57
Justins familie vierde eerste kerstdag in een hotelkamer dicht bij het ziekenhuis. Het was een korte viering die bestond uit een haastig aangeschafte plastic kerstboom en een doos vol cadeaus, meegebracht uit Luton. Charlie pakte met zorgvuldige overweging elk cadeau uit en bewaarde het grote hobbelige cadeau met rendierpapier voor het laatst.
De ziekenhuiskantine had een speciaal, feestelijk menu met kalkoen of ham, cranberrysaus of broodsaus, spruitjes of erwtjes, een kastanje- of salievulling, en Christmas’pudding met brandewijnboter of room. Een bont gezelschap van familie, patiënten, jong personeel, verpleegsters, schoonmakers en dokters die nog niet voldoende dienstjaren hadden om vrij te krijgen, duwde in de lage, met opzichtige slingers versierde zaal de dienbladen voor zich uit.
Charlie kreeg onevenredig veel aandacht, deels omdat hij het enige kind was in de kantine, en deels vanwege de enorm grote speelgoedhond die hij in zijn armen geklemd hield. Zijn ouders lieten hem van de ene tafel naar de andere waggelen, gerust in de wetenschap dat iemand hem uiteindelijk wel weer hun richting uit zou sturen. Charlie maakte gebruik van die vrijheid waarbij hij op alle lieve woordjes en traktaties van de hele zaal in ging, en zich vervolgens op weg begaf om de keukens te verkennen, de toiletten, de voorraadkasten en tot slot de ziekenzalen, waar hij minzaam chocolaatjes aannam van verveelde patiënten en van grootouders van andere kinderen, van wie het merendeel het prima vond om kerst te vieren door hem snoepjes te geven en overwegend eenzijdige gesprekken aan te gaan.
Toen hij zijn buikje vol had, hobbelde het jongetje de gang op om zijn broer te zoeken. Hij had niet in zijn eentje bij hem gemogen, maar vandaag was hij vastbesloten. Hij wilde hem bedanken voor zijn prachtige hazewindhond en hij had hem ook iets belangrijks te vertellen.
Het duurde even voor hij zich kon oriënteren in de doolhof van zalen, maar ten slotte zag hij iets wat hem bekend voorkwam, en nog iets, en weer. Hij wist snel vooruit te komen terwijl hij al dribbelend van links naar rechts slingerde.
Eindelijk vond hij het niet-reagerende lichaam van zijn broer, en ook al was hij te jong om te begrijpen wat meningitis en coma’s waren, had hij zo zijn eigen ideeën over wat er aan de hand was.
“Hij slaapt alleen maar,” had zijn moeder gezegd, “hij is naar bedje toe.”
Maar het kind dacht: niemand slaapt door Kerstmis heen. Lange tijd stond hij te staren en drukte toen zijn kleverige mond op Justins gezicht. Zo bleef hij een tijdje staan en ademde met zijn zachte kinderadem in het oor van zijn broer en ademde ook de gedachten mee die zich de laatste week langzaam en precies bij hem hadden gevormd.
Ik vind het leuk in Londen, fluisterde hij. Ik vind de grote rode bussen leuk en het springbed in het hotel en het grote raam waardoor ik naar buiten kan kijken, maar het ziekenhuis vind ik niet leuk omdat iedereen hier ziek is of verdrietig maar vooral omdat jij hier ligt en eruitziet alsof je dood bent.
Justins voet bewoog.
Het spijt me dat ik dit allemaal in gang heb gezet doordat ik probeerde te vliegen, en ik zou het ongedaan maken als ik kon, maar dat gaat niet. Dus bekijk het alsjeblieft vanuit mijn oogpunt: als jij doodgaat, heb ik een dode broer en ben ik degene die eronder lijdt in plaats van jij.
Justin dacht aan zijn broer op die warme zomerdag, hoe hij in het raam stond en hun beider toekomst, ijl en veranderlijk als lucht, in zijn uitgestrekte armen hield.
Natuurlijk, dacht hij, ik maak net zo goed deel uit van zijn lot als hij van het mijne. Ik had het nog niet vanuit zijn oogpunt bekeken. Of vanuit het oogpunt van de kosmos. Het is gewoon een speelveld vol oorzaak en gevolg, met miljarden dominostenen die allemaal nog eens miljarden andere omgooien en elke seconde triljoenen effecten teweegbrengen. In Afrika fladdert een vlinder met zijn vleugels en in Luton denkt mijn broer dat hij kan vliegen.
Het kind knikte. Er zou een piano op je hoofd kunnen vallen, zei hij, maar het kan ook nfét gebeuren. En ondertussen weet je het maar nooit. Er kan ook iets fijns gebeuren.
Hij legde zijn warme hand op de koele, roerloze hand van zijn broer. Ik ga nu, zei Charlie, ze zullen me zo wel gaan zoeken. Maar ik laat mijn hond als gezelschap bij je achter.
Het is jouw hond.
Dat weet ik, maar jij mag hem zolang hebben.
“Tot gauw,” prevelde het kind en het drukte zijn lippen op zijn broers oor voor hij vertrok.
“Oké,” antwoordde Justin zwakjes maar duidelijk. En toen opende hij met uiterste inspanning zijn ogen en keek in de diepe zwarte ogen van zijn broers kersthond: zachte wijze ogen die langzaam naar hem knipoogden.