Hoofdstuk 15
Marleen start haar computer op. Voor ze echt kan beginnen eerst koffie. In het keukentje raakt ze in gesprek met Lara. Die heeft Leonie één keer ontmoet, op het feestje ter gelegenheid van Marleens dertigste verjaardag, zo’n anderhalf jaar geleden.
Lara legt een hand op Marleens arm. ‘Het komt zo wel erg dichtbij, hè?’
‘Veel te dichtbij.’ Marleen neemt een slokje van haar cappuccino. ‘En geen enkele aanwijzing, geen spoor, niks. Misschien een oude relatie van haar, Daniël, maar daar willen ze niks over zeggen. Voor zover ik weet, zit hij niet vast en is hij ook geen verdachte. Officieel niet tenminste.’
‘Verschrikkelijk. Dat zoiets zomaar kan gebeuren. Ben je niet bang dat Leonie een soort van willekeurig slachtoffer is, dat je…’ Lara lijkt te twijfelen of ze dit wel kan zeggen. ‘Dat je het ook zelf had kunnen zijn?’
‘Ik zelf?’
‘Ja, misschien is het toeval dat die man bij Leonie aanbelde en had het net zo goed iemand anders bij jullie in de buurt kunnen zijn, bij jou bijvoorbeeld.’ Het is alsof Lara kickt op de sensationele kant van het drama: een moord uit het niets op een leuke, jonge vrouw.
‘Zo heb ik er nog niet over gedacht, maar misschien moet ik…’ Ze weet dat Lara iets oproept wat ze al wel voelde, maar het liefst onderdrukte. Niet aan denken, dan bestaat het ook niet.
‘Wat moet je?’ vraagt Lara als Marleen haar zin niet afmaakt.
Marleen weet zelf niet wat ze zou kunnen of moeten doen. Extra sloten op de deur, niet reageren op de bel als Edwin niet thuis is, in het donker niet alleen over straat fietsen, ’s avonds niet in haar eentje door het park lopen? Ze wil zich niet gek laten maken. Dat zegt ze ook tegen Lara, maar ondertussen kan ze er niet van loskomen. Gisteravond heeft Mark bij hen gegeten. Hoewel ze probeerden het ook over andere onderwerpen te hebben, keerden ze steeds weer terug bij Leonie en wat er met haar was gebeurd, en vooral de vraag waarom het was gebeurd.
‘Misschien toch een beetje extra voorzichtig zijn,’ zegt Lara. ‘Je kunt nooit weten wat zo’n gek nog meer van plan is.’
‘Killer on the Loose’. Van wie was die song ook alweer? Met The Sitting Ducks hebben ze het weleens gespeeld, maar het is nooit een vast nummer op hun repertoire geworden. Om een moordenaar op voorhand een gek te noemen, zoals Lara doet, is niet gepast in dit advocatenkantoor, waar mensen op z’n hoogst als ontoerekeningsvatbaar bestempeld mogen worden, maar Marleen geeft geen commentaar. ‘Ik ga weer eens aan het werk.’ Ze waagt een voorzichtig grapje. ‘Hier is het tenminste veilig.’
Net op dat moment komt Hugo het keukentje binnen. ‘Maar nu niet meer,’ zegt hij.
Marleen lacht een beetje geforceerd. Ze denkt aan de mogelijkheid dat de dader – of de verdachte, zoals hij binnen deze vier muren moet heten – zou worden gepakt, en dat een van de advocaten van dit kantoor zijn raadsman zou worden. Hugo? Simon? En die zal dan zijn uiterste best doen om er een zo laag mogelijke straf of zelfs vrijspraak uit te slepen.
Als ze weer in haar kamer is, belt ze eerst naar het Huis van Bewaring om de afspraken van Simon met twee cliënten vast te leggen. Simon zal zijn agenda moeten omgooien, want anders lukt het niet om de tolk erbij aanwezig te laten zijn. Ze moet een paar keer heen en weer bellen voordat alles geregeld is. De beperkte bezoektijden van het Huis van Bewaring maken het extra ingewikkeld.
Terwijl ze bezig is de uitspraken in recente zaken van een van de advocaten van het kantoor als nieuwsitems op hun website toe te voegen, gaat de telefoon. Edwin. Het is ongebruikelijk dat hij haar belt op haar werk.
‘Gaat het een beetje?’ vraagt hij.
‘Net wat je zegt, een beetje. Waarvoor bel je?’
‘Zomaar, om je stem te horen.’
‘Ik ben aan het werk.’ Ze weet dat ze stugger klinkt dan ze zou willen. ‘Jij bent zeker onderweg?’
