teeltprogramma rechtstreeks met een oudere mens-vorm te kruisen. Siona is een eenentwintigste-generatie nakomeling van zo'n kruising.'

'Ik zie het nut er niet van in. De Duncans zijn trager en minder alert dan enig lid van de Garde.'

'Ik ben niet uit op een goed te onderscheiden nakomelingschap, Moneo. Dacht je soms dat ik de wetmatige meetkundige reeksen die mijn teeltprogramma beheersen niet kende?'

'Ik heb je stamboek gezien, Heer.'

'Dan weet je dat ik de recessies in de gaten hou en uitzuiver. Ik bekommer me uitsluitend om de dominante sleutelgenen.' 'En de mutaties, Heer?' Moneo's stem had een sluwe ondertoon en Leto keek de man onderzoekend aan.

'Dat onderwerp zullen we maar laten rusten, Moneo.'

Leto zag Moneo meteen weer in zijn schulp van behoedzaamheid terugkruipen.

Wat is hij toch uiterst gevoelig voor mijn stemmingen, dacht Leto. Ik geloof waarlijk dat hij daarin iets van mijn vaardigheid bezit, hoewel het bij hem op een onbewust niveau gebeurt. Zijn vraag duidt erop dat hij misschien zelfs wel vermoedt wat we in Siona bereikt hebben.

Om dat te controleren zei Leto: 'Het is me duidelijk dat je nog steeds niet begrijpt wat ik met mijn teeltprogramma hoop te bereiken.' Moneo's gezicht klaarde op. 'Je weet dat ik de regels ervan probeer te doorgronden, Heer.'

'Wetten blijken op de lange duur meestal maar tijdelijk, Moneo. Een door wetten voorgeschreven schepping bestaat niet, Moneo.'

'Maar Heer, je zegt toch zelf ook dat je teeltprogramma langs bepaalde wetten verloopt.'

'Wat heb ik je nu net gezegd, Moneo? Zoeken naar scheppings-wetten is net zoiets als lichaam en geest proberen te scheiden.'

'Maar er is zich iets aan het ontwikkelen, Heer. Ik herken het in mezelf!'

Hij herkent het in zichzelf l Dierbare Moneo. Hij is er zo dichtbij.

'Waarom ben jij toch altijd op zoek naar met logische noodzaak afgeleide verklaringen, Moneo?'

'Ik heb je over herscheppende evolutie horen spreken, Heer. Dat staat ook op het etiket van je stamboek. Maar hoe zit het met onverwachte verrassingen...'

'Moneo! Met elke onverwachte verrassing veranderen de regels.'

'Heer, heb je dan geen verbetering van de menselijke soort op het oog?'

Leto keek hem fel aan en dacht: Zal hij het begrijpen als ik nu het sleutelwoord laat vallen1? Misschien... 'Ik ben een roofdier, Moneo.'

'Roof...' Moneo zweeg halverwege en schudde zijn hoofd. Hij meende de betekenis van het woord te kennen, maar het woord zelf schokte hem. Maakte de God-Keizer een grap?

'Roofdier, Heer?'

'Het roofdier verbetert de soort.'

'Hoe is dit mogelijk, Heer? Je haat ons niet.'

'Je stelt me teleur, Moneo. Het roofdier haat zijn prooi niet.'

'Roofdieren doden, Heer.'

'Ik dood ook, maar ik haat niet. Prooi stilt honger. Prooi is goed.'

Moneo tuurde naar Leto's gezicht onder de grijze huif.

Heb ik het naderen van de Worm gemist? vroeg Moneo zich af.

Angstig zocht Moneo naar de voortekenen. Nergens op het kolossale lijf was een rilling te bespeuren, de ogen stonden niet glazig en ook de onbruikbare vinnen schokten niet.

'Waar honger je naar, Heer?'

'Naar een mensheid die waarlijk langetermijn beslissingen kan nemen. Ken jij de sleutel tot dat vermogen, Moneo?'

'Die heb je vele malen genoemd, Heer. Het is het vermogen om van opvatting te kunnen veranderen.'

'Veranderen, ja. En weet je wat ik met lange termijn bedoel?'

'Die moet voor jou wel in millennia gemeten worden, Heer.'

'Moneo, in het aangezicht der Eeuwigheid zijn zelfs mijn duizenden jaren maar een nietig stipje.'

'Maar jouw kijk op de dingen moet toch verschillen van die van mij, Heer.'

'In het aangezicht der Eeuwigheid is elke bepaalde lange termijn een korte termijn.'

'Zijn er dan helemaal geen regels, Heer?' In Moneo's stem was een zwakke ondertoon van hysterie te horen.

Leto lachte de gespannen man geruststellend toe. 'Misschien toch een. Korte-termijn beslissingen blijken op de lange duur meestal te mislukken.'

Moneo schudde gefrustreerd zijn hoofd. 'Maar Heer, jouw kijk is...'

'Elke eindige waarnemer komt tijd tekort. Er bestaan geen gesloten stelsels. Zelfs ik heb de eindige matrix alleen maar wat uitgerekt.'

