28

“Zo is het goed, Justin, ik denk dat we nu wel kunnen stoppen.”

Agnes sprak luid, op een paar centimeter van zijn oor, maar hij schrok of reageerde niet, draaide zich niet om en liet niet merken dat hij het had gehoord.

Ze tikte hem aan en toen hij zich afwendde van de fascinerende aanblik van een brandend luchthavengebouw, duwde ze haar handen met de palmen omlaag naar de grond op de manier van een kleuterjuf die de kinderen in de klas tot staan brengt en kalmeert en ze vertelt dat het tijd is om te gaan zitten.

Justin ging zitten.

Ze waren nu ver genoeg weg om geen gevaar meer te lopen; zelfs een explosie zou de vier belangrijke noord-zuid landingsbanen moeten oversteken om hen te bereiken. Ze hijgde en voelde voor het eerst pijn aan haar voeten, die ze had opengehaald bij het oversteken van de vloer van het luchthavengebouw. Maar haar hoofd was helder en de volgorde van gebeurtenissen stond haar duidelijk genoeg voor de geest om zich af te vragen hoe haar laarzen waren uitgegaan en wanneer. Het leek zo’n raar gevolg van een explosie.

Terwijl ze daar zaten, tolde een kleine vuurbal langs de staart van de DC-10 naar boven, toen nog een, en nog een, en toen werd de zwarte rook die uit de platgeslagen neus stroomde dikker, en uiteindelijk zagen ze, en hoorden daarna, de explosie die het vliegtuig aan stukken reet en wat er nog over was van het luchthavengebouw verwoestte.

Justin staarde als een galago-aapje, met grote ogen die niet knipperden en ogenschijnlijk niet verbonden waren met zijn hersenen. Hij leek meer op een kind dan op de verbijsterde puber die hij was, een kind dat opgewonden naar vuurwerk kijkt en wacht op de volgende explosie.

Je moest het de jongen nageven, dacht Agnes. Hij had absoluut de spijker op de kop geslagen met zijn idiote doemdenken. Niet dat ze had gedacht dat hij het allemaal verzon, maar ‘noodlot’ had haar altijd een wat overdreven woord geleken voor wat ze voor doodgewone puberangst hield. Ze vroeg zich af of hij dit al die tijd had kunnen weten, of het neerstorten van het vliegtuig op de een of andere manier ingestraald was als een voorgevoel van zijn lot.

Ze kreeg hoofdpijn van het diepe nadenken over iets wat zo moeilijk te vatten was.

Terwijl ze zwakjes bloedde en datgene wat er van het luchthavengebouw nog over was zag smelten tot een brij van glas, metaal en mensenvlees, vroeg ze zich af of ze nog leefden dankzij het feit dat ze gezegend of ondanks het feit dat ze verdoemd waren.

Ze vroeg zich af of dit het begin of het eind was van Justins conflict met het noodlot. Of gewoon een of ander tamelijk doorsnee incident daartussenin.