Hoofdstuk 1

 

 

 

‘Alleen een briefje.’ Otto houdt het stuk papier in zijn hand, maar zo ver mogelijk van zijn lichaam, alsof het is besmeurd. ‘Drie zinnen, daar moet ik het mee doen. Meer kon er zeker niet af.’

Nu is het dus zover. Marleen wist dat het zou gaan gebeuren, maar niet wanneer en ook niet hoe Otto het zou opvatten. Hoewel, daar had ze wel een vermoeden van. Ze doet een stapje naar voren en overweegt om een arm om zijn schouder te slaan of hem zelfs troostend te omhelzen, maar de kans bestaat dat hij dat gebaar niet op prijs zal stellen.

Otto laat zich op de bank zakken alsof hij geen controle meer heeft over zijn spieren. Maar enkele seconden later staat hij weer op, alsof hij zich heeft gebrand aan de kussens. Hij loopt naar de deur, keert op zijn schreden terug en gaat vlak voor Marleen staan. ‘Een briefje… kun je het je voorstellen?’

‘Nee, maar…’ Het is moeilijk om te reageren.

‘Maar wat?’ vraagt Otto.

Ze is bang het verkeerde antwoord te geven en zo misschien munitie te leveren voor een woedeaanval. Sandra heeft weleens iets verteld over onverwachts opspelende agressieve buien. In zijn werkschuurtje heeft hij een keer een half afgebouwd poppenhuis volledig in elkaar geramd. De maten van het afgezaagde triplex bleken niet te kloppen. Iets met binnen- en buitenmaten meent ze zich te kunnen herinneren. Edwin had ook een verhaal over een incident met een automobilist tijdens een van hun fietstochten.

‘Wat?’ vraagt Otto nogmaals.

‘Nee, niks, ik kan het me ook niet voorstellen.’ Ze ziet de waterige, rode ogen van Otto. Zijn stem klinkt dik, gezwollen, maar toch breekbaar. Soms schiet hij de hoogte in. Een jongen met de baard in de keel. Het mag niet, maar toch denkt ze aan een tekst voor een liedje, omdat ze nu eenmaal altijd aan liedjes denkt. Het komt in haar op, alsof er een hogere macht is die dat bewerkstelligt. You hurt my soul. Wat rijmt erop? I lost control. Vanavond misschien uitwerken.

Ze schrikt op als hij zachtjes vloekt. Drie, vier keer achter elkaar. Zo te zien lucht het hem niet op.

‘Zou jij Edwin zoiets flikken?’

Ze schudt haar hoofd. Nee, zij zou zoiets nooit doen, maar ze begrijpt waarom Sandra het bij dit briefje heeft gelaten. Wat valt er immers meer te zeggen? Woorden kunnen machtig zijn, een wereld oproepen, mensen veranderen, maar soms lijken ze overbodig.

‘Wil je iets drinken?’ Ze weet dat het de verkeerde vraag is, maar stelt hem toch, zodat ze even naar de keuken kan verdwijnen.

‘Weg… gewoon weg. Met de noorderzon vertrokken. Ze heeft me zomaar laten barsten, alsof we niet al langer dan tien jaar lief en leed… Nou ja.’ Hij maakt een machteloos gebaar. ‘En waarom? Wat heb ik verkeerd gedaan?’ Hij gaat weer op de bank zitten, met open handen uitgestoken in de richting van Marleen. Kijk, onschuldig, er kleeft geen bloed aan mijn handen, aan mij ligt het niet. Dan laat hij zich opzij vallen en trekt zijn knieën op, bijna tot aan zijn kin. Hoe heet dat ook alweer? De foetushouding.

Het lijkt erop alsof hij voorlopig niet van plan is weg te gaan. Een korte fantasie schiet door Marleens hoofd, een fantasie die te verdelen is in twee scènes. In de eerste zit zij met Edwin aan tafel te eten, terwijl Otto hier is blijven liggen in dezelfde houding. Edwin vraagt aan Otto of hij wil mee-eten, maar het is alsof die vraag niet tot hem doordringt. In de tweede scène komen ze morgenochtend naar beneden en ligt Otto er nog altijd. Marleen zegt dat ze een deken over hem heen hadden moeten leggen. Misschien had de thermostaat iets hoger gemoeten. Otto is helemaal afgekoeld. Marleen gaat naar hem toe en voelt aan zijn voorhoofd. IJskoud, als een lijk. Ze bellen 112.

Met diepe uithalen begint Otto te huilen. Snot, tranen, een wanhopig gekerm. Tussendoor prevelt hij een paar woorden, maar Marleen kan er vrijwel niets van verstaan. Alleen de namen van Sandra en Fenne zijn te onderscheiden. Die namen, steeds maar die namen. Marleen is midden in de kamer blijven staan. Ze zou iets aan het eten moeten gaan doen. Behalve in een film (maar welke film? ze kan het zich niet meer herinneren) heeft ze nooit een volwassen man zo verschrikkelijk zien huilen.

Enigszins verstolen kijkt Marleen op haar horloge, zoals tijdens een afspraak die naar haar eigen zin veel te lang duurt. Kwart voor zes. Op z’n minst een halfuur voor Edwin thuiskomt. Hij moet ergens vanuit het midden van het land komen. Ze loopt enkele passen in de richting van de bank, maar trekt zich terug als Otto onverwachts omhoogschiet, met een verwilderde blik in zijn ogen.

‘We hadden er toch over kunnen praten,’ zegt hij.

Marleen knikt. Praten, praten, steeds meer woorden, alsof daarmee alles valt toe te dekken of weg te poetsen. Sandra wilde het niet meer, heeft ze Marleen een paar weken geleden bekend. Ze lunchten samen in de stad. Het was of er lichtjes achter Sandra’s ogen brandden, haar gezicht straalde, haar konen kleurden rood. Hopeloos, reddeloos verliefd – ze hoefde het niet eens te vertellen. Met Otto had ze al veel te veel gepraat, en op een gegeven moment moest je erkennen dat het voorbij was, dan was het point of no return gepasseerd. Argumenten hielpen niet meer, en als het erop aankwam, kon Marleen trouwens niet zoveel argumenten verzinnen.

‘Dan waren we er vast uitgekomen,’ gaat Otto door. ‘Wat denk jij?’

Marleen knikt.

‘Dat vind jij toch ook?’ Met een simpele hoofdknik lijkt Otto geen genoegen te willen nemen.

‘Ja, ik denk het wel. Met Mark en Leonie is het ook weer goed gekomen.’

Het is alsof Otto het niet hoort. Voor de tweede keer begint hij het briefje voor te lezen. ‘“Otto.” Alleen maar Otto, geen lieve Otto of zoiets. Ik ben voor haar een soort van object, een willekeurige persoon, een buitenstaander zeg maar, een voorbijganger… “Ik heb lang genoeg mijn best gedaan, maar volgens mij gaat het niet meer met ons. Daarom vertrek ik met Fenne naar een ander adres. Over een tijdje zoek ik contact om dingen te regelen, als ik daaraan toe ben. Sandra.” Als ze daaraan toe is… Dus waar ík aan toe ben en wat het voor mij betekent, dat is niet belangrijk.’

‘Ontzettend lullig voor je.’

‘Dat is een understatement.’

‘Ja, daar heb je helemaal gelijk in.’ Ze pakt een papieren zakdoekje en geeft het hem.

‘Niet alleen ontzettend lullig, maar ze verwoest mijn hele leven. Ze gaat ervandoor met mijn eigen kind, mijn eigen lieve Fenne… alsof ik als vader helemaal geen rechten heb, alsof het alleen haar kind is.’ Hij slaat zijn handen voor zijn ogen. ‘Fennetje… Fennetje…’ Zijn stem slaat weer over als in een countrysong. De snik in de stem die ze zelf soms oefent alsof ze een hardnekkige, maar kansloze poging doet de nieuwe Ilse DeLange te worden.

Marleen wil nu echt aan het eten beginnen, maar daar kan ze bij Otto niet mee aankomen.

‘Het is net als in dat liedje van je,’ zegt Otto. ‘Iets met “I’m sad now that you’re gone…” Verder weet ik het niet meer.’ Hij kijkt haar met trouwhartige hondenogen aan, alsof hij via Marleens sympathie de liefde van Sandra denkt terug te kunnen winnen.

Marleen voelt zich altijd enigszins gegeneerd als andere mensen haar teksten citeren. Ze vult Otto’s woorden aan: ‘“And I don’t know what I’ve done.”’

‘Ja, precies. Ik weet echt niet wat ik verkeerd heb gedaan.’ Hij snuit toeterend zijn neus. ‘Een biertje, heb je misschien een biertje voor me? Ik ben helemaal gesloopt.’

Marleen haalt een blikje Grolsch uit de keuken en voor zichzelf een glas witte wijn. ‘Proost.’ Ze betwijfelt of dat nu gepast is.

Otto drinkt van zijn bier. Er loopt een dun straaltje schuim over zijn kin.

Marleen veegt over haar kin. Otto doet niets. Ze ziet het witte schuim nog zitten. Misschien is hij van plan hier de hele avond te blijven. Wat heeft hij ook te zoeken in zijn eigen kale, lege, liefdeloze huis? Straks voelt ze zich nog verplicht om te vragen of hij mee wil eten.

Zonder een woord te zeggen drinken ze van hun wijn en bier. Het zwijgen duurt zo lang dat de stilte zwaar en drukkend wordt. Marleen heeft het gevoel dat ze naar beneden geduwd of de grond in getrokken wordt. Alsof de invloed van de zwaartekracht sterker is dan anders.

Dan zegt Otto plotseling: ‘Misschien heeft ze een ander. Dat ze daarom… dat ze daarom…’ Hij hapert. De gedachte hieraan moet meer zijn dan hij kan bevatten of verwerken. Hij doet opnieuw een vergeefse poging. ‘Een ander, en dat ze daarom…’

‘Een ander? Hoe bedoel je?’ Marleen weet dat het naïef klinkt, maar ze kan niet anders, zeker niet na wat Sandra haar onder strikte geheimhouding heeft verteld.

‘Misschien is ze verliefd op een andere man. Misschien heeft ze een… een minnaar.’ Het is alsof Otto problemen heeft met het uitspreken van dat woord, alsof hij daarmee voor zichzelf het definitieve vonnis zal vellen. ‘Dat ze met die ander verder wil.’

Marleen weet niet wat ze moet zeggen.

‘Het is krankzinnig, maar het zou zomaar kunnen,’ zegt Otto.

‘Heb je er iets van gemerkt?’ Dat lijkt Marleen een passende, neutrale vraag.

‘Nee, nooit. Sandra met een andere man…’ Hij slaat zijn handen weer voor zijn ogen. Misschien dat hij zo het bedreigende beeld kwijt wil zien te raken. Hij mompelt iets onverstaanbaars.

‘Wat zeg je?’ Marleen wil haar stem vriendelijk en begripvol laten klinken. Ik leef met je mee. Ik sta aan jouw kant. We zullen je allemaal helpen. We laten je niet in de steek, Otto. Sandra heeft dat gedaan, maar wij niet, wij zijn tenslotte je vrienden. Voor nu en altijd.

‘Heeft ze het met jou daar weleens over gehad?’ Otto’s stem is nu helderder, maar nog altijd met een barst in de rand.

‘Eh… nee.’ Daarna iets krachtiger: ‘Nee, nooit.’ Marleen brengt vlug het glas naar haar mond. Haar hoofd voelt warm en blozend aan, maar hopelijk kleurt ze niet te veel. ‘De laatste tijd heb ik ook niet zoveel met haar gepraat. Nu ik erover nadenk…’ Ze kijkt even peinzend voor zich uit, alsof ze daadwerkelijk haar geheugen nazoekt op relevante gebeurtenissen. ‘Het was soms net of ze me een beetje ontliep.’