Moneo draaide met een ruk zijn blik weg van Leto's gezicht en tuurde in de verten van de mausoleumgangen. Eens zal ik daar ook liggen. De Gouden Weg mag dan doorgaan, maar aan mijn bestaan komt een eind. Dat was natuurlijk niet belangrijk. Alleen de Gouden Weg waarvan hij het ononderbroken voortbestaan kon voelen, die was belangrijk. Hij keek weer naar Leto, maar niet naar de volledig blauwe ogen. Ging er in dat lompe lijf waarlijk een roofdier schuil?

'Jij begrijpt de functie van een roofdier niet,' zei Leto.

Moneo schrok van die woorden want ze riekten naar gedachten-lezen. Hij verplaatste zijn blik naar Leto's ogen.

'Verstandelijk weet je dat zelfs ik ooit eens op een of andere manier zal sterven,' zei Leto. 'Maar geloven doe je het niet.'

'Hoe kan ik iets geloven dat ik nooit zal meemaken?'

Moneo had zich nog nooit zo bang en eenzaam gevoeld. Waar was de God-Keizer mee bezig? Ik ben naar beneden gekomen om de problemen van de tocht te bespreken... en om erachter te komen wat hij met Siona voorheeft. Speelt hij met me?

'Ik wil met je over Siona praten,' zei Leto.

Weer weet hij precies waaraan ik dacht!

'Wanneer ga je haar op de proef stellen, Heer?' De vraag was geen moment uit zijn gedachten geweest, maar nu hij hem eenmaal had gesteld, was Moneo er bang van.

'Binnenkort.'

'Vergeef me Heer, maar je weet vast wel hoezeer het welzijn van mijn enig kind me ter harte gaat.'

'Anderen hebben de proef ook overleefd, Moneo. Jij bij voorbeeld.'

Moneo slikte bij de herinnering aan de manier waarop hij gevoelig gemaakt was voor de Gouden Weg.

'Mijn moeder bereidde me voor. Siona heeft geen moeder.'

'Ze heeft de Vissprekers, en ze heeft jou.'

'Maar een ongeluk zit in een klein hoekje, Heer.'

Moneo voelde de tranen in zijn ogen springen.

Leto wendde zijn hoofd af en dacht: Hij wordt verscheurd tussen zijn trouw aan mij en zijn Siona. Wat schrijnend, deze bezorgdheid voor een kind. Ziet hij dan niet dat mijn enige kind de hele mensheid is?

Moneo weer aankijkend zei Leto: 'Je hebt gelijk met je opmerking dat zelfs in mijn heelal ongelukken gebeuren. Trek je daar lering uit?'

'Heer, zou je niet voor een keer kunnen...'

'Moneo! Je wilt me toch niet vragen om gezag over te dragen aan een zwak bestuurder?'

Moneo deinsde een stap achteruit. 'Nee Heer. Natuurlijk niet.'

'Dan moet je op Siona's kracht vertrouwen.' Moneo trok zijn schouders naar achteren. 'Wat moet, dat moet.' 'Siona moet van haar plichten als Atreides bewust gemaakt worden.'

'Ja natuurlijk, Heer.'

'Dat hebben wij ons toch tot taak gesteld, Moneo?' 'Dat zal ik niet ontkennen, Heer. Wanneer ga je haar aan de nieuwe Duncan voorstellen?' 'De proef gaat voor.'

Moneo keek omlaag naar de koude vloer van het gewelf.

Hij staart zo vaak naar de vloer, dacht Leto. Wat kan hij daar toch zien? De duizenden sporen van mijn wagen soms? Ach nee -- hij tuurt in de diepten, in het rijk van schatten en geheimen dat hij spoedig hoopt binnen te gaan.

Weer sloeg Moneo zijn ogen op naar Leto's gezicht. 'Ik hoop dat het gezelschap van de Duncan haar zal bevallen, Heer.'

'Daar kun je wel van op aan. De Tleilaxu hebben hem afgeleverd in zijn oorspronkelijke vorm.'

'Dat is een hele geruststelling, Heer.'

'Je hebt ongetwijfeld gemerkt dat zijn genotype voor vrouwen opvallend aantrekkelijk is.'

'Dat is me inderdaad opgevallen, Heer.'

'Die voorzichtig oplettende ogen, die krachtige gelaatstrekken en dat zwarte krulhaar hebben kennelijk iets dat vrouwenharten doet smelten.'

'Wat je zegt, Heer.'

'Je weet dat hij op dit moment bij de Vissprekers verblijft?' 'Daar ben ik van op de hoogte, Heer.'

Leto lachte. Natuurlijk was Moneo op de hoogte. 'Binnenkort brengen ze hem bij me voor zijn eerste aanblik van de God-Keizer.'

'Ik heb persoonlijk het confrontatievertrek geinspecteerd, Heer. Alles is gereed.'

'Soms denk ik wel eens dat je me zwak wilt maken, Moneo. Laat dergelijke dingen maar eens aan mij over.'

Moneo probeerde de angst die zijn keel dichtkneep te verbergen. Hij maakte een buiging en deed een paar passen achteruit. 'Ja Heer, maar nu moet ik nog een paar dingen regelen.'

Hij draaide zich om en liep snel weg. Pas toen hij in de lift omhoog gleed, besefte Moneo dat hij zonder toestemming het gewelf had verlaten.

Hij moet weten hoe moe ik ben. Hij zal het me vergeven.