12

Om twaalf uur was het nog stil in de Red Lion, de lunchdrukte begon pas over een halfuur. De pub was zo dicht in de buurt van Ryder Street, dat ik me best kon voorstellen dat Eldritch daar in 1940 in de zeven weken dat hij op de galerie had gepast een geregelde bezoeker was geweest. Het krappe interieur was zo te zien in de afgelopen honderd jaar niet veranderd, laat staan in de laatste zesendertig. Bij het zien van mezelf in een spiegel, wat niet moeilijk was gezien het aantal dat er hing, kreeg ik het gevoel dat er een jonge uitvoering van Eldritch, met plakhaar, en een zelfverzekerd lachje ironisch naar me terugkeek.

Toen kwam de oude, gebogen man met het doorgroefde gezicht, in het antieke pak, die Eldritch nu was, achter me staan. En slechts de ironie bleef over als een geest in zijn behoedzame blik.

Hij bestelde zijn gebruikelijke whisky en kwam bij me aan het raam zitten. 'En, een beetje lol gehad?' vroeg hij, en hij hoestte na het opsteken van een van een zijn Sobranies.

'Ik ben nog naar de Picasso's gaan kijken,' zei ik, nog niet helemaal zeker wanneer ik hem over Rachel Banner zou vertellen. 'En wat heb jij gedaan?'

'Ik ben naar de burgerlijke stand geweest. Het heet niet meer zo en ze zitten ook niet meer in Somerset House. Maar ik heb uiteindelijk gevonden wat ik zocht.'

'Ze zijn al jaren weg uit Somerset House, dat had ik je kunnen zeggen als je me had gezegd waar je heen ging.'

Hij glimlachte. 'Laat me nou maar, Stephen. Er zijn altijd nog wel een paar dingen die ik alleen af kan. En ik denk dat je allang blij was eens even op jezelf te kunnen zijn. Nog leuke meisjes leren kennen in de Royal Academy?'

Ik moet er minstens half zo geschokt hebben uitgezien als ik me voelde.

'Wat?' spetterde ik door een mondvol bier.

'Ik vond kunsttentoonstellingen altijd bij uitstek geschikt voor het oppikken van leuke meiden. Die zijn daar van het... meer gevoelige soort.'

Hij grinnikte. 'En ook nog intelligent, natuurlijk, wat niet altijd een voordeel hoeft te zijn.'

'Wat zocht je in Somerset House?' vroeg ik, in de hoop van onderwerp te kunnen veranderen.

'St Catherine's House. Weet je nog? Ze zijn verhuisd? Wat je me had kunnen zeggen.' Hij leek zich kostelijk te amuseren, eerder omdat ik me op mijn vingers getikt voelde, hoopte ik, dan omdat ik schuldig zou zijn. 'Nou, ik wilde graag eens zien wat ze over Desmond Quilligan hadden.'

'En? Hadden ze iets?'

'Ja. Ik ging ervan uit dat hij nooit meer naar Ierland was teruggegaan. Hij wilde dicht bij zijn zoon blijven. En omdat de IRA hem als een afvallige zou beschouwen, nadat hij het wapengeweld had afgezworen. Hij bleek inderdaad in Londen te zijn gebleven. En is daar uiteindelijk gestorven. Twintig jaar geleden, zevenenvijftig jaar oud. Alcoholvergiftiging. Wat een manier om ertussenuit te knijpen, wat? Maar we hebben nu wel zijn laatste adres hier. Ik stel voor eerst even een hapje te eten, en dan eens te gaan zien of iemand nog weet wie hij was.'

Ik had waarschijnlijk tijdens die lunch Eldritch verslag moeten doen over mijn ontmoeting met Rachel. Maar iets weerhield me daarvan. Het was praktisch gezien onmogelijk dat hij die ochtend door oude overlijdensaktes had staan spitten en mij intussen ook had bespioneerd, maar ik kon me niet aan het gevoel onttrekken dat er toch zoiets was gebeurd. En dat gevoel beviel me niet. Helemaal niet. Desmond Quilligan woonde ten tijde van zijn dood in 1956 in een halfvrijstaand met grindsteen bepleisterd huis met erker in Dollis Hill, halverwege een straat vol halfvrijstaande dito met grindsteen bepleisterde huizen. De Ierse patriot had zich teruggetrokken in een intieme kleinsteedse geborgenheid. Eldritch belde aan, en belde toen er niet meteen werd opