Hoofdstuk 23

 

 

 

‘Ik had problemen met hem vanwege een betaling,’ zegt Nancy. ‘Hij werd zo vervelend dat ik me bedreigd voelde.’

‘Dat heb je me nooit verteld.’

Nancy lacht even. ‘Nee, waarom zou ik? Het leek helemaal niet belangrijk.’

‘Daniël, dat oude vriendje van Leonie? Erg toevallig, bijna te toevallig.’

‘Ja, dat zeiden de mensen van de politie ook, Ron Mulder en die andere met dat rare haar. Jij nog koffie? Een plakje chocoladecake? Net een uurtje uit de oven. Is nu op z’n lekkerst.’

‘Laten we maar gaan. Anders wordt het zo laat.’

In Nancy’s bestelauto rijden ze naar de begraafplaats. Ze vertelt over een andere mogelijke verdachte. ‘Ik mag het misschien niet zeggen, maar je houdt je mond toch, hè? Het schijnt dat ze nu iemand uit de buurt in de peiling hebben, een man die een paar keer bij me in de zaak is geweest en die zich heel raar gedroeg.’

‘Wie?’

Nancy geeft niet meteen antwoord, alsof ze de spanning wil opvoeren, maar misschien vooral omdat ze dit soort informatie eigenlijk voor zich moet houden. ‘Ene Roelofsen. Ze lieten me een foto zien uit een dossier. Dat lag op hun bureau en zijn naam stond erop. Aan niemand vertellen, hoor, ook niet aan Edwin.’

Roelofsen… Marleen bedenkt dat ze het misschien vanaf het begin bij het goede eind heeft gehad.

 

Zwijgend staan ze voor een lange muur waarin nissen zijn uitgespaard. In een daarvan staat de urn met de as van Leonie.

Marleen slaat een arm om Nancy’s schouder en trekt haar tegen zich aan.

‘Voorzichtig, denk aan de wond.’

‘Sorry.’

Daarna gaan ze de stad in. Op een terras drinken ze thee. Ze hebben het over het geplande bezoek aan Sandra. Jammer dat het niet door zal kunnen gaan. Met haar zwangerschap kan Marleen zich zo’n korte vakantie naar Amerika financieel niet meer veroorloven. ‘Ik ga een dag minder werken, Edwin ook, en we moeten van alles kopen. Misschien komen we wel krap te zitten. Net als Otto.’

Ze praten verder over Otto. ‘Ik heb weleens tegen hem gezegd dat hij misschien in therapie zou moeten gaan, om het verlies beter te verwerken, om het allemaal een beetje te kunnen handelen.’

‘Ja,’ zegt Nancy, ‘zoiets heeft hij hard nodig. Van ons neemt hij niets aan. Ik weet dat van Thijs, die heeft een paar keer met hem gepraat. Van man tot man, zal ik maar zeggen. Maar dat leverde niets op. Hij wil alleen maar dat wij hem steunen, dat wij hem gelijk geven, dat wij ook zeggen dat San hem een rot-streek heeft geleverd. Hij heeft zich helemaal ingegraven. Het woord “los-laten” staat niet in zijn woordenboek.’

Marleen pakt gedachteloos het koekje dat op Nancy’s schoteltje ligt. ‘Tegen mij zei hij dat Sandra in therapie zou moeten, dat zij pas echt gestoord is.’

‘Als hij op die manier praat, is hij helemaal niet meer voor rede vatbaar.’

~

 

Een huilende man, nooit van haar leven zal Marleen eraan kunnen wennen. Ze kijkt schichtig naar Otto, die ineengedoken op de bank zit. Als hij in staat was om te verdrinken in zijn eigen tranen, dan zou hij zich daar willoos aan overgeven. Ze ziet een steeds grotere plas om hem heen, een plas water waarin hij ten onder zal gaan. Hij doet niets om zichzelf te redden. Een reddingsboei heeft ze niet bij de hand, maar die zou hij waarschijnlijk ook niet willen grijpen. Een kleine vijf minuten zit hij al tegenover haar. Nadat hij is binnengestrompeld, heeft hij alleen gezegd: ‘Mislukt… hopeloos mislukt.’ Wat er is mislukt, weet ze niet, maar ze heeft een vermoeden dat ze niet durft uit te spreken. Hopelijk komt Edwin snel thuis.

‘Otto,’ fluistert ze, ‘Otto.’ Maar hij lijkt zich te hebben afgesloten voor alles om hem heen.

Zo zitten ze minutenlang tegenover elkaar. Marleen wil bewegen, iets doen, het liefst iets waarbij ze zou voelen wat ze in zich draagt, want om een of andere onnaspeurbare reden blijft ze juist nu heftig denken aan haar zwangerschap. Zachtjes droomt ze zich hiervandaan, haar ogen gericht op een punt ver weg. Op kantoor laat ze de baby zien. Lara mag het kindje een tijdje vasthouden. Met de Maxi-Cosi loopt ze langs de singel waaraan het huis staat dat ooit van hen zal zijn. Ze wijst. Kijk, daar gaan we wonen, op dat grasveld mag je spelen. Later, over een paar jaar, als papa en mama genoeg geld hebben verdiend, dan wordt dat ons huis. Nee, genoeg centjes hebben verdiend. Zo praat je toch tegen kleine kinderen?

Marleen schrikt zich rot als Otto het volkomen onverwachts zegt: ‘Nou kan ik net zo goed zelfmoord plegen. Alles is verloren. Ik ben toch alles kwijt!’

Zijn ogen zijn rood van de tranen, zijn gezicht is verwrongen, bijna of het niet meer van hem is, maar een wreed masker dat iemand van zijn gezicht heeft gemaakt. Marleen moet denken aan een bericht dat een paar dagen geleden in de krant stond, over een volledige gezichtstransplantatie voor een Spanjaard die bij een ongeluk ernstig verminkt was geraakt. De man was tevreden met zijn nieuwe gezicht, stond erbij. Wat hadden ze moeten doen als hij ontevreden was geweest?

Otto staat op en loopt op Marleen af. Ze krimpt in elkaar omdat het net is of hij haar iets wil aandoen. Maar dan laat hij zich vlak voor haar op zijn knieën vallen, legt zijn hoofd op haar schoot, zijn handen rond haar heupen en begint opnieuw tot in het diepst van zijn ziel te janken. Marleen voelt de tranen door de stof van haar spijkerbroek. Met haar rechterhand streelt ze voorzichtig zijn ruwe stoppeltjeshaar, omdat ze denkt dat die handeling nu van haar verwacht wordt.

Eindelijk komt Otto overeind. Hij prevelt excuses en gaat weer op de bank zitten.

Marleen weet dat ze iets moet zeggen, maar ze kan geen enkel troostend woord uitbrengen.

Gelukkig verbreekt Otto de stilte. ‘Ik kwam ’s avonds aan in Boston. De volgende ochtend ben ik meteen naar Fenne gegaan. Ze was thuis… nou ja, thuis… haar echte huis is hier.’ Het is of hij bevestiging zoekt bij Marleen.

Ze knikt. ‘Ja, natuurlijk.’

Otto draait een sigaret en vraagt of hij hier in de kamer mag roken.

‘Liever niet.’

Hij stopt de sigaret in het shagbuideltje, dat hij voor zich op tafel legt.

‘Sandra was er en die Mitchell. Ik begrijp niet wat Sandra in hem ziet. Fenne noemt hem verdomme al dad. Ik ben nog papa, maar de vraag is hoe lang dat duurt. Mitchell heeft… Nou ja, dat doet er niet toe. Het was fantastisch om Fenne weer te zien. Mijn tatoeage vond ze ook helemaal te gek.’ Hij steekt zijn arm uit naar Marleen. ‘Sandra niet natuurlijk. Ze zei dat tatoe-ages ordinair zijn. Allemaal om Fenne tegen mij op te zetten. Die weet trouwens niet eens wat ordinair betekent.’

Marleen vraagt of Otto iets anders wil drinken, een biertje misschien?