‘Ja, een bedrijf in Ede. Maar het schiet niet erg op. Ik ben nu in de buurt van Breukelen… een onmogelijk lange file. Ergens tien kilometer verderop is geloof ik een ongeluk gebeurd. Ik sta hier nog wel een tijdje. Denk je veel aan Leonie?’
‘Nee, niet echt. Te veel andere dingen aan mijn hoofd.’
‘Ik wel. Het laat me niet los. Ik denk de hele tijd dat jij… O, wacht, het begint weer te rijden.’
Otto is terug uit de States. Net op Schiphol geland, belde hij al naar haar werk. Enkele seconden hoopte ze dat hij het Grote Nieuws aan haar mee zou delen: Sandra en Fenne samen met hem terug, het gezin herenigd, maar aan zijn stem was meteen te horen dat die hoop tevergeefs was. Ze heeft hem uitgenodigd om te komen eten.
‘Het is zo onwerkelijk,’ zegt Otto, nadat hij achter in het tuintje een sigaret heeft gerookt. ‘Alsof ik daar op een andere planeet was, bijna in een ander melkwegstelsel.’
‘Komt misschien door het tijdsverschil,’ suggereert Edwin. ‘De jetlag.’
‘Nee, dat was het niet.’ Otto staart voor zich uit.
Ze zijn alle drie stil. Marleen eet een stukje stokbrood met olijventapenade.
‘Wat dan?’ vraagt Edwin.
‘Dat Sandra en Fenne daar zijn, vooral Fenne, in zo’n vreemde wereld, zo anders dan hier. Het is compleet absurd, surrealistisch, als ik denk aan hoe ik daar rondliep. Fenne keek me in het begin aan alsof ik een vreemde was, een enge man voor wie ze bang moest zijn… op haar hoede. Ik weet ook niet wat voor soort verhalen ze van Sandra heeft gehoord, wat die haar allemaal op de mouw heeft gespeld.’
‘En later?’
‘Toen ging het beter, toen kwam ze een beetje los. Maar het wordt natuurlijk nooit meer zoals vroeger. Ik ben mijn kind kwijt. Ze is…’ Otto huilt geluidloos. Er lopen tranen over zijn wangen, die hij met zijn hand wegveegt. Toeterend snuit hij zijn neus in een ouderwetse rode zakdoek.
Marleen en Edwin kijken elkaar aan. Edwin haalt zijn schouders op.
De stilte is geladen met verdriet en frustratie. Marleen wil een cd opzetten, maar vrolijke muziek is strijdig met de situatie en droevige muziek maakt het alleen maar schrijnender. Ze drinkt in een paar teugen haar glas leeg en haalt de wijnfles en twee blikjes bier uit de keuken.
Otto lijkt weer een beetje op te krabbelen. ‘Sorry, het werd me even te veel.’
‘Logisch in jouw situatie,’ zegt Edwin.
Ze geeft Otto een blikje bier. Hij kijkt haar aan. Het is alsof ze aan zijn ogen kan zien dat hij de weg kwijt is. Sandra was waarschijnlijk niet voor niks bang dat hij gekke dingen zou kunnen gaan doen. Misschien zijn eigen kind ontvoeren. Of ervoor zorgen dat Mitchell verdwijnt.
Het is of Otto haar gedachten kan raden. ‘Ik was alleen met Fenne. Eerst wilde Sandra dat niet, maar uiteindelijk vond ze het goed dat we naar een dierentuin daar ergens in de buurt gingen, met een taxi. Ik mocht niet met Sandra’s auto… niet verzekerd in Amerika. Een huurauto kon ik niet betalen en het openbaar vervoer is daar hopeloos.’
‘O ja, verschrikkelijk,’ beaamt Edwin. ‘Toen ik daar twee jaar geleden was…’
‘Dus ik in een taxi met haar naar de dierentuin,’ overstemt Otto hem. ‘Op een gegeven moment pakte ze mijn hand en… en toen kon ik het bijna niet meer aan, dat warme, zachte kinderhandje in mijn hand, en haar stemmetje, dat ze me “papa” noemde.’ Hij schudt zijn hoofd alsof hij zich wil bevrijden van een beeld dat zich hardnekkig in zijn hoofd heeft gevestigd, maar waar hij niet mee kan leven. ‘En ze praatte honderduit over wat ze allemaal gedaan had, waar ze geweest was, ze kon in het Engels al tot tien tellen, noemde op wie haar vriendinnetjes waren… Ze heeft daar nota bene al vriendinnetjes! Meisjes die ik helemaal niet ken, die ik misschien nooit zal zien! Ik heb me niet eerder zo’n absolute outsider, zo’n honderd procent loser gevoeld. En dat met mijn eigen kind, mijn eigen Fenne!’
