Hoofdstuk 21
Edwin is bijna onzichtbaar achter de enorme bos bloemen die hij heeft meegebracht.
‘Je bent nog op,’ zegt hij.
‘Ja, natuurlijk. Het is net halfelf.’
Marleen wil hem omhelzen, maar Edwin blijft het veelkleurige boeket vasthouden alsof hij bang is het kwijt te raken. Hij moet het bij een benzinepomp hebben gekocht, maar dat doet er niet toe. Ze ruikt aan de bloemen – nee, geen benzinestank – en trekt het boeket uit zijn handen, legt het op tafel en slaat haar armen om hem heen.
‘Marrie, lieve Marrie,’ fluistert Edwin. ‘Sorry van de stomme dingen die ik zei.’
Ze zoenen elkaar, eerst voorzichtig alsof ze twijfelen of het alweer kan, daarna steeds wilder. Marleens handen verdwijnen onder zijn jasje, zijn overhemd. Ze wil hem voelen, diep en hevig. Nu geen tijd om te praten.
‘Laten we naar boven gaan,’ fluistert ze in zijn oor. Daarna bijt ze in het lelletje.
‘En de bloemen?’
‘Die kunnen wachten. Ik niet.’
Marleen is naar beneden geweest om de bloemen in het water te zetten. Nu ligt ze weer in Edwins armen. Ze vertelt over de angstige momenten van vanavond: de voordeurbel, het gebons op de achterdeur en daarna het telefoontje van Otto. Zijn reis naar Amerika. Hoe hopeloos en triest het is. Ze klampt zich vast aan Edwin nadat ze dat heeft gezegd. Otto heeft alleen een verleden, lijkt het. Zijzelf een toekomst.
‘Ik heb aangeboden om hem naar Schiphol te brengen.’
‘Goed, zal ik doen. Morgen zaterdag, dus ik heb alle tijd.’
‘Nee, ik ga wel. Jij hebt vandaag al zo lang in die stomme auto gezeten.’
‘Lief van je.’ Zijn lippen zoeken haar mond.
Zodra Otto bij Marleen in de auto is gestapt, begint hij over Fenne. ‘Het idee dat ik haar over ruim een dag weer zal zien! Helemaal geweldig!’ Hij pakt zijn shag. ‘Mag het?’
‘Oké, maar doe het raampje open.’
Otto draait een sigaret. Daarna stroopt hij grijnzend de mouw van zijn jack omhoog en wijst op de tatoeage.
‘Komt Sandra je van het vliegveld halen?’ vraagt Marleen.
‘Was het maar waar. Dat vindt ze volgens mij te veel gedoe. Nee, ik ga eerst naar mijn hotel en morgenochtend zie ik haar.’
‘En je verdere plannen?’
‘Plannen?’
‘Ja,’ zegt ze, ‘Mexico, een paspoort voor Fenne.’
‘Daar kan ik nu maar beter mijn mond over houden.’
Ze kijkt opzij en ziet een glimlach op zijn gezicht, maar het is een glimlach die overduidelijk alleen voor hemzelf bedoeld is. Het lijkt haar raadzaam om over iets anders te beginnen. ‘Hoe is het nu met werk? Ben je al aan het solliciteren?’ Dit wordt een afgezaagd onderwerp. Ze kan zich herinneren dat Edwin een paar dagen geleden min of meer hetzelfde heeft gevraagd. Alsof ze maar één zorg hebben: krijgt Otto een nieuwe baan, zodat hij ook aan iets anders kan denken dan alleen aan Fenne?
‘Nee, dat trek ik nog niet.’ Bijna letterlijk wat hij eerder al zei.
‘Veel vrije tijd dus.’
‘Ja, lekker. Ik ben van plan Fennes kamer helemaal op te gaan knappen.’ Otto vertelt over het nieuwe behang, het schilderwerk (veel lila en paars, want dat zijn haar lievelingskleuren) en de posters. ‘Volgens mij wordt ze echt een paardenmeisje. Ze is nu al gek op paarden. Kan ze later op die manege gaan rijden, je weet wel, daar aan het eind van de Antwerpenweg, die boerderij.’
Fennes kamer, Fennes toekomst bij haar vader. Zelf heeft Marleen haar droomwereld achter zich gelaten, maar Otto blijft midden in de zijne zitten. Ze besluit er niets over te zeggen. Het is beter om het over iets praktisch te hebben. ‘Als je terug bent, kun je misschien eens naar mijn computer kijken. Ik heb steeds problemen met opstarten. Tenminste, het duurt nogal lang voordat er beeld op mijn monitor komt.’
‘Natuurlijk. Doe ik. First thing when I’m back.’ Het is alsof hij zijn Engels aan het oefenen is.
‘Weet je waar ik het ook moeilijk mee heb?’ zegt Otto, nadat ze een tijdje hebben gezwegen. ‘Dat is met seks.’