Otto knikt. Hij neemt een slok bier en veegt nu wel het schuim van zijn bovenlip. ‘En ik was er altíjd voor haar en voor Fenne. Alles in huis opgeknapt. Heb ik ooit de boel de boel gelaten? Ging ik ’s avonds naar het café om me met vrienden te laten vollopen, liet ik alle boodschappen aan haar over, moest zij Fenne altijd naar bed brengen? Of vroeger ’s nachts eruit als ze lag te huilen? Nee, helemaal niet. Dat weet je toch?’

‘Natuurlijk.’ Marleen kan de klaagzangen van Sandra nog horen. Altijd maar achter die computer. ‘Het is soms net of hij met dat stomme apparaat getrouwd is in plaats van met mij. En dan in het weekend als het goed weer is, moet hij zo nodig fietsen en anders in dat bootje van hem het meer op.’ Ze had het niet over ‘onze boot’, nee de Otsan was in haar ogen alleen van Otto.

‘Alles had ik voor haar over… alles. Hoe vaak ik Fenne niet naar school heb gebracht, zelfs als het slecht uitkwam voor mijn werk.’ Hij kijkt Marleen vragend aan. ‘Maar álles is zeker nog niet genoeg voor mevrouw.’

‘Misschien is het tijdelijk en wil ze alleen een time-out, even pas op de plaats maken.’

‘Een time-out? En dat ook nog vlak voor kerst? Een eenzame kerst, dat is toch zo’n jankliedje van André Hazes? Ik heb verdomme al een boom in huis gehaald. Otto, haal jij een boom? Natuurlijk haalt Otto een boom, daar is Otto wel goed genoeg voor. Waarschijnlijk wist ze toen al dat ze weg zou gaan en heeft ze me toch die boom laten kopen, zodat ik geen argwaan zou krijgen. Met Fenne heb ik nota bene afgesproken dat we hem morgen zullen versieren.’

Otto drinkt zijn bier op en verkreukelt daarna het blikje door het met één hand samen te knijpen. ‘Eerste kerstdag zouden we naar haar ouders gaan. Vervelende, saaie mensen, dat weet je, dat vindt Sandra zelf ook, maar ja, je moet wel, hè? Vrijwillige verplichting. Opgelegd gezellig doen. ’t Is tenslotte kerst. Tweede kerstdag naar die van mij. En wat moet ik tegen mijn vader en moeder zeggen? Hoe leg ik dat uit? Sandra is ervandoor en ze heeft Fenne meegenomen?’

‘Dat jullie een paar probleempjes hebben,’ suggereert Marleen.

‘Probleempjes?’

‘Nou ja, problemen, en dat het daarom niet zo goed uitkomt. Dat jullie die eerst moeten zien op te lossen.’

‘Ze zien me aankomen… problemen, die we moeten oplossen. Jezus, wat moet ik nou?’ Hij slaat zijn handen opnieuw voor zijn ogen. Geluidloos telt Marleen tot tien. Wie niet weg is, is gezien. Sandra is weg en hij zal haar niet tikken. Buut vrij, maar het kan Sandra niet schelen. Ze doet allang een ander spelletje. Met iemand anders.

Marleen kijkt naar buiten. Gelukkig, Edwin is bezig in te parkeren.

 

‘Ik graag muntthee,’ zegt Leonie. ‘Dus jij weet ook niet waar ze is?’

‘En jij, Marleen?’ vraagt Nancy. Ze zitten in de keuken van haar zaak. Hier was vroeger een groentewinkel gevestigd, maar die redde het niet meer toen Albert Heijn in een oude drukkerij aan de Meeuwenlaan een supermarkt opende. Nancy had destijds allerlei vrienden opgetrommeld en een stel professionele bouwvakkers om van die winkel een grote keuken te maken, met voorraadkasten en een koelcel. Nancy’s Catering Company. Marleen had zelf als naam Cater Beter verzonnen, maar dat zouden mensen misschien uitspreken als ‘Kater Beter’.