Marleen besmeert een stukje stokbrood met tomatentapenade en steekt het Otto toe.
‘Nee, dank je. Ik heb geen trek. Sorry hoor, misschien dat ik straks niet eens eten lust, terwijl jij gekookt hebt en zo. Voor mij is het nu ook nog niet eens twaalf uur ’s middags. Amerikaanse tijd, Boston.’
‘Een simpele lasagne. Je moet zelf maar zien of je wel of niet wilt eten.’
‘En verder?’ vraagt Edwin. ‘Hoe ging het verder tussen jou en Fenne?’
‘Ik zat daar in die taxi met haar, en ik dacht: waarom zeg ik niet tegen die man om meteen naar het vliegveld te rijden? Ik sliep natuurlijk in een hotel, maar ik had mijn paspoort, mijn rijbewijs en mijn ticket bij me. Dat ticket zou ik misschien om kunnen boeken en ik had er een voor Fenne kunnen kopen. MasterCard betaalt voorlopig wel, maar ja…’
Marleen ziet een scène op een vliegveld voor zich. Een gehaaste vader met een jong meisje. Hij kijkt zenuwachtig om zich heen, vooral in de richting van een paar douaniers en ander veiligheidspersoneel. ‘Tickets and passports, please.’ Hij maakt zich uit de voeten, verdwijnt in een nauwe gang, waar hij tegen een beveiligingsbeambte aanloopt. ‘What are you doing here, sir?’
‘Ik krijg haar niet dat vliegtuig in, volgens mij,’ gaat Otto door. ‘Dat verdomde paspoort. Ik zal het op een andere manier voor elkaar moeten zien te krijgen. Als ik geweten had dat Sandra een Amerikaanse vriend had, dan had ik het nooit geaccepteerd dat zij eerste voogd werd en dat zij Fennes paspoort had.’
‘Maar je kunt Fenne toch niet zomaar ontvoeren?’ zegt Edwin.
Onttrekken aan het ouderlijk gezag, denkt Marleen. Simon heeft een paar keer een vader bijgestaan die allerlei conflicten had rond de afgesproken omgangsregeling. Van een van hun cliënten heeft Marleen een keer een foto gezien die was genomen op het Binnenhof. De man hield een groot bord omhoog waarop te lezen stond: ‘Deze vader mag zijn kind niet zien. Regering, doe er iets aan!’ Otto wordt zo’n man, of hij is het al. Marleen projecteert hem op het Binnenhof, met net zo’n treurige regenjas aan als de man op de foto.
Otto zwijgt, alsof hij van zijn stuk gebracht is door Edwins vraag, die eerder een advies is of een waarschuwing. ‘Maar waarom zou ik haar niet kunnen ontvoeren?’ vraagt hij op zachte toon, alsof hij bang is te worden afgeluisterd. ‘In feite heeft Sandra dat ook gedaan. Ze heeft haar meegenomen zonder dat ik er iets van wist. Ze heeft mijn kind van me gestolen. Dat is toch zo?’
Edwin knikt. ‘Dat was ook een rotstreek van haar.’
Otto drinkt van zijn bier. ‘Ja, een rotstreek,’ zegt hij dan. ‘Stiekem, achterbaks, laaghartig. Kan een moeder die zoiets flikt een kind goed opvoeden? Volgens mij niet. Volgens mij is ze pedagogisch volkomen ongeschikt. Een brevet van onvermogen als het om opvoeding gaat. En waarom zou ik haar dan niet met gelijke munt mogen terugbetalen? Wie zegt dat dat niet mag?’
Dat zegt de wet. Marleen denkt het, maar perst haar lippen op elkaar. Ze moet nodig plassen, maar heeft het gevoel niet weg te kunnen lopen. Otto zou kunnen denken dat ze zich aan het gesprek wil onttrekken, omdat ze meer weet van Sandra dan ze hem heeft verteld en ooit zou willen vertellen.
‘Dan stort je jezelf pas echt in de ellende,’ waarschuwt Edwin.
‘Het kan niet slechter gaan dan het op dit moment gaat. Nu heeft het voor mij toch allemaal geen zin meer.’ Otto knijpt zijn bierblikje samen en snijdt zich daarbij aan het opengetrokken lipje. ‘Au, godverdomme.’
Opgelucht de kamer even te kunnen verlaten, gaat Marleen een pleister zoeken. In de gang haalt ze een paar keer diep adem. Op de slaapkamer knipt ze een stuk Hansaplast af. Ze wil op bed gaan liggen, maar durft niet te lang weg te blijven.