Marleen humt iets wat hopelijk begripvol klinkt, maar hem niet aanmoedigt om hierover door te gaan.
‘Ik heb al maanden geen seks meer gehad, tenminste niet met een vrouw.’
Verdomme, op zaterdagochtend, met een diep gefrustreerde man onderweg naar Schiphol; dit is wel het laatste wat Marleen met Otto wil bespreken. ‘Wij moeten ook weer eens wat doen aan het huis,’ zegt ze. ‘Een beetje opknappen, schilderen en zo. Een groter huis zit er…’
‘Soloseks is ook niet alles,’ gaat Otto door. ‘Het blijft toch armetierig, surrogaat, als je niet het lichaam van een vrouw voelt, dat van Sandra dan natuurlijk.’
‘Ik heb geen zin om over dit soort dingen te praten, Otto, zeker niet op een zaterdagochtend onderweg naar Schiphol.’
‘Sorry, dan niet.’
Marleen ziet hoe voor haar de autostroom zich verdikt. Remlichten, auto’s die plotseling veel langzamer gaan rijden, getoeter. En dan staan ze stil.
‘File,’ zegt ze, zo overbodig als het maar kan.
Otto vloekt. Hij trekt zenuwachtig aan zijn sigaret. ‘Kwart over negen. Straks zijn we verdomme te laat, dan mis ik het vliegtuig. Had ik toch beter met de trein kunnen gaan.’ Het klinkt alsof hij Marleen schuldig acht aan deze situatie.
‘Het gaat zo wel weer rijden.’
Otto gooit de peuk uit het raam en begint met zijn vingers op het dashboard te trommelen, steeds luider. Het kost Marleen moeite om er geen opmerking over te maken. Het verkeer staat muurvast, alsof er nooit meer beweging in zal komen.
Om de paar minuten kijkt Otto op zijn horloge. ‘Kunnen we niet over de vluchtstrook?’
Omdat Otto een vlucht moet halen, denkt Marleen, maar ze schudt alleen haar hoofd. Otto stapt uit en loopt een stukje over de weg. Na een tijdje ziet ze hem niet meer. Net of hij lopend Schiphol wil zien te bereiken.
Met wild zwaaiende armen komt hij na enkele minuten terug. ‘Verderop een ongeluk.’
Er klinken sirenes. Eerst een ambulance over de vluchtstrook, daarna een politieauto.
Otto loopt in de berm heen en weer. Bijna om de minuut kijkt hij op zijn horloge. Als Marleen haar ogen sluit, kan ze zien hoe de stoom uit zijn oren komt. Twee pluimpjes. Het ziet er grappig uit.
Nu rijdt er een takelwagen over de vluchtstrook.
Otto komt weer naast Marleen zitten. ‘Al bijna kwart voor tien. Die controles op Schiphol voor Amerika duren eeuwig.’
‘Nine eleven,’ zegt Marleen.
‘Ja, die verdomde moslims.’
Het is alsof Otto’s woede groeit en de auto er steeds meer door wordt gevuld, hoewel het raampje openstaat. Marleen voelt zich verschrompelen, zo klein worden dat ze er al bijna niet meer is.
Langzaam komt er beweging in de rijen auto’s. Als ze in een slakkengangetje langs de plaats van het ongeluk rijden, doet Marleen haar best om niets te zien, maar in haar ooghoek verschijnt toch een beeld van twee verkreukelde auto’s.
‘Ik denk niet dat ze daar levend uit zijn gekomen,’ zegt Otto, die zijn pakje shag weer tevoorschijn heeft gehaald.
Als ze net de deur achter zich heeft dichtgedaan, klinkt er geluid van boven. Gestommel, een harde bonk. Even schiet de angst weer bij haar omhoog. Met ingehouden adem luistert ze. Er wordt iets verschoven.
Edwin natuurlijk.
‘Edwin?’ roept ze.
Hij komt de trap af en geeft haar een zoen. Zijn gezicht is bezweet, zijn haar zit door de war.
‘Waar ben je mee bezig?’
Hij pakt haar hand. ‘Ga maar mee naar boven, dan kan je het zien.’
Edwin heeft het rommelkamertje opgeruimd en schoongemaakt. Losse spullen heeft hij in dozen gedaan, die op elkaar gestapeld in de gang staan. ‘We moeten nog beslissen wat we met die oude kruk doen en dat kastje. Wat mij betreft kunnen ze weg.’
‘En dan wordt dit dus de babykamer.’
‘Ja, of we maken hier de werkkamer van en wat nu de werkkamer is, kan dan de babykamer worden. Die is iets groter.’
Even denkt ze nog aan Otto, zijn plannen met Fennes kamer en zijn hopeloze Amerikaanse missie, maar die gedachte is al verdampt als ze Edwin omhelst.