Nancy treft voorbereidingen voor een groot feestdiner bij een of ander bedrijf. Toen Marleen binnenkwam, was ze met de toetjes bezig.

‘Cappuccino graag, maar ik kan het ook zelf maken.’

‘Cappuccino komt er zo aan.’ Nancy loopt naar de koffiemachine, die als het nodig is in haar bedrijfsbusje kan worden geladen, waar zelfs een klein aggregaat in is gemonteerd, zodat ze ook bij openluchtdiners elektriciteit heeft. Marleen bewondert haar ondernemingszin, haar eeuwige optimisme, haar rotsvaste zelfvertrouwen. Zelfs toen haar bedrijf in het begin te weinig klanten had, bleef ze vrolijk, positief en optimistisch. Hoewel… van Thijs heeft Marleen begrepen dat Nancy’s houding voor een deel buitenkant was, maar dat had misschien te maken met zijn eigen levenshouding. Hij is meer een man van het kan vriezen, het kan dooien. Tijdens die moeilijke beginperiode is Nancy ook begonnen verschillende soorten quiches te verkopen. Dat werd een succes. Het zorgde voor aanloop en bekendheid, in ieder geval in de buurt. Als Marleen geen zin heeft om te koken, haalt ze soms nog een quiche, maakt er een salade bij en klaar is de avondmaaltijd.

Opnieuw vraagt Leonie aan Marleen of zij weet waar Sandra nu verblijft. Er is totaal onverwachts een gat geslagen in hun groepje. Iedereen verwacht dat Marleen tenminste íéts weet. Ze woont tenslotte naast Otto, Sandra en Fenne. Nu alleen naast Otto.

‘Nee, echt, ik weet het niet. Daar heeft ze me niks over verteld. Zomaar vandaag weggegaan, de deur achter zich dichtgetrokken. Waarschijnlijk eerst Fenne van school gehaald.’

‘Ik zal morgen op school eens vragen,’ zegt Leonie. ‘Ze zit bij Tessa in de klas. Misschien weet die iets.’

Nancy zet de muntthee en de cappuccino neer.

‘Maar we konden het zien aankomen. Ik bedoel, zoals dat liep… of in feite helemaal niet liep. Het was niet voor eeuwig, dat kon je op je klompen aanvoelen.’

Ze praten verder: over Sandra, over Fenne en over de man die ze nog nooit hebben gezien, maar over wie ze wel hebben gehoord. De Grote Onbekende, de Nieuwe Man die het leven anders maakt, die verrassende impulsen geeft. Jammer dat Sandra niet meer over hem verteld heeft, zelfs niet hoe hij eruitziet. Lang en slank? Donker? Blond? Dan testen ze elkaar. Of Nancy het zich zou kunnen voorstellen, van de ene op de andere dag weg bij Thijs.

‘Als ik verliefd zou worden op een ander? Ik weet niet.’

‘Maar zou je verliefd kúnnen worden op een ander?’ vraagt Leonie aan Nancy. ‘Daar moet je toch ruimte voor geven, daar moet je bijna op uit zijn.’ Leonie is ervaringsdeskundige. Al geruime tijd hebben ze er niet meer over gesproken, maar nu is het onderwerp onvermijdelijk.

‘Was jij erop uit?’

‘Misschien wel. Het gebeurde gewoon. Ik vond hem leuk, spannend, heel anders dan Mark.’ Leonie steekt het zoveelste koekje in haar mond. ‘Hmm, wat zijn die toch lekker. Ik kan er gewoon niet van afblijven.’

‘Zocht je er echt naar?’ vraagt Marleen. ‘Was het allemaal een beetje gewoon geworden met Mark?’

‘Wat ben je nieuwsgierig,’ zegt Nancy. ‘Ben je soms zelf ook iets van plan? Uitgekeken op Edwin?’

‘Natuurlijk niet. Heerlijke cappuccino trouwens, Nance.’

 

Marleen gaat tegenover Edwin zitten. Het is halfelf en ze komt net bij Nancy vandaan. ‘Ik heb niet eens gevraagd hoe je dag was.’

Hij legt de krant weg. ‘Lekker met de dames geroddeld over Otto? Daar is het Vrouwenberaad toch voor?’ Vrouwenberaad, zo noemt Edwin het als ze met haar vriendinnen afspreekt, maar hij bedoelt het niet vervelend. Zelf heeft ze het over de Mannenclub als Edwin met Otto, Mark en Thijs gaat fietsen of wanneer ze met zijn vieren voetbal kijken op tv.

‘Hoe was jouw dag?’ vraagt ze.

‘O, prima. Ik was bij zo’n tussenpersoon in Breda. Gezellige man, hoor. Echt het zuiden, kopje koffie, een beetje ouwehoeren over van alles en nog wat, niet zo direct, niet zo zakelijk als in de Randstad.’

Dat verhaal heeft Marleen al vaker gehoord.

‘Maar ze wilden niet erg happen, terwijl we echt een prima, concurrerende offerte hebben, waar een mooi percentage voor hen in zit. Weet je wat het tegenwoordig is? Zelfs door die vriendelijke zuiderlingen word je uitgespeeld tegen andere maatschappijen. En we weten niet wat die te bieden hebben. Het is een donker gat. Je kunt roepen, maar je hoort alleen een echo en geen antwoord.’

‘Net als bij Otto,’ zegt Marleen.

‘Otto… Ja, zwaar kut voor hem.’

‘Sandra komt misschien wel weer terug.’

Edwin kijkt haar vragend aan. ‘Geloof ik het, geloof jij het?’

‘Misschien is het een bevlieging.’

‘Ja,’ valt Edwin haar bij, ‘een bevlieging… even eruit, de zaken op een rijtje zetten.’

‘Zoiets zei ik al tegen Otto.’

‘Maar gelóóf je het ook?’

Marleen hoeft nauwelijks na te denken over een antwoord. ‘Nee, niet echt.’

‘Wat weet je?’

Marleen haalt haar schouders op. Zo komt ze er niet van af, dat is duidelijk.

‘Je hebt het er met Sandra over gehad, natuurlijk.’ Edwin vraagt het niet, maar stelt het vast. Geen ontkomen aan.

‘Ja. Ze wou het toch aan iemand kwijt. Leonie en Nance wisten het ook.’

‘Buurvrouw komt koffiedrinken,’ veronderstelt Edwin.

‘Nee, we hebben vorige week een keer geluncht in de stad, je weet wel, die nieuwe leuke zaak aan de Markt.’

‘En?’

‘Lekkere broodjes en salades.’

‘Nee, wat Sandra je verteld heeft, bedoel ik.’

Marleen zegt wat ze weet. Niet alles, maar het meeste.

‘Dan ziet het er niet florissant uit voor Otto,’ concludeert Edwin. ‘Dan moet hij misschien…’ De telefoon onderbreekt hem.

Marleen neemt op. Ze noemt haar naam, legt haar hand op het spreekgedeelte van de hoorn en zegt ‘Sandra’.

‘Zal ik naar boven gaan?’ vraagt Edwin.

‘Nee, waarom?’ En daarna tegen Sandra: ‘Leuk dat je belt.’

‘Het was voor mij gewoon een vlucht. Ik hield het niet meer uit, maar dat wist je al.’

‘En waar ben je nu?’

‘Een flat aan de Couperusstraat, maar niet tegen Otto zeggen, hoor. Anders staat hij hier meteen voor de deur en dat trek ik nu even niet.’

My lips are sealed.’

Sandra vertelt over Fenne. Die heeft wel gevraagd naar haar vader, maar ze vindt het spannend met haar moeder alleen in een ander huis.

‘Otto is hier geweest,’ zegt Marleen, die begrijpt dat Sandra een en ander al een tijdje geleden moet hebben voorbereid, want anders had ze nu geen ingerichte flat gehad waar ze zomaar kon intrekken.

Van de andere kant van de lijn komt alleen geruis en gekraak.

‘Hij was helemaal in paniek,’ gaat Marleen door, ‘volledig kapot.’

