Hoofdstuk 30
‘Zoetelief? Je bent helemaal niet zoet en je bent zeker niet lief.’
Ruw sleurt Otto haar aan één hand naar het hutje. Half struikelend probeert ze hem te volgen, terwijl de regen in haar gezicht slaat. Ze is inmiddels kletsnat en rilt over haar hele lijf. Als ze valt, trekt hij haar hardhandig omhoog. Ze verbijt de pijn. In de hut of wat daarvan over is, gooit hij haar neer op een stapel stinkende, half vergane en natte jutezakken. Ze had eerder een vage hoop dat andere mensen hun toevlucht hadden gezocht op het eilandje, maar iedereen is zo verstandig geweest zo snel mogelijk naar de haven te varen. Straaltjes regen lopen door het verrotte balkenplafond. Op haar gezicht drupt water, dat ze wegveegt. Onbegonnen werk. Verspreid liggen er lege blikjes, flessen en chipszakken tussen het gras en de stenen. Vlak buiten de hut resten van een stookplaats voor een barbecue. Wie dat wil, kan zich hier vrolijk vakantieplezier voorstellen. Marleen doet haar best om het beeld op te roepen van vier picknickende, jonge, lachende mensen – Otto, Sandra, Edwin en zijzelf bijvoorbeeld – op een zonnige zomerdag. Drankjes, hapjes, grapjes, kleine pesterijtjes. Misschien een venijnig woord van Sandra in de richting van Otto. De scène spoelt weg in de regen en de angst blijft achter.
‘Absoluut niet zoet en niet lief,’ herhaalt Otto, die naast haar op een steen is komen zitten. ‘Een gemeen, vals kreng, net als die andere takkewijven. Jullie zeggen het een en doen het ander. Zogenaamd een beetje met me meelullen, maar ondertussen…’ Hij zet een hoog stemmetje op. ‘O, Otto, wat zielig, wat erg voor je, wat hebben we een medelijden met je. Kunnen we je misschien helpen?’
‘Maar we wisten toch niet dat…’ Ze maakt haar zin niet af.
‘Jullie wisten alles. Dat ze een vriend had, dat het een Amerikaan was, dat ze naar Amerika zou gaan. Echt alles.’
‘Waarom denk je dat?’
‘Nogal makkelijk. Jullie zijn niet alleen onbetrouwbaar, maar ook stom, hartstikke stom. Alles stond in die mails! Ja, Otto helpt wel even. Die lieve, aardige Otto, die zorgt voor een nieuwe monitor, zoals bij jou, of hij zet bij Nancy de bestanden over van de oude naar de nieuwe laptop. En die e-mails, die bewaren jullie allemaal, met al die oude mails erachteraan geplakt. Stom, ontzettend stom! Alles stond erin, vanaf het begin. Over die klootzak van een Mitchell, dat het zo’n leuke man leek, over de plannen voor Boston, dat jullie gezellig op bezoek wilden komen. En later een beetje met mij meeslijmen, maar ondertussen Sandra waarschuwen voor wat ik zogenaamd van plan was. “Soms ben ik bang dat hij Fenne naar Nederland wil ontvoeren.” Geen wonder dat ze me niet meer met haar alleen liet. Jij was de ergste van de drie, weet je dat? Stukken erger dan Nancy en Leonie.’
Hij kijkt haar indringend aan. Als ze haar hoofd afwendt, grijpt hij een lok haar en trekt haar bruut naar zich toe. Een kreet van pijn weet ze maar half te onderdrukken. Wat ze op de boot al vermoedde, weet ze nu zeker. Otto, het was Otto, een van hun beste vrienden, die eerst Leonie…
‘Je moest eens weten wat ik voel,’ gaat Otto door. ‘Dag en nacht… mijn hele lichaam, mijn kop, alles doet pijn en die pijn gaat niet over, die gaat nooit meer over. Daar is geen paracetamol of aspirine tegen opgewassen. Geen lekkere maaltijd van Nancy of mee-eten bij jullie.’ Weer het kinderlijke zeurstemmetje. ‘Laten we Otto maar vragen of hij mee wil eten. Die jongen is steeds maar alleen, zo treurig, zo zielig voor hem.’ Dan opnieuw zijn gewone stem, met een dreigende ondertoon. ‘Weet je hoe ellendig ik me voel?’
Ze knikt.
‘Kun je niet meer praten?’
Marleen ziet een felle bliksemschicht. Een paar seconden later is het alsof de donder als een grote steen van een berg afrolt en steeds dichterbij komt. Opnieuw vraagt ze zich af hoe gevaarlijk het is, net als zojuist toen ze nog in de boot zaten. De bliksem zal zijn weg naar hen moeiteloos kunnen vinden.
