78

‘Maak je geen zorgen, Hazo!’ riep Shuster boven het gepiep van de ratten uit. ‘Ramirez is hulp gaan halen. Blijf maar zitten waar je zit.’

      Hazo reageerde niet omdat hij naar het steeds helderder wordende licht in de gang keek. Ramirez was ongeveer een minuut geleden door die gang verdwenen, en dat was niet lang genoeg om nu al te kunnen terugkomen met versterkingen om hen te redden. Waarom kwam hij dan wél terug?

      De lichtbundel bereikte de grote ruimte en trok Shusters aandacht. Met een frons draaide hij zich om en riep: ‘Ramirez, wegwezen!’ Hij maakte er forse gebaren bij. ‘Ga de anderen halen!’

      Hazo zag de lichtbundel heen en weer gaan. Ramirez negeerde Shusters bevel en kwam dichterbij. Als Ramirez Shuster niet had gehoord, zou hij toch zeker diens gebaren moeten hebben begrepen. Omdat Hazo vermoedde dat het licht de ratten zou aantrekken, verbaasde het hem toen de krioelende massa zich terugtrok alsof het eb was. Het leek alsof er een onzichtbare muur vooruitschoof om ze naar achteren te drukken, een waanzinnig krachtveld.

      ‘Ramirez!’ blafte Shuster kwaad. ‘Ga weg!’ Zijn woorden galmden door de ruimte.

      De korporaal viel stil toen hij zag dat de ratten zich nog steeds terugtrokken voor het licht. Net als Hazo stond hij perplex.

      Toen de bron van het licht nog ongeveer vijftien meter van de containers vandaan was, vloog de lichtbundel omhoog en ving Shuster. De korporaal beschermde zijn ogen en deed tegelijkertijd zijn best te zien wie er zo in zijn ogen scheen. Maar dat was onmogelijk. Geërgerd riep hij uit: ‘Ramirez, wat doe je verdomme? Schijn niet zo in mijn gezicht!’

      Er kwam geen reactie. Het licht bleef in Shusters ogen schijnen.

      ‘Ramirez?’

      Plotseling werd het gepiep van de ratten overstemd door geweervuur. Van onder de lichtbundel zag Hazo snel achter elkaar felle flitsen komen.

      Tegelijkertijd spatte Shusters hoofd open in een fontein van bloed en weefsel. Door de kracht van de inslagen werd hij naar achteren gedrukt, en zijn lichaam tuimelde de container af.

      Hazo viel op zijn knieën en richtte zijn zaklamp op Shusters lijk. De ratten zwermden er al overheen.

      En toen zwenkte de lichtbundel Hazo’s kant op.

      Hazo kon nergens heen. Hij zat ingesloten op het platform. Gauw trok hij het pistool dat Shuster hem had gegeven en sprong op. Knipperend tegen het licht probeerde hij het doelwit te zien, maar dat lukte niet. Lukraak haalde hij de trekker driemaal over. De lichtbundel bewoog niet.

      ‘Laat dat pistool vallen, Hazo,’ riep de man die zich achter het licht verschool.

      Het verbaasde Hazo niet Crawfords stem te horen. ‘Nee!’ reageerde hij.

      ‘Als je het pistool niet laat vallen, schiet ik je overhoop,’ dreigde Crawford. Het klonk kwaadaardig.

      ‘Oké, doe maar,’ schreeuwde Hazo. ‘Ik ben toch al dood. Snap je dat dan niet?’

      Een korte stilte.

      ‘Kom van dat platform af,’ beval Crawford.

      Van dat platform af? Waarom wilde Crawford dat Hazo eraf zou komen? Crawford had Shuster zonder problemen van die container geschoten...

      ‘Kom eraf! Nu!’

      Hazo had gezien wat er met Holt was gebeurd. Hij had absoluut geen zin in een dergelijk gruwelijk einde. Het was beter zich te laten doodschieten dan te worden verscheurd door ratten of te bezwijken aan de pest. Hij draaide Crawford de rug toe, kneep zijn ogen stijf dicht en stak zijn handen omhoog. ‘Schiet dan! Schiet me maar in de rug, dat is echt iets voor een lafaard zoals jij!’ Met opeengeklemde kaken wachtte hij op het einde. Hij wachtte totdat de kogels van Crawford het karwei zouden afmaken waaraan de microscopisch kleine moordenaars waren begonnen.

      Er klonken geen schoten.

      In verwarring gebracht opende Hazo zijn ogen. ‘Waar wacht je nog op?’ En toen zag hij het antwoord op zijn vragen. Pal voor zijn gezicht zat een sticker geplakt op de metalen behuizing rondom een enorm buisvormig apparaat. Er stond een geel symbool op: een rondje dat als een taart in zes zwarte en gele punten was verdeeld. Het was een universeel gebruikte waarschuwing: stralingsgevaar.

      ‘Ik geef je nog één kans!’ gilde Crawford.

      Hazo lette niet meer op hem, hij was bezig de nieuwe informatie te verwerken. Het was een enorm apparaat. Waarom zou hier radioactief materiaal zijn opgeslagen? Tenzij...

      Kon het een kernreactor zijn? Normaal gesproken was een kernreactor gigantisch en voorzag hij een hele stad van stroom. En er was altijd beton omheen gegoten, als voorzorg tegen lekken. Maar Hazo dacht ook dat een lek zo diep in een berg dergelijke veiligheidsvoorzieningen overbodig maakte. Dat Crawford hem zo graag weg wilde hebben bij de reactor, kon alleen maar betekenen dat de kolonel bang was de reactor lek te schieten.

      ‘Oké,’ riep Crawford. ‘Dan kom ik je wel halen.’

      Hazo draaide zich om en richtte de loop van zijn pistool op de reactor, als een soort beul. Als een trouwe aanhanger van Saddam die een Koerdische tapijthandelaar uit Mosoel bedreigt. ‘Kom maar,’ zei hij. ‘Dan schiet ik nog voordat je boven bent.’

      Een hele poos kwam er geen reactie.

      De lichtbundel zwenkte.

      Hazo aarzelde.

      Nog steeds geen reactie van Crawford.

      Hazo riep naar beneden: ‘Dit is toch een kernreactor?’

      Alweer geen reactie.

      Zonder enige waarschuwing kwam er iets uit de lichtbundel, recht op Hazo af. Voordat hij kon reageren, raakte het hem op de borst en werd hij tegen de reactor gedrukt. Langzaam zakte hij in elkaar. Hij had nauwelijks gevoel meer in zijn rechterhand, zijn vingers hingen slap neer. Het pistool ontglipte hem, viel en schoof een eindje door tot vlak bij de rand van het platform.

      Deze keer lukte het Hazo niet weer op adem te komen. Hij keek naar beneden en zag een zwart heft uit zijn borst steken, net onder de schouder. Toen hij naar het pistool wilde schuiven, trokken er heftige pijnscheuten door zijn arm en borst. Spierwit schreeuwde hij het uit.

      En toen hoorde hij Crawford de metalen ladder opklimmen.