Hoofdstuk 7

 

 

 

Vanwege het Texelse tussendoortje is ze gaan nadenken over de zomervakantie. Ze schiet nu van de ene naar de andere website: een overdaad aan bijzondere reizen, imposante locaties, aanlokkelijke vakantiehuizen. Edwin heeft gezegd dat zij maar een voorselectie moet maken, waarna ze dan met z’n tweeën een beslissing kunnen nemen. Hij heeft het te druk om zich hier nu al mee bezig te kunnen houden, is zijn argument. En daar heeft hij gelijk in. ’s Ochtends ruim voor acht uur vertrekt hij, om soms pas tegen zevenen zijn auto weer in de straat te parkeren, waarna hij vaak rapporten moet schrijven, offertes doornemen en op allerlei mailtjes reageren.

Het is nu al half maart en ze zullen hun vakantie opnemen in augustus. Twee weken, niet langer, want de komende winter willen ze ook twee weken weg. Misschien een skivakantie, dat hebben ze al een paar jaar niet meer gedaan. Of ze blijven geld oppotten voor het gedroomde nieuwe huis, het liefst aan de singel. Laatst stond er een te koop, maar het was ruim boven hun budget.

Alle beschrijvingen en aanbevelingen van vakantiebestemmingen staan barstensvol met pittoreske, authentieke dan wel charmante dorpjes, gezellige terrasjes, fraai gerestaureerde historische stadscentra, interessante musea, schitterende natuur, prachtige en uitgestrekte stranden bij een kristalheldere zee, riante of intieme vakantieverblijven (en die intieme zijn natuurlijk kleine rothokjes waarin je je kont niet kunt keren), luxe hotels met uitgebreide wellnesscentra, lekkere of heerlijke restaurantjes.

Ze kan niet kiezen, het is te veel. De overvloed aan mogelijkheden maakt haar onzeker. Italië? Rome, Milaan, Florence, Siena, Napels? Sardinië misschien? Daar zijn ze nog nooit geweest. Of Sicilië? Nee, te warm in augustus. Dan is het sowieso bijna overal te warm en te druk. Misschien weer naar een Grieks eiland, daar zijn ze zes jaar terug voor het laatst geweest. Leonie en Mark waren vorig jaar enthousiast over Zakynthos. Ze tikt de naam in op Google en klikt de website van een touroperator aan. Inderdaad, ‘… gezellige oude dorpjes, prachtige stranden, steile rotswanden en mooie…’

De bel. ’s Avonds altijd alarmerender dan overdag. Marleen luistert of Edwin naar de deur gaat, maar ze hoort niets. Opnieuw de bel. Enigszins geërgerd ratelt ze de trap af. Otto staat op de stoep, maar het is Otto niet. Het is een wanhopige, van verdriet doordrenkte man. Hij wil iets zeggen, maar het is alsof hij naar adem hapt en daarom geen woord kan uitbrengen.

‘Otto… wat is er?’ Marleen doet een stap naar voren en legt haar handen op zijn schouders.

Hij valt tegen haar aan, zodat ze bijna met z’n tweeën tegen de grond gaan. Met moeite houdt Marleen zich staande. ‘Wat is er aan de hand?’

Otto is in tranen en kan kennelijk geen woord uitbrengen. Hij heeft zijn armen nu om haar heen geslagen.

‘Laten we naar binnen gaan. Kom… Nee, je moet me even loslaten.’ Ze heeft de neiging om hem toe te spreken alsof hij een klein kind is. Vooruit, lief zijn, netjes meelopen. Ja, geef maar een handje.

Als ze in de kamer zijn, lijkt het nog altijd of Otto zijn spraakvermogen is kwijtgeraakt. Hij brengt alleen een paar onverstaanbare klanken uit.

Onder aan de trap roept ze Edwin. ‘Kom je beneden? Alarm!’ Ze weet niet waarom ze dat woord gebruikt. Noodsituatie, dat woord zou ze eraan kunnen toevoegen. Paniek. Ze leidt Otto naar de bank, en hij laat zich min of meer willoos vallen.

‘Godverdomme!’ roept hij. En dan nog een keer: ‘Godverdomme!’ Zo te zien lucht het hem niet op.

Edwin komt de kamer binnen. ‘Wat is er aan de hand?’

‘Ze is naar Amerika vertrokken,’ zegt Otto met een vreemd verwrongen stem, die niet van hemzelf lijkt te zijn. ‘Sandra met Fenne. Samen naar Amerika.’

Marleen heeft Edwin nog niet verteld over Sandra’s plannen, maar wel over haar Amerikaanse vriend Mitchell. Nu doet hij gelukkig of hij er niets van begrijpt. ‘Naar Amerika? Waarom?’

Otto begint toonloos te praten. ‘Ze had hier al een vriend, een Amerikaan. Ik wist nergens van. Ze heeft me nooit wat verteld. Daarom is ze bij me weggegaan, daarom heeft ze me gedumpt. Een nieuwe liefde, zo noemde ze het zelf. Ze was niet zomaar op me uitgekeken, maar ze had een ander, een of andere Amerikaanse klootzak.’ Hij zwijgt even. ‘Asshole,’ voegt hij er dan aan toe. ‘Cocksucker.’ Het zijn ook de enige Amerikaanse scheldwoorden die Marleen kent. O nee, ‘motherfucker’ zou ze bijna vergeten.

‘Jezus.’ Het is alsof Edwin werkelijk schrikt van deze informatie.

‘Echt waar?’ vraagt Marleen, terwijl ze zich overweldigend schaamt. ‘Iemand in Amerika? Hoe heeft ze die dan ontmoet?’

‘Hij woonde hier… werkte hier, bij een of ander beleggingsbedrijf, zo’n Amerikaanse financiële gigant die een kantoor in Nederland heeft. Ze heeft hem hier ontmoet en ze werden…’ Otto haalt zijn neus op. ‘Ze werden verliefd.’

‘Jezus,’ zegt Edwin opnieuw.

‘Ze is vandaag naar Boston vertrokken. Vlak voordat ze wegging van Schiphol heeft ze me gebeld en…’

‘Wat een rotstreek!’ De uitroep van Edwin klinkt oprecht verontwaardigd.

‘En ik kon er verder niks meer aan doen,’ gaat Otto door. ‘Met Fenne is ze naar Amerika vertrokken. Ik heb niet eens afscheid van mijn eigen dochter kunnen nemen.’

Het blijft stil, net of ze enige tijd nodig hebben om dit te verwerken. Marleen begrijpt niet hoe Sandra zich zo bikkelhard heeft kunnen gedragen tegenover Otto.

‘Over een paar weken zijn ze natuurlijk terug,’ zegt Edwin.

‘Nee, ze is voorgoed naar Amerika; dat zegt ze tenminste.’

‘Kan dat dan zomaar?’ vraagt Edwin.

‘Ja, dat kan zomaar.’

Marleen haalt drie flesjes bier uit de keuken. Zelf pakt ze een glas. Edwin en Otto drinken uit het flesje. Otto klemt het zijne zo stevig in zijn hand dat zijn knokkels wit zien.

Edwin wil weten waarom Sandra dit heeft kunnen doen, wat dan de afspraken zijn, hoe het wettelijk in elkaar zit.

‘San is eerste voogd, ik alleen toeziend voogd. We hadden een prima omgangsregeling. Niks aan de hand. Tenminste, dat dacht ik. Maar ik wist natuurlijk niet dat ze Fenne zomaar mee zou nemen naar het buitenland zonder mij erin te kennen. Zij had ook Fennes eigen paspoort.’

‘Die had dus zelf een paspoort?’

‘Ja, dat leek wel handig. Handiger dan haar bij een van ons tweeën in te laten schrijven, want dan zou ze nooit met de ander naar het buitenland kunnen.’