‘Ja,’ zegt ze. ‘Ik weet het, ik begrijp het.’
‘Je begrijpt er geen reet van met je keurige beschermde leventje, met je zwangerschap.’ Het laatste woord spreekt hij uit met walging in zijn stem. Uit een binnenzak pakt hij zijn shagbuideltje en rolt een sigaret, zo te zien ontspannen, alsof hij zich op een feestje bevindt, een tweepersoonsfeestje.
Een paar meter van haar af gaat hij staan roken, zijn hand als een beschermend afdakje boven de sigaret om hem niet nat te laten worden. Onder normale omstandigheden zou Marleen om dat tafereel gelachen hebben, maar nu valt er niets meer te lachen. Ze overweegt haar kansen. Als ze nu in één keer overeind komt en boven op hem springt, is het misschien mogelijk om… Nee, hij is veel sterker. Voor ze iets heeft kunnen uitrichten – iets, wat zou dat kunnen zijn? – heeft hij haar al overmeesterd en zal zijn woede alleen nog maar groeien.
‘Aan Leonie en Nancy heb ik het niet kunnen vragen,’ zegt Otto, ‘bij die smerige rotwijven moest ik het in één keer doen… Jammer dat het bij Nancy niet is gelukt. Dat karweitje maak ik af als ik terug ben.’
Marleen herinnert zich dat Otto het eerder heeft gehad over het afmaken van een karwei, en dat ze zich toen al afvroeg waarom hij die woorden gebruikte.
‘Daarna kan het me toch allemaal niks meer verdommen.’ Otto gooit zijn peuk weg. ‘Maar goed, dan vraag ik het aan jou. Waarom? Waarom hebben jullie me zo belazerd en voorgelogen?’
‘Ik weet niet.’
Met een felle beweging schopt hij keihard tegen haar been.
‘Au!’ Bijna automatisch legt ze haar armen beschermend om haar buik.
‘Pijn, hè, ja, dat doet pijn. Ik kan je veel meer pijn bezorgen als ik dat wil. Dat doe ik misschien straks, als ik er zin in heb of als je me ertoe dwingt.’ Weer die gemene grijnslach. ‘Niemand in de buurt om je te horen.’ Hij buigt zich naar haar toe. Zijn gezicht is dichtbij. Ze zoekt iets in zijn ogen wat haar moed geeft, een minimaal teken van mededogen of een restje vriendschap, maar ziet alleen ijskoude, bikkelharde agressie. Hij pakt haar bij een schouder, met een klauw die in haar vlees lijkt te snijden, en schudt haar door elkaar. ‘Nou, waarom hebben jullie me zo belazerd?’
‘We hadden het Sandra beloofd. We mochten niks vertellen. Daar stond ze op.’
‘Vrouwelijke solidariteit,’ schampert Otto. ‘Vrouwen die elkaar helpen en beschermen, zodat de man weer de lul is. Ja, is dat zo?’ Hij knijpt harder in haar schouder.
‘Ik denk het wel.’
‘Dat kun je nauwelijks meer denken noemen, stomme trut die je bent. Echte vrienden, goede vrienden, sodemieter toch op, zeg! Jullie hebben me verraden. Tegen mij heb je zogenaamd eerlijk gezegd dat je nergens wat van wist. Dat was ook een soort belofte. Weet je nog? Een paar keer zelfs. Nee… Marleentje wist niks, het Zoeteliefje had er geen benul van dat Sandra met een andere kerel neukte. Een Amerikaan, een godvergeten Amerikaan. Fuck, fuck, fuck.’ Bij elke ‘fuck’ knijpt hij extra in haar schouder. ‘Dat deed ze… ze fuckte die Amerikaan, die klootzak van een Mitchell. Waarom was die belofte aan Sandra zoveel belangrijker dan die aan mij? Omdat ik toch maar die stomme, sullige Otto was, die jullie lekker achter zijn rug om konden uitlachen? Zeg het eens.’
Otto komt dichterbij met zijn gezicht, zijn ogen opengesperd. Marleen kan zijn adem ruiken, een muffe bier- en sigarettengeur. Zonder erbij na te denken haalt ze uit met haar rechtervuist en stompt hem in zijn gezicht.
‘Stom kutwijf!’ Otto’s woorden worden half gedempt door de hand die hij voor zijn gezicht houdt. ‘Godverdomme!’ Er komt bloed uit zijn neus. Hij kijkt naar zijn bebloede vingers. ‘Je had toch al weinig kans en nou helemaal niet meer.’ Met zijn mouw veegt hij wat bloed weg, maar zijn gezicht ziet er nog wreder uit dan daarvoor.