Als ze terug is blijkt dat Edwin en Otto verder over Otto’s ontvoeringsplannen hebben gepraat.
‘Naar Mexico?’ vraagt Edwin.
Otto plakt de pleister op zijn duim. ‘Ja, ergens de Amerikaans-Mexicaanse grens over. Van de States naar Mexico controleren ze lang niet zo streng als omgekeerd. Als Fenne plat op de grond gaat liggen, tussen de voor- en de achterbank… En als ik eenmaal met haar in Mexico ben, dan moet ik haar makkelijk naar Nederland kunnen krijgen. Met een vals paspoort bijvoorbeeld. Laatst heb ik een keer iets op televisie gezien over valse paspoorten die je in Midden-Amerika zonder problemen kunt krijgen. Kost niet eens zoveel.’
Onttrekken aan het ouderlijk gezag. De woorden resoneren opnieuw in Marleens hoofd.
Edwin vraagt aan Otto of hij weet wat voor risico hij loopt.
‘Nee, dat weet ik niet, en dat wil ik liever ook niet weten. Als ik daar te veel aan denk, kan ik het bijltje er helemaal wel bij neergooien.’
‘Sandra schakelt dan natuurlijk de politie in, en die heeft je zo te pakken. Het is hier geen Syrië of Egypte.’
‘Misschien dat ik dan naar zo’n soort land moet gaan. Ik kan altijd wel ergens werk vinden in de computerbusiness.’
‘Ik weet niet, Otto. Misschien moet je…’ Edwin maakt zijn zin niet af. Marleen vermoedt wat hij wil zeggen en weet dat het te erg is, dat Otto dat niet aankan. Hij zal het nooit opgeven, daarvan is ze heilig overtuigd.
Maar Otto heeft het begrepen. ‘Je bedoelt dat ik Fenne helemaal vergeet?’ Hij gaat staan en loopt de kamer door. ‘Een nieuwe start maken, een ander leven? Loslaten?’ Hij spreekt de woorden – en vooral ‘loslaten’ – met hoorbare walging en weerzin uit. ‘Dat kan ik niet, dat wil ik niet. Dat ik Fenne voorgoed kwijt ben, mijn dochter, mijn enige kind…’ Hij schudt zijn hoofd, haalt uit zijn pakje shag een voorgedraaide sigaret en steekt die op.
Marleen durft niet te vragen of hij buiten wil roken.
Hij vloekt. ‘Ze heeft mijn kind van me gestolen. En ik zou dan zomaar achterover moeten leunen en niks doen? Gewoon maar laten gebeuren?’
‘En in Amerika gaan wonen, is dat een optie?’ Edwins vraag klinkt als een voorzichtige suggestie.
‘Ik krijg daar niet eens een werkvergunning of zo. Geen green card, en die heb je nodig. Amerika, dat is niks voor mij. Bovendien, zo’n waardeloos kutland. Weet je dat je daar in sommige openbare parken al niet eens meer mag roken?’
Marleen bedenkt dat ze vergeten is de schaal met lasagne in de oven te zetten.
~
Een dag later blijkt het allemaal nog ellendiger te zijn. Marleen is net vijf minuten thuis als Otto aanbelt. Terwijl hij op de stoep staat, stamelt hij iets.
Marleen kan hem niet verstaan. ‘Kom binnen.’
Otto stapt het halletje in en slaat zijn armen om haar heen.
Met moeite maakt ze zich los. ‘Wat is er aan de hand?’
Otto kan niet uit zijn woorden komen. Een moment is Marleen bang dat er in Amerika iets met Fenne is gebeurd. Een ongeluk. Otto heeft het net gehoord.
‘Iets met Fenne?’ vraagt ze, maar ze krijgt geen antwoord.
Ze gaan in de kamer zitten.
‘Maar wat dan?’
‘Ontslagen… ze hebben me eruit geschopt.’
‘Hè? Waarom?’
Otto haalt zijn neus op. Hij lijkt verder geen woord uit te kunnen brengen. Zo zitten ze enkele minuten bij elkaar. Ten slotte begint hij te vertellen. In feite is hij niet ontslagen, maar is zijn contract niet verlengd. Toch voelt het als ontslag. Zijn leidinggevende vond dat hij de laatste tijd niet goed functioneerde en cruciale fouten had gemaakt. ‘En ik lag dus niet zo goed bij mijn collega’s, zei hij. Nou, en dan bedoelde hij vooral Peter, een of andere zeikerd die altijd de leukste wil zijn. Een keer had hij zout in plaats van suiker in mijn koffie gedaan. Echt zo smerig! Toen kregen we ruzie en heb ik hem op z’n bek geslagen. Nou, dat is me niet in dank afgenomen. Geen collegiale oplossing van een conflict.’