Het is alsof hij dat niet hoort. ‘Het was er koud, bij Sandra, steenkoud. De sfeer bedoel ik. Ik kreeg wat te drinken… koffie in zo’n grote Amerikaanse mok. Met grote letters stond er Be my guest op. Nou, ik had bepaald niet het gevoel dat ik gastvrij ontvangen werd. En toen stelde ik voor om met Fenne naar de dierentuin te gaan of zoiets, maar Sandra zei dat ze dat niet zo’n goed idee vond. Ik vroeg waarom niet, en ze draaide er een beet-je omheen, maar het kwam erop neer dat ze me niet alleen wilde laten met Fenne, en dat we zeker niet samen de deur uit mochten. Alsof ze bang was dat we…’ Hij kijkt zwijgend voor zich uit. ‘Bijna alsof ze wist wat ik van plan was. Ik had natuurlijk kleren meegenomen voor Fenne, een paar boekjes om voor te lezen, een pop, dat soort dingen. Die lagen klaar op mijn hotelkamer. Ik had al uitgezocht hoe ik in Mexico moest komen.’

Marleen kan dit niet verdragen. Uit de keuken pakt ze een blikje Grolsch voor Otto en een glaasje jus d’orange voor zichzelf. Zo lang mogelijk blijft ze in de keuken, ze rommelt zelfs even in een bestekbak, alsof ze naar iets op zoek is.

Otto heeft zijn sigaret opgestoken, maar haar commentaar houdt ze binnen.

‘Dank je.’ Otto drinkt gulzig van zijn bier.

Ze pakt een schoteltje voor de as.

‘Toen ben ik natuurlijk kwaad geworden. Ze ontzegde me zo in feite het recht op omgang met mijn dochter.’ Hij knippert weer met zijn ogen.

Het lijkt Marleen niet gepast om te wijzen op de andere kant van de medaille: als Otto zijn dochter inderdaad had kunnen meenemen naar Mexico en vandaar naar Europa, had Sandra geen omgang meer met haar gehad, hoewel ze eerste voogd is.

‘Toen begon die klootzak van een Mitchell zich erin te mengen, terwijl hij er niets mee te maken heeft. Volgens hem moest ik reasonable zijn, ik moest rekening houden met de belangen van Fenne. Allemaal onzin. Hij wou me deur uit werken.’ Er verschijnt een grijns op Otto’s gezicht. ‘Hij greep me zomaar beet, en toen ik hem van me af probeerde te duwen, begon hij te slaan. Dus ik moest wel terugslaan. Sandra hysterisch schreeuwen… echt krankzinnig. Toen ben ik zelf maar weggegaan, om het niet verder te laten escaleren. Iemand moet er toch de wijste wezen.’

‘En daarna? Heb je toen Fenne nog gezien?’

‘Ja, gelukkig wel, drie keer, maar steeds met Sandra erbij. Mitchell was naar zijn werk. Eén keer in een soort speeltuin en twee keer bij haar in huis; ze ging zelfs niet eens naar de wc. Zeker bang dat ik Fenne razendsnel mee zou nemen.’

Marleen vraagt of hij dat zou hebben gedaan.

‘Misschien. Ik was er klaar voor.’ Hij houdt zijn blikje omhoog. ‘Heb je misschien nog een biertje voor me?’

Als Marleen terug is met een tweede blikje bier begint ze over de aanval op Nancy. ‘Ik heb gehoord dat de politie iemand op het oog heeft, een serieuze verdachte. Niet verder vertellen, hoor, maar het schijnt een man hier uit de buurt te zijn.’

Otto neemt een slok bier. ‘Toch nog een goed bericht.’

 

‘Ik weet niet of ik… eh, of we een thuisbevalling willen.’ Marleen kijkt naar Edwin. Uiteraard is hij meegegaan naar de praktijk van de verloskundige. ‘Misschien toch liever naar het ziekenhuis, voor de zekerheid.’

‘Ja,’ valt Edwin haar bij. ‘Je hoort de laatste tijd vaak zeggen dat een bevalling in het ziekenhuis een stuk veiliger is.’

Tamara klinkt alsof ze een verhaal moet herhalen dat ze al vele malen eerder heeft verteld. ‘Daar is niet iedereen het over eens; dat is heel raar in de krant gekomen. Het heeft vooral met de overdracht te maken. Stel dat je thuis wilt bevallen en er gaat iets mis en je moet op stel en sprong naar het ziekenhuis, dan is het belangrijk dat de overdracht naar de gynaecoloog goed is geregeld. Wij hebben uitstekende relaties met het ziekenhuis, met alle artsen. Jij bent een gezonde, jonge vrouw, er is geen enkele reden om te denken dat het fout zou lopen, en dan is thuis bevallen in je eigen vertrouwde omgeving toch een stuk plezieriger. Warmer, persoonlijker dan in het ziekenhuis, waar je in feite een van de velen bent, een nummer.’ Tamara kijkt Marleen en Edwin vragend aan, alsof ze om hun instemming vraagt. ‘Maar je hoeft nu nog niets te beslissen.’

‘Oké.’ Marleen ziet een soort fabriek voor zich waar vrouwen op een rij liggen te baren. De krijsende baby’s verdwijnen op een lopende band naar een plaats waar ze in doeken worden gewikkeld, waaraan een labeltje met een nummer wordt gehecht.

‘Zullen we dan nu eerst maar de echo doen? Daar kun je gaan liggen. Doe je broek en je slipje maar iets naar beneden.’

De gel is koud op haar huid, maar geeft toch geen onprettig gevoel. Tamara schuift met de mond van het echoapparaat over Marleens buik.

‘Kijk,’ zegt Tamara, terwijl ze met haar vrije hand naar de monitor wijst, ‘dit is hem. Of haar natuurlijk. Dat is nu nog niet te zeggen. Wil je het later weten? Over een paar maanden kunnen we het zien.’

‘Dat moeten we nog beslissen, hè Edwin?’

Als antwoord knijpt hij alleen even in haar hand. Marleen moet haar best doen om in het warrige, vage beeld het begin van een kind te zien.

 

Het is een prachtige zonnige zondag. Thijs, Edwin, Mark en Otto gaan fietsen. Nog altijd is Marleen haar angst niet helemaal kwijt, maar ze weet ook dat Edwin niet permanent naast haar kan staan om haar te beschermen. De nieuwe sloten zijn gemonteerd, net als de anti-inbraaklampen, het judasoog zit voor en achter in de deur, de veiligheidskettinkjes zijn bevestigd. Edwin is er ook tevreden over. ‘Toch goed dat je het hebt doorgezet.’ Het geharde glas was te duur, dat zag ze ook zelf in. Ze heeft er nog een grapje over gemaakt tegenover Edwin. ‘Als we zo ver willen gaan, zouden we misschien een slotgracht moeten graven.’ ‘Ja,’ was zijn reactie, ‘met een ophaalbrug.’

Gisteren heeft ze Ron Mulder nog gesproken, die het had over nieuwe, hoopgevende ontwikkelingen, die in de richting van een dader konden wijzen. Verder wilde hij niets loslaten, maar ze dacht aan wat Nancy haar verteld had over Roelofsen.

Marleen rijdt met de auto naar haar ouders. Haar moeder vraagt waarom Edwin niet meegekomen is, op een toon alsof ze bang is dat er een scheurtje in hun huwelijksgeluk is ontstaan. Dan haalt Marleen de foto van het echobeeld tevoorschijn die Tamara hun heeft meegegeven. ‘Kijk, ik wil jullie iets laten zien.’

‘Even mijn bril pakken.’ Haar moeder staat op. Als ze haar bril op heeft, bekijkt ze de foto. ‘Wat een rare foto, wat is dit?’

‘Een echo… ik ben zwanger.’

‘Zwanger?’ Het klinkt alsof ze niet weet wat Marleen daarmee bedoelt.

‘Ja, nu al ruim vier maanden.’

Enkele seconden zijn ze alle drie stil. Dan beginnen haar vader en moeder door elkaar te praten. Het is geweldig nieuws. Ze zijn verschrikkelijk blij. Een kleinkind. Het lijkt ze fantastisch. Maar hoe moet het met haar werk? Of houdt ze op met werken? Kunnen ze zich dat financieel veroorloven? Of moet het kindje straks naar een crèche? Is dat wel goed, een kind zo vroeg naar de crèche? Veel angstige vragen die het geluk van de zwangerschap naar de achtergrond lijken te duwen.

Marleen zegt dat ze het allemaal nog niet weten. Het is zo nieuw, zo onduidelijk wat het gaat betekenen. Maar de verhuisplannen zijn voorlopig op een laag pitje gezet. ‘Of eigenlijk hebben we het gas eronder uitgedraaid.’

Als ze weggaat, is haar moeder in tranen. ‘Een kleinkind… een kleinkind,’ herhaalt ze steeds met half verstikte stem.

‘Rij voorzichtig!’ waarschuwt haar vader.

Als reactie wijst ze alleen op haar buik.

Tegen drieën is ze thuis. Edwin zal waarschijnlijk niet eerder dan een uur of vijf terug zijn. Het plan was om een flink stuk te gaan fietsen. Vaak gaan ze dan wat drinken bij wat ze ‘de laatste bierpomp voor de finish’ noemen. De vorige keer verscheen Edwin pas na halfzeven, behoorlijk aangeschoten. Moest ze toch zelf koken. Vanochtend heeft hij boodschappen gedaan, maar ze laat zich graag verrassen en kijkt niet in de ijskast wat hij heeft ingekocht.

Ze gaat achter haar computer zitten, maar moet nog een kwartiertje wachten op de afgesproken Skype-verbinding met Sandra. Op Google zoekt ze sites met interieurspullen voor babykamers. ‘Wanneer u zwanger bent van uw eerste kindje,’ leest ze, ‘leeft u natuurlijk met uw hoofd in de wolken. Maar alles gaat sneller dan u denkt. De Grote Dag komt steeds dichterbij en u wilt nu toch echt eens de babykamer inrichten.’ Tientallen babykamers bekijkt ze. Duurder dan ze had verwacht, zelfs het meubilair met korting. Misschien dat Otto nog een commode, een wiegje of een kinderbedje heeft staan, maar ze durft hem er niet naar te vragen. Dan gaat ze naar Marktplaats. Al klikkend komt ze terecht bij een ‘Mozesmandje’, volgens de aanprijzing een ‘ideale wieg’.

Het kwartier is voorbij. Ze zoekt contact met Sandra.

‘Goed om je te zien, San.’

‘Ja, jou ook. Alles goed met je, ook met de baby?’

Ze praten een tijdje over zwangerschap. Sandra heeft er destijds van genoten, maar vond het ook af en toe een moeilijke tijd. ‘Voor een deel was het lichamelijk… dat mijn lichaam zo log en loodzwaar aanvoelde, maar het kwam ook een beetje door Otto. Dat heb ik je nooit eerder verteld, maar die was soms heel lief en zorgzaam, maar andere momenten weer stug en… ja, hoe noem je dat, ontoegankelijk. Dan kon ik geen contact met hem krijgen. Zo onberekenbaar. Daar zul jij met Edwin vast geen last van hebben.’

‘O, nee, zeker niet. Edwin wist eerst niet zeker of hij het kind wel wilde, dat weet je, maar hij leeft er nu ook helemaal naartoe, naar de geboorte. En ik voel me prima. ’s Ochtends soms nog een beetje misselijk, maar dat wordt al minder.’ Marleen vertelt over de inrichting van de babykamer en zegt dat ze even heeft overwogen om Otto te vragen naar bijvoorbeeld het oude wiegje van Fenne, maar dat ze daarvan heeft afgezien. ‘Waarschijnlijk te veel een open zenuw.’

‘Denk ik ook. Hij is echt nog volledig van de kaart. Het is net of het steeds erger wordt. Toen hij hier was, vloog hij Mitchell zomaar aan. Die zei alleen iets over Fenne, dat Otto er een beet-je rekening mee moest houden dat het voor haar ook ingewikkeld was. Otto ging finaal door het lint. Begon te slaan, echt belachelijk.’

‘Hij heeft mij iets heel anders verteld.’ Marleen geeft Otto’s versie van de gebeurtenissen.

‘Daar klopt niks van. Wel treurig trouwens. Ik hoop dat het binnenkort beter met hem gaat. Dat jullie hem een beetje kunnen opvangen en zo.’

‘We proberen hem te steunen, maar…’ Het beeld valt even weg. ‘Hé, ben je daar nog?’ Marleen hoort alleen Sandra’s stem, die zegt dat ze haar wel ziet. Het duurt even en dan is het gezicht van Sandra, vaag en een beetje uitgerekt, terug. ‘O, daar ben je weer. Waar hadden we het ook alweer over?’

‘Otto en hoe het met hem gaat en dat jullie hem proberen te helpen.’

‘Ja, maar dat is moeilijk. Het is soms net of hij zich verbergt achter al zijn frustraties. Hij is nu aan het fietsen met Edwin, Mark en Thijs.’

‘Gelukkig.’

‘En hij schijnt vaak bezig te zijn met de boot.’

‘Hij liever dan ik.’

Daarna hebben ze het over het leven van Sandra in Boston, haar voorlopig nog mislukte pogingen om een baantje te vinden, Fennes vorderingen met het Engels, haar vriendinnetjes, de enorme voorzichtigheid met kinderen in Amerika. ‘Zelfs op een driewielerfietsje moeten ze een helm op. En als kinderen in de kindergarten huilen omdat ze gevallen zijn of zo, mogen de leidsters ze niet eens op schoot nemen om te troosten. Ze zijn hier echt hysterisch bang voor misbruik.’

Als ze na ruim een halfuur zijn uitgepraat, wil Marleen haar e-mail checken. Het scherm slaat zomaar op zwart. Ze drukt enkele toetsen in, zet de monitor uit en weer aan, maar er gebeurt niets. De resetknop op de computer – geen enkel effect.

Pas om kwart over zes is Edwin terug, samen met Otto.

‘Waar is Mark?’ vraagt Marleen. ‘Met Thijs mee?’

‘Nee, hij had een afspraak… Moest naar zijn ouders toe, een verjaardag.’

Marleen schat Edwin en Otto in op minstens vijf of zes biertjes per persoon. Beiden hebben een rood, verhit gezicht en doen een beetje lacherig. Net iets te luid praten ze door elkaar heen. Twee opgewonden pubers. Edwin haalt blikjes bier uit de keuken. Otto vertelt zelfs een mop. ‘Komt een man bij een hondenkennel omdat hij een hond wil hebben. De baas van de kennel zegt: “Ik heb er genoeg: zoek maar uit.” De man loopt rond tussen de hokken en kiest een hond uit. Dan vraagt de man of de hond wel trouw is. “Trouw?” zegt de ander. “Meneer, ik heb die hond al vier keer verkocht, maar elke keer komt hij weer terug!”’ Edwin en Otto lachen bulderend.

Marleen voelt zich een ongelooflijke tut, maar ze vraagt Edwin toch wanneer hij van plan is iets aan het eten te gaan doen.

‘Ik haal straks wel wat bij de Chinees.’

‘Ken je die van dat Chinese restaurant waar die hond binnenkomt?’ vraagt Otto.

‘Ik ga even naar boven,’ zegt Marleen. Als de mannen hier zo graag de caféstemming dunnetjes over willen doen, moet dat maar zonder haar.

‘Goed, die hond komt binnen en bestelt vier loempia’s, twee nasi, een portie kroepoek en…’

Marleen staat op de drempel en hoort hoe er iets lijkt te breken in Otto als hij zegt: ‘“Kroekroe”, zo noemde Fenne vroeger kroepoek altijd, “kroekroe”.’

 

Zelfs nadat ze beiden onder de douche zijn geweest en gewone kleren hebben aangetrokken (Otto een broek en een T-shirt van Edwin), duurt het zeker een halfuur voordat Otto weer een beetje is opgeknapt. Edwin haalt eten bij de Chinees. Ondertussen vertelt Marleen over het probleem met haar computer. Otto gaat ernaar kijken. In zijn rol als computerdeskundige is hij meteen rustig en zakelijk. Nee, het ligt niet aan de computer zelf; het moet de monitor zijn. Als Otto iets uitlegt over een soort lamp die als het ware het beeld op het scherm projecteert, is hij in zijn element. Hij kan makkelijk een uitstekende tweedehands monitor op de kop tikken. Maandag zal hij erachteraan gaan en hem meteen aansluiten. Hoeft niet meer dan twintig, dertig eurootjes te kosten.

Uit dank omhelst ze Otto en geeft hem een zoen op zijn wang. ‘Je bent geweldig.’

Edwin heeft een portie foe yong hai en een portie babi pangang gehaald (geen kroepoek), dat is ruim voldoende voor hun drieën. Het gesprek kabbelt voort over Edwins werk en dat van Marleen, tot Edwin zegt dat ze een nieuwtje hebben. ‘Marleen is zwanger.’

Otto is een moment sprakeloos. Hij drinkt van zijn bier en zegt dan: ‘Fantastisch. Gefeliciteerd!’

Maar Marleen ziet dat de blik in zijn ogen niet past bij zijn enthousiaste woorden. Hij raakt zijn eten verder nauwelijks meer aan, ondanks het feit dat Marleen het gesprek snel heeft laten switchen naar hun komende vakantie op Zakynthos. Elk onderwerp lijkt kwetsbaar of pijnlijk. Otto is twee jaar geleden met Sandra en Fenne ook op een Grieks eiland geweest, Kalymnos. En dit jaar heeft hij geen geld om met vakantie te gaan, legt hij uit. Zijn financiële reserve is opgesoupeerd door zijn reizen naar Amerika.

‘Maar je hebt gelukkig de boot,’ zegt Edwin. ‘Ik kan best een dag vrij nemen, dan kunnen we lekker samen gaan zeilen.’

‘Jij zult je vrije dagen straks hard nodig hebben, als er een kind komt. Ik weet nog toen Fenne geboren was, dat ik toen…’ Otto’s stem sterft langzaam weg en verzandt in een onverstaanbaar gemompel.

 

Edwin ligt met zijn hoofd op haar schouder. ‘Het doet wel pijn, zoals het met Otto gaat. Misschien had ik niet moeten vertellen dat je zwanger bent.’

‘Dan had hij het op een ander moment ontdekt. We kunnen het echt niet geheimhouden met die buik van mij. Die groeit alleen maar.’

‘Hij heeft het nu toch al zo moeilijk. Tijdens het fietsen deed hij af en toe behoorlijk vreemd. Het ene moment heel hyper, totaal opgefokt en hij reed dan echt als een gek, alsof hij wereldkampioen wilde worden en ons allemaal moest verslaan. Het volgende moment leek hij helemaal down en uitgeblust en kon hij zijn trappers maar net rond krijgen. Je weet niet wat je moet doen. Erover praten, waardoor je alles naar boven haalt, of zwijgen zodat het misschien langzaam wegzakt. Maar dan is het ook net of je het negeert, alsof je het niet belangrijk vindt.’

Marleen geeft hem een zoen op zijn voorhoofd. ‘Ik weet het niet. Soms heb ik het idee dat in zo’n situatie alles wat je zegt of doet verkeerd is of op een verkeerde manier wordt uitgelegd.’

Edwin is stil, maar lijkt zich dan weer steviger tegen haar aan te nestelen. ‘Tussen ons is het toch weer helemaal goed?’

‘Natuurlijk.’ Ze streelt zijn rug.

‘Ik ben wel geschrokken van iets wat hij verder zei.’

‘Wat dan?’

Edwin legt een hand op haar buik. ‘Iets over Sandra. Dat als zij er niet meer zou zijn, hij eerste voogd zou worden. Ik vroeg wat hij daarmee bedoelde. En toen keek hij me alleen maar met een rare grijns aan voordat hij wegspurtte naar een soort finish die alleen maar in zijn hoofd over de weg getrokken was.’

‘En wat bedoelde hij dan?’ Marleen vermoedt dat Edwin gaat benoemen wat zij al vaag voelde, maar wat ze tot nu toe heeft verstopt in een donker, ontoegankelijk hoekje van haar geest.

‘Begrijp je dat niet? Hij kan Fenne weer bij zich nemen als Sandra er niet meer is. En wanneer is Sandra er niet meer?’

‘Als ze… als ze dood is?’

‘Precies, en ze is niet ernstig ziek. Dus hoe kan ze doodgaan?’ Edwin leunt nu op een elleboog, kijkt Marleen aan en herhaalt zijn vraag: ‘Hoe kan ze zomaar doodgaan?’

‘Een ongeluk?’

‘Ja,’ zegt Edwin, ‘bijvoorbeeld een ongeluk. Of ze wordt vermoord. En wie zou dat willen doen?’

‘Toch niet…? Hè, zeg niet van die enge dingen, Edwin.’ Ze is een tijdje stil. Dan vraagt ze: ‘Denk je dat ik Sandra moet waarschuwen voor als hij weer een keer naar Boston gaat?’

 

Marleen kijkt op de wekker. 04.04. Vreemd, hoe vaak er een bijzondere getallencombinatie op het display staat als ze wakker wordt. Ze moet plassen en glijdt stilletjes uit bed. Edwin slaapt door.

Als ze nog op de wc zit en haar plas niet meer klatert, meent ze een ander geluid in huis te horen. Een schrapend geluid? Stappen? Of komt het van buiten? De laatste tijd begon haar angst langzaam te slijten, maar die komt nu weer in volle hevigheid naar boven.

Ze doet het haakje op de wc-deur en luistert ingespannen. Bij Leonie kwam hij aan de buitendeur, bij Nancy ook. Misschien is het hier een gewone inbreker die het alleen op wat spullen heeft voorzien, zodat morgen de televisie en de cd-speler verdwenen blijken te zijn.

Zou hij hier, ondanks de nieuwe sloten, hebben weten in te breken? Dat lijkt niet mogelijk zonder veel geluid te maken. Er zit geen nieuw glas in de ramen; dat was toch te duur, duizenden euro’s. Ze herinnert zich een beeld uit een film. Met een glassnijder wordt een buitenraam bewerkt, er wordt een grote zuignap op gezet, die vacuüm wordt getrokken. Vervolgens kan de insluiper het stuk glas er zo uit trekken. Daarna stapt hij het huis binnen.

Het is niet Daniël Middelkoop, ook niet Roelofsen, maar iemand anders. De man is binnen en zal wachten tot zij uit de wc komt. Dan slaat hij toe, zoals bij Leonie en bij Nancy.

Ze begint het koud te krijgen in haar flinterdunne nachthemd. Het is doodstil in huis, maar dat zegt niets. Hij heeft alle tijd van de wereld en staat stilletjes te wachten tot zij de gang op komt. Dat Edwin thuis is, deert hem niet.

Ze zit hier zeker al tien minuten. Als ze geluk heeft, wordt Edwin wakker, mist hij haar en gaat kijken. Gelukkig is de wc boven, vlak bij de slaapkamer. Omdat haar spieren stijf wor-den, gaat ze staan en wiebelt op en neer op haar tenen. Er rijdt een auto door de straat, langzaam, alsof hij ergens naar op zoek is.

Dan gooit ze deur van de wc open, schreeuwt: ‘Edwin… Edwin!’ en sluit meteen de deur weer.

Na een paar seconden staat Edwin voor de wc. ‘Wat is er?’

Bibberend doet ze de deur open. ‘Ik was bang.’

‘Toch geen miskraam?’

Ze slaat haar armen om hem heen. ‘Nee, geen miskraam.’