Hoofdstuk 5
‘Dus jullie hadden een burger nodig om haar te vinden?’ Harry kijkt hem plagerig kritisch aan.
‘Wat is daar mis mee?’ zegt Ron. Harry had toevallig een vrije dag. Ron stond net op het punt hem op te roepen toen het meisje werd gevonden.
‘Niks. Juist heel goed om gebruik te maken van de kracht van de buurt.’
‘Ja, volgens mij ook.’
Ron kan het niet laten om naar de haardracht van Harry te kijken. Boven op zijn hoofd is hij kaal, maar vanaf de rechterzijkant heeft hij een lange, brede lok over zijn kale schedel geplakt, zoals je vrijwel nooit meer ziet. Buiten doet hij altijd een pet op, om zijn kapsel in stand te houden. Het is een raadsel waarom Harry zich niet laat kaalscheren, zoals zoveel mannen tegenwoordig doen, zelfs mannen met meer haar op hun hoofd dan hij. Ron wil het hem vragen, maar durft dat niet. Op een bepaalde manier is het te intiem, vergelijkbaar met vragen over echtelijke seks.
Ze hebben net een paar zaken doorgesproken. De overval op wat vroeger de sigarenwinkel heette, maar sinds kort de tabaksshop, zit Ron dwars, misschien meer dan hij zou willen toegeven. Berghuis en zijn vrouw drijven die zaak al langer dan twintig jaar. Ze hebben de winkel onlangs laten verbouwen. Meer ruimte voor boeken, bladen, speelgoed en allerlei prullaria, en minder voor rookwaar. Twee jongens met bivakmutsen over hun kop, één met een pistool in zijn hand – misschien nep, maar dat weet je niet van tevoren – denderden de winkel binnen. Zonder iets te zeggen, zonder een waarschuwing of wat dan ook, sloegen ze Berghuis tegen de grond, waarna ze de kas leeghaalden. Berghuis heeft een gebroken jukbeen en een zware hersenschudding. Vermoedelijk geraakt met een boksbeugel. De jongens zijn weggereden op een scooter. Niemand heeft gezien wat er gebeurd is. Er is geen enkel spoor, er zijn geen vingerafdrukken, niets. De winkel is dicht en het is onduidelijk of die ooit weer opengaat.
‘Jongens uit de buurt?’ vraagt Harry.
‘Ik denk het niet. Maar ik weet niet waar we moeten gaan zoeken.’ Ron slaat met vlakke hand op tafel. ‘Verdomme, wat heb ik een pesthekel aan dit soort zaken. Wat een stelletje ongelooflijke klootzakken, om voor nog geen tweehonderd euro zo’n man in elkaar te slaan en hem misschien een levenslang trauma te bezorgen.’
‘Als het om een paar duizend euro ging, was het dan minder erg?’
‘Nee, natuurlijk niet. Maar de ellende is dat dit niet de enige keer is dat ze het flikken. We kunnen erop wachten tot ze het weer een keer doen. En dan weten we weer niet waar we moeten zoeken.’
‘Je moet je niet laten opfokken,’ adviseert Harry.
‘Als ik langs zo’n groepje jongens rijd, die ergens staan met een paar scooters, dan denk ik meteen dat zij het misschien hebben gedaan. Ik krijg dan de neiging om eropaf te gaan.’
‘Als je het maar uit je hoofd laat…’