‘Maar dat kan ze dus doen zonder dat jij toestemming hoeft te geven?’

‘Precies,’ zegt Otto. ‘Ik ben machteloos.’ Dan wendt hij zich tot Marleen. ‘Zouden ze op dat kantoor van jou iets kunnen doen?’

‘Ik denk het niet.’ Marleen weet dat ze zich het beste op de vlakte kan houden. Otto is door Sandra in slaap gesust met een makkelijke, soepele scheidingsregeling. Hij kan in hun huis blijven wonen en het staat nu op zijn naam, ze hoefde nauwelijks spullen te hebben, de meeste boeken en cd’s mocht Otto houden. Voor de alimentatie voor Fenne heeft ze een gering bedrag gevraagd.

‘Maar heb ik juridisch gezien dan helemaal geen poot om op te staan?’ Otto’s stem klinkt scherper dan anders. ‘In feite heeft Sandra mijn kind ontvoerd.’

Ze wil hem uitleggen dat wat er gebeurd is een gevolg is van hun afspraken, maar ze haalt alleen haar schouders op en neemt een slok bier. Otto had moeten voorzien dat Sandra als eerste voogd de macht had om bijvoorbeeld te verhuizen, binnen Nederland, maar ook daarbuiten. Co-ouderschap was veel beter geweest, maar met zijn werk kon Otto moeilijk toezeggen dat hij de halve week voor Fenne zou gaan zorgen. Hij had het slechtste van Sandra moeten denken, maar dacht alleen het beste: een keurige omgangsregeling en geen financieel gedoe.

Er valt een stilte. Otto’s wanhoop is bijna tastbaar.

‘Nou kan ik er net zo goed een eind aan maken,’ zegt hij ten slotte. ‘Het heeft voor mij toch allemaal geen zin meer.’

Marleen denkt aan de zaak van de man die zijn vrouw heeft vermoord en daarna een mislukte zelfmoordpoging deed.

‘Ik begrijp dat je je klote voelt.’ Edwin gaat naast Otto op de bank zitten en slaat een arm om hem heen. ‘Misschien is het een bevlieging van Sandra. Als ze daar eenmaal is… waar eigenlijk?’

‘Boston.’

‘Als ze in Boston is, valt het misschien vies tegen. Die leuke man is plotseling zo leuk niet meer, omdat hij zijn dagelijkse sores heeft. Die vindt het ook niet zo aantrekkelijk met een kind in huis dat niet van hem is, voor Fenne is hij toch een soort tweedehands papa, meer een oom. Sandra kent er niemand, geen levende ziel, ze heeft geen werk, geen vriendinnen, geen connecties. Misschien woont ze in zo’n keurig aangeharkte, maar treurige Amerikaanse suburb, je kent ze vast wel uit films, American Beauty bijvoorbeeld. Die heb je toch wel gezien? Zo’n buurt waar niemand loopt of fietst, maar iedereen alles met de auto doet, heel wat anders dan de Vogelbuurt.’

De woorden lijken langs Otto heen te vliegen; hij pikt er niets van op. Leeg blijft hij in de verte staren.

‘Binnen de kortste keren verveelt ze zich te pletter, geloof mij maar. Die man altijd maar werken, midden in de Amerikaanse ratrace, en zij thuis zitten.’ Edwin benadrukt opnieuw dat hij het onbegrijpelijk vindt. Wat hij precies onbegrijpelijk vindt, legt hij niet uit. ‘Neem het maar van mij aan. Binnen een paar maanden, maximaal een halfjaar, is ze terug… met hangende pootjes.’

‘Ik ben bang van niet,’ zegt Otto. ‘Ze wil een nieuw leven beginnen. Dat beweert ze tenminste. En ik pas niet meer in dat plaatje.’

‘Heeft ze dat gezegd?’

‘Nee, maar zo voelt het wel.’

Edwin heeft drie nieuwe flesjes bier uit de keuken gehaald.

Als Otto een flesje aanpakt, zegt hij dat hij zin heeft om zich te bezatten. ‘Helemaal compleet finaal lazarus worden.’ Hij zet het flesje bier aan zijn mond. Marleen ziet zijn opvallend grote adamsappel bewegen, terwijl hij in vijf of zes lange teugen het flesje bier leegt. Als kind heeft ze lang gedacht dat het ‘adems-appel’ was. Toen ze eenmaal wist dat het adamsappel moest zijn, vroeg ze aan haar moeder waarom vrouwen dan geen Eva’s appel hadden. Die anekdote mocht haar moeder graag vertellen tijdens familiebijeenkomsten.

‘Jullie vinden het toch niet erg dat ik rook?’

Als Otto een sigaret heeft opgestoken, blijft het opnieuw een tijdje stil, tot hij vraagt: ‘Wie wist het?’

‘Wie wist wat?’ Marleen is bang dat ze kleurt, maar met slechts twee schemerlampen aan zal het niet makkelijk te zien zijn.

‘Van die vriend, die Amerikaan. En dat ze van plan was naar Amerika te gaan.’

Marleen neemt een slokje bier, maar de smaak van verraad blijft aan haar verhemelte plakken. ‘Nee, daar heeft Sandra nooit iets over verteld. Het was een geheime verhouding. Ik denk dat niemand het mocht weten.’

‘Zelfs jij niet, een van haar beste vriendinnen?’

‘Nee, zelfs ik niet.’

 

Marleen zit weer achter haar computer. In de spam-map treft ze een mail aan van een zekere Robina Kofi. ‘My name is Mrs. Robina Kofi, wife to the late Eng. Johnson kofi was died a few years back at the Gold mines in Ghana whilst on active duty…’ Heerlijk: was died. Er is uiteraard geld, veel geld, voor een stichting. Er moet iemand gevonden worden die deze stichting kan besturen, want Robina Kofi lijdt aan terminale kanker. Het bericht eindigt met: ‘As soon as I get your mail, I will direct you to my doctor and ask him to assist you in getting these funds to you. I am being very careful as I have heard cases of fraud especially on the net.

Bedrog, het ligt er zo duimendik bovenop dat het onvoorstelbaar is dat iemand erin trapt. Maar dan haar eigen bedrog, is dat niet even duidelijk? Niet met geld, maar met emoties. Ze heeft Otto hopeloos verraden. Aan de andere kant: ze heeft Sandra met haar hand op het hart beloofd tegen Otto te zwijgen over Mitchell en zeker over haar Amerikaanse plannen. Het breken van díé belofte zou juist weer hebben betekend dat ze Sandra had bedrogen. Hoe je het wendt of keert, ze zit altijd fout, net als Nancy en Leonie.

Marleen staart naar de monitor en klikt de e-mail van Mrs. Robina Kofi naar de eeuwige digitale jachtvelden, een uitdrukking van Edwin die ze graag gebruikt. Kwart over elf, tijd om naar bed te gaan, maar ze is zo klaarwakker dat ze zeker de eerste uren niet in slaap zal vallen.

Ze gaat naar de Facebookpagina van Sandra. Er staat niets op over haar vertrek naar Amerika, zoals er eerder ook niets vermeld werd over Mitchell. Daarna stuurt ze haar een mailtje. Ten slotte klikt ze door naar YouTube, hoewel ze zichzelf heeft beloofd niet voortdurend te checken hoe vaak ‘Going Nowhere to Find You’ is bekeken; 1630 keer is dat nu, wat een minimale toename van 7 betekent. Ze zet de computer uit, pakt haar gitaar en begint te zingen. ‘I know the signs are clear. They say you must be here. Their story is completely true, I’m going nowhere to find you.’ Ze weet het: ‘completely true’ loopt niet lekker, maar het lukt haar niet om iets beters te bedenken. Het verdriet van Otto blijft in ieder geval compleet waar.