‘Ik kan niet anders,’ zegt Sandra. ‘Het gaat niet meer, dat weet je toch? Je hebt hem toch niks verteld?’

‘Nee, natuurlijk niet.’

‘Morgen bel ik weer. Ik moet van alles en nog wat regelen. Liefst zo snel mogelijk, dan is dat tenminste achter de rug.’

‘Oké.’ Marleen verbreekt de verbinding. ‘Sandra,’ zegt ze opnieuw tegen Edwin.

‘Dat zei je al.’

Edwin lijkt zich ongemakkelijk te voelen. Alsof hij bang is dat Sandra een voorbeeld heeft gegeven dat Marleen zou kunnen navolgen. Ze duwt zijn benen opzij, gaat naast hem op de bank zitten en vlijt zich tegen hem aan. Haar hand streelt zijn wang. ‘Wij blijven bij elkaar,’ zegt ze. ‘Zeker weten.’

~

 

Naast zich hoort ze de regelmatige ademhaling van Edwin. Die slaapt altijd jaloersmakend goed. Otto zal ook wakker liggen. Of hij dwaalt door de straten van de stad, op zoek naar iets wat hij nooit zal vinden. Misschien zelfs door de Couperusstraat, zonder te weten dat daar het vluchtadres is van Sandra en Fenne. Marleen weet dat Sandra niet meer terugkomt. Een ander leven, daar is ze naar onderweg. Misschien wel een spánnend leven.

Wanneer waren ze de laatste keer met zijn achten? Ergens in het najaar, eind november. Leonie gaf een etentje, een beetje bevreesd voor de kritische smaak van Nancy, maar die was vol lof over alle gerechten. Met z’n achten en nu is er een verdwenen. Zullen ze in het vroege voorjaar nog hun traditionele lange weekend in een groot vakantiehuis vieren, met spelletjes, dvd’s, wandelingen, fietstochten, lekker eten en uiteraard veel drinken? Het is alsof er een steen uit een klein bouwwerk is getrokken, zodat het na een paar duwtjes kan instorten. Nee, zij en Edwin blijven zeker bij elkaar, Nancy en Thijs zijn ondanks hun verschillen onafscheidelijk, en Leonie en Mark hebben een grote crisis overwonnen; dat moet hen samen sterker hebben gemaakt.

Otto is de man die alleen achterblijft, theloner. Is dat niet een oud nummer van Neil Young? Ook al zo’n halfbejaarde popartiest, maar hij schreef wel mooie liedjes. Het begint toch met He’s a perfect stranger? De nieuwe vriend van Sandra is een perfect stranger. Niet meer met vier vrouwen naar Amsterdam terwijl de mannen aan het fietsen zijn. Shoppen, iets drinken, een film aan het eind van de middag, eten in een hip restaurant en daarna terug met de trein. Alle vier even uitbundig, giechelend, een beetje aangeschoten. Maar waarom zouden ze daar niet mee door kunnen gaan?

Er flitst een schrikbeeld door haar hoofd wanneer ze denkt aan een zaak die zo’n twee jaar geleden door het kantoor werd behandeld. Het ging om een man die de scheiding van zijn vrouw niet kon verwerken en haar om het leven bracht. Hij had met een zware hamer haar hersens ingeslagen en wilde daarna zelfmoord plegen door uit het raam van een flat op driehoog te springen. Zwaargewond maar levend kwam hij ervan af. Simon was zijn advocaat. Marleen weet nog dat zij de pleitrede met allerlei verzachtende omstandigheden moest typen. Misschien wordt Otto zo’n man, een wandelende tijdbom die nog niet is afgesteld.

Hoofdstuk 2

 

 

 

Halftwaalf. Anders dan gebruikelijk heeft Ron de gordijnen opengelaten, alsof hij het kostbare contact met de buitenwereld niet wil verliezen. Het schijnt een puur Nederlandse gewoonte te zijn: licht aan, gordijnen open. Toon je hele hebben en houden maar aan de nieuwsgierige voorbijganger. Er valt niets te verbergen, er zijn geen geheimen, we zijn doorzichtig. Door televisielicht beschenen, zien huiskamers er vaak onwerkelijk uit, zoals nu voor hem het dagelijkse bestaan onwerkelijk is geworden. Hij heeft het toestel aan laten staan, maar zonder geluid. Overdreven bewegende mensen, expressieve gebaren, pratende gezichten, verkrampte monden… Zonder geluid ziet het er belachelijk uit; mensen die zich druk maken om niets. Aanstellerij. Tegelijk zijn het vissen die naar lucht lijken te happen, vissen op het droge, reddeloos verloren. Sentimenteel denkt hij daarbij: zoals ik ook reddeloos verloren ben. Maar al snel corrigeert hij zichzelf. Zielig doen is ook een vorm van aanstellerij en hij heeft het vaste voornemen zich daar niet aan over te geven. Alsjeblieft geen huilverhalen. Die maken het alleen maar ellendiger.

Een halfuur geleden is Alisha naar beneden gekomen omdat ze niet kon slapen. In haar nachthemdje zag ze er aandoenlijk uit, en die aandoenlijkheid werd nog versterkt door haar tranen. ‘Mama, mama, ik wil mijn mama.’ Meer kon ze niet uitbrengen toen hij de obligate, maar in feite overbodige vraag stelde: ‘Wat is er, schat?’ Tussen haar snikken door probeerde hij om met haar te praten, maar er viel niets meer te zeggen. Natuurlijk stelde ze opnieuw de waaromvraag. Waarom mama? Hij wilde het liefst antwoorden: waarom zij níét en anderen wel? Maar met zo’n reactie kun je bij een kind niet aan komen. Toch is het makkelijker met Alisha dan met Lukas. Zij praat tenminste nog, terwijl Lukas in diep stilzwijgen verzonken lijkt, meestal met een verbeten trek op zijn gezicht. Ooit zal hij de wereld laten merken dat hij absoluut niet kan accepteren wat er met zijn moeder is gebeurd.

Er heeft zich een vreemd, onbestemd gevoel in Rons lichaam genesteld, alsof hij iets heeft gegeten wat slecht is gevallen. Misschien is het honger, want hij heeft maar weinig door zijn keel kunnen krijgen. Te moe om wakker te blijven, maar te onrustig om in slaap te vallen. Straks moet hij toch naar boven, naar het bed dat veel te groot is voor hem alleen, naar het bed waarin hij steeds naar Annemiek zal blijven tasten. Vanochtend werd hij wakker en dacht zich in een staat van halve bewusteloosheid naar haar toe te kunnen draaien.

In zijn hoofd speelt hij de film van de begrafenis voor de zoveelste keer af. Alle handen die hij heeft geschud, de omhelzingen, de bemoedigende klopjes op zijn rug, strelende handen, troostende woorden. Annemieks ouders stonden erbij alsof ze verdoofd waren.

Hij haalt een flesje bier uit de keuken, maar vergeet het open te maken. Geen zin om terug te gaan naar de keuken. Tientallen mensen hebben hem gecondoleerd. Familie, vrienden, kennissen, collega’s, buren. Zelfs die vrouw van het cateringbedrijf, die een flink stuk verderop woont. Hij is haar naam vergeten. Als je een keer met haar hebt gepraat, vergeet je haar niet meer. Van de zomer was hij toevallig op een tuinfeest waarvoor zij het eten had verzorgd. Lekker en bijzonder; geen Surinaamse hapjes of iets anders exotisch, terwijl hij dat wel van haar had verwacht. Hij heeft toen een tijdje met haar staan praten. Annemiek voegde zich bij hen alsof ze hem niet helemaal vertrouwde. Ten onrechte natuurlijk, maar haar voorbarige jaloezie kon hij waarderen, daar had hij zelf soms ook last van. Elke man met overmatige belangstelling voor Annemiek was een potentiële concurrent.

Nog altijd houdt hij het flesje bier in zijn hand geklemd.