‘Ook een stomme grap, van dat zout,’ valt Marleen hem bij.
‘En volgens het bedrijf was ik dus ook te veel afwezig met onduidelijke verklaringen… Alsof het niet duidelijk is als je vrouw en je kind van de ene op de andere dag zijn vertrokken!’ Otto neemt een slok bier. ‘En ik zou bovendien een dag langer weggebleven zijn dan was afgesproken, maar daar klopt echt helemaal niks van. Allemaal dat soort stomme shit, maar ik sta wel mooi op straat.’
‘Waardeloos.’
‘Vrouw kwijt, kind kwijt, werk kwijt. Ik weet niet wat ik nog kan doen.’
Marleen gaat naast Otto op de bank zitten en slaat weifelend een arm om hem heen. Hij begint weer te huilen. Tien over zes. Ze wil Otto zeggen dat er altijd andere mogelijkheden zijn. Je kunt naar de donkere kant kijken, maar liever naar het licht. In de ict-wereld moeten er toch voldoende banen zijn? Als Otto echt wil, kan hij bij wijze van spreken morgen weer aan de slag. Een nieuwe baan, een nieuwe uitdaging. Andere mensen, misschien een leuke vrouw, een collega die ook iets in hém ziet, een vrouw die ook kinderen wil.
Otto lijkt langzaam tot zichzelf te komen. Hij ademt een paar keer diep in en uit en staat dan onverwachts op. ‘Sorry dat ik je hiermee lastigval. Jij kunt er niks aan doen. Ik ga maar eens.’
Marleen komt ook overeind. ‘Je valt me helemaal niet lastig. We zijn toch vrienden?’
Hij geeft haar een zoen op haar wang. ‘Je bent lief. Ik had het nodig om bij iemand mijn hart uit te storten. Het is zo belangrijk om goede vrienden te hebben, dat kun je je gewoon niet voorstellen. Daar alleen, in dat huis, met al die herinneringen…’
Dan zegt ze iets wat ze juist niet zou willen zeggen. ‘Ik heb van gisteren een portie lasagne over. Misschien wil jij die hebben. Een paar minuten in de magnetron en het is klaar.’
Ze schrijft een e-mail aan Sandra. Natuurlijk opnieuw over wat er met Leonie is gebeurd, en de politie die nog niets schijnt te weten, maar ook over Otto en zijn recente ontslag, waarbij ze haar best doet om geen beschuldigende of verwijtende toon aan te slaan. ‘Otto zit nu echt helemaal in zak en as. Heel zielig allemaal, maar daar is niks aan te doen. Over zijn reis naar Boston was hij heel enthousiast. Ontzettend blij om Fenne weer te zien. Binnenkort zal ik met Nance nieuwe plannen maken om je te bezoeken.’
Ze verstuurt de mail en gaat naar YouTube. ‘Going Nowhere to Find You’ is nog eens door elf mensen bekeken en beluisterd. ‘Killer on the Loose’ blijkt van Thin Lizzy te zijn. Ze gaat naar de clip, een liveoptreden uit 1982, bekijkt het hele nummer en vangt voldoende van de tekst op om weer van streek te raken. ‘There’s a killer on the loose again, a ladykiller on the loose.’ Alsof ze uitgeput is na een sportieve prestatie blijft ze daarna in haar stoel zitten, tot ze de ‘ping’ hoort die haar attendeert op een binnengekomen mailtje. Het is van Sandra, die haar kennelijk meteen geantwoord heeft. Ze is behoorlijk negatief over het bezoek van Otto. ‘Hij gedroeg zich echt als een hork, vooral tegenover Mitch. Fenne vroeg later ook waarom papa zo raar deed, en hij heeft haar zomaar meegenomen naar zijn hotel terwijl dat helemaal de afspraak niet was. Toen moest ik haar dus gaan halen. Het doet nog altijd pijn dat ik niet bij de begrafenis van Leonie was, maar het kon gewoon niet. Gaat het een beetje met Mark? Ik heb hem al een paar keer gemaild en hij klinkt heel sterk, alsof hij er allemaal wel tegen kan. Maar misschien houdt hij zich groot. In oktober kom ik waarschijnlijk naar Nederland voor twee of drie weken, dat willen mijn ouders ook heel graag. Liefs ook voor Edwin – alles goed met jullie tweetjes? Sandra.’
‘Ja, alles goed,’ fluistert Marleen.