Marleen begrijpt wat haar lot is. Als hij het maar snel doet, met niet al te veel pijn. Dan denkt ze weer aan het kind dat ze in zich draagt. Neem mijn leven, maar spaar mijn kind, zou ze willen zeggen, maar ze weet dat het onzin is.
Het is alsof Otto haar gedachten kan raden. ‘En dan zwanger worden, hè? Zeker om mij de ogen nog meer uit te steken. Nee, Otto, jij bent je dochter voor eeuwig en altijd kwijt. Ze komt nooit meer terug, maar wij, Edwin en ik, krijgen lekker wel samen een kindje.’ Hij grijpt haar polsen, zijn gezicht vlak boven het hare. Ze weet het: als waanzin een gezicht heeft, ziet het er zo uit. Er druppelt wat van zijn bloed op haar wang. ‘Eerst even maatregelen nemen voor je weer gekke dingen gaat doen.’ Otto haalt uit zijn broekzak handboeien tevoorschijn.
Marleen beseft dat het een belachelijke vraag is, maar stelt hem toch: ‘Hoe kom je daaraan?’
‘Doet dat er wat toe? Hier, je handen.’
Ze steekt haar armen naar voren. De boeien klikken om haar polsen.
Hij gaat staan en kijkt op haar neer, nog altijd met bloedvegen op zijn gezicht. ‘Je kunt niks meer, helemaal niks. Ik kan met je doen wat ik wil. Weet je dat?’
‘Ja.’ Ze wil meer zeggen, ze wil argumenten geven waarom hij haar moet sparen, maar kan geen woorden vinden. Waarschijnlijk is het ook vruchteloos. Nu hij haar heeft verteld wat hij met Leonie en Nancy heeft gedaan, kan hij haar niet meer in leven laten.
‘Ik heb al tijden niet meer geneukt. Aftrekken bij internetporno begint ook te vervelen.’ Hij grijnst. ‘Je ligt er lekker bij. Ik kan zo je broek van je kont trekken. Of wil je me liever pijpen?’
Ze reageert niet.
‘O, je weet het niet? Je vindt het alle twee even lekker?’ Hij gaat met zijn hand naar zijn gulp. Ze heeft het idee dat hij al een erectie heeft. ‘Jij mag kiezen.’
‘Alsjeblieft, Otto. Doe het niet.’
‘Alsjeblieft, Otto,’ herhaalt hij met een temerige stem.
‘Ik begrijp dat we het helemaal verkeerd gedaan hebben. We hebben geen rekening gehouden met jou, met jouw emoties. Dat hadden we wel moeten doen. Daar heb je absoluut gelijk in.’
‘O, nu heb ik plotseling gelijk? Vind je me plotseling zo lief dat ik belangrijker ben geworden dan Sandra met die Amerikaan van haar?’ Even lijkt het erop dat hij de rits van zijn gulp naar beneden doet, maar hij krabt alleen aan zijn kruis.
‘Alsjeblieft, laat me leven.’
‘Waarom zou ik? Je weet trouwens veel te veel. Ik wed dat je meteen naar dat mannetje van de politie rent en dat risico kan ik niet lopen. Hoe heet hij ook alweer? O ja, Mulder, Ron Mulder. Die eikel heeft niks in de gaten. Ik ben zielig, hij is zielig met zijn dooie vrouw. In feite is voor mij mijn vrouw ook dood, alleen heeft ze ons kind meegenomen. Mulder en ik, twee zielige mannen bij elkaar. De een met kinderen, de ander zonder.’
Marleen beseft dat het vruchteloos is, maar ze smeekt opnieuw: ‘Alsjeblieft, Otto, laat me leven. Ik zal echt niemand wat vertellen.’
‘En dat moet ik geloven? Laat me niet lachen. Een belofte van jou is voor mij helemaal niks waard, dat is zo duidelijk als wat. Allemaal eigen schuld, Zoetelief. De grote, internationale zangeres Marjory Sweetlove. Ook zoiets! Wat een kapsones!’
Otto loopt heen en weer. Marleen begint voorzichtig hoop te krijgen. Hij lijkt in ieder geval niet meer aan verkrachting te denken. De regen heeft het bloed van zijn gezicht gespoeld. Hij pakt zijn buideltje shag, maar stopt het weer terug. ‘Hè, ik heb zin in een biertje. We hadden meer mee moeten nemen. Waarom heb je er niet aan gedacht om meer mee te nemen? Omdat je zelf niet meer mag drinken vanwege dat kind van je? Stomme egoïst die je bent.’
‘Otto?’
Het is of hij haar niet hoort. Weer een lichtflits. Het duurt nu langer voor er een donderslag klinkt, wat moet betekenen dat het onweer bezig is weg te trekken. Het kan nog een flinke tijd duren voor er mensen het meer op gaan, want het blijft ongenadig hard regenen. Edwin moet weten dat ze met Otto is gaan zeilen; hij moet haar sms’je ondertussen hebben gelezen. Is hij ongerust? Waarschijnlijk heeft hij haar gebeld. Ze vraagt zich af wat voor signaal hij krijgt als hij belt naar een mobieltje dat op de bodem van het meer ligt.
Inmiddels is ze versteend van de kou, die diep in haar lichaam is gedrongen. Het kost moeite om haar vingers te bewegen. Als ze hier veel langer zo moet liggen, zal ze… Nee, onzin. Wat maakt het uit dat ze ziek kan worden, een longontsteking kan oplopen of wat dan ook? De dood maakt al het andere onbelangrijk.
Otto schopt een paar stenen weg. Het lijkt erop dat hij begint te twijfelen. Hij kan haar toch niet zomaar koelbloedig om zeep helpen? Ze denkt aan een kinderprogramma dat ze vroeger op televisie heeft gezien. De Grote Meneer Kaktus Show. Daarin werd het woord ‘koelbloedig’ verhaspeld tot ‘boelkloedig’. Ze meent zich te herinneren dat de scènes zich afspeelden in een boksring en dat er naast meneer Kaktus een man en een vrouw meededen. De man had een hemdje aan en de vrouw had haar lippen felrood gestift. Of was dat die man? Stompzinnig om daar nu aan te denken. Ze moet zich concentreren op wat er straks kan gaan gebeuren. Nee, wat er zeker zal gebeuren. Hoe ze zich mogelijk kan verweren, hoe ze Otto de baas zou kunnen worden als hij haar aanvalt. Zou hij een mes bij zich hebben, zoals bij Nancy? Of pakt hij een stuk hout om haar neer te slaan, zoals hij Leonie heeft neergeslagen? Hij kijkt uit over het water en zij kijkt met hem mee. Er is niets te zien door de dichte regensluiers die over het water hangen. Ze brengt haar handen achter haar hoofd en voelt daar een grote kei. Als ze er een beetje aan wrikt, komt hij los te liggen. Ze neemt hem tussen haar handen.
Otto loopt weer naar haar toe en bukt zich. ‘Ik weet nog goed toen Fenne een baby was. Dat ik er midden in de nacht uit ging. Fenne op schoot. Troosten als ze moest huilen. In zo’n stil huis, donker, een kind op schoot.’ Het lijkt er even op dat hij tranen weg moet vegen, maar misschien zijn het regendruppels. ‘Jullie hebben alles van me afgepakt, Leonie, Nancy en jij.’
Marleen wil zeggen dat zij het niet waren, maar Sandra, zijn eigen vrouw. Dat Sandra’s drie vriendinnen alleen toeschouwers waren bij een drama waar ze verder part noch deel aan hadden.
‘En na jou is die stomme bitch van een Nancy aan de beurt,’ gaat Otto door. ‘Ergens na volgende week, als we rouwen om jouw dood, nadat je overboord bent geslagen. Het was ook zulk kloteweer. Alles heb ik eraan gedaan om je weer op te pikken, maar het is niet gelukt. Ik ben er helemaal kapot van, omdat ik me schuldig voel. Je lichaam is nog niet gevonden. In de boot ligt genoeg touw om wat grote stenen aan je vast te binden voor ik je overboord kieper. Voorlopig kom je niet boven. Als dat gebeurt, ben ik allang weg, dan ligt Nancy al op het kerkhof. Ha!’
Even heeft Marleen gedacht dat Otto tot inkeer zou komen, maar die laatste kreet van triomf maakt in één klap duidelijk dat haar hoop tevergeefs is. Otto vindt dit geweldig, hij zal genieten van haar dood.
Hij trekt de rits van haar broek naar beneden, gaat met zijn hand haar slipje in.
‘Niet doen, Otto,’ fluistert ze, ‘alsjeblieft, doe het niet.’
Hij buigt zich iets verder over haar heen. ‘Wat zeg je? Duidelijk graag, want het zijn misschien je laatste woorden en die wil ik graag onthouden.’
Met alle kracht die ze in zich heeft, brengt ze haar handen in één snelle beweging naar voren en ramt de zware kei zo hard mogelijk tegen Otto’s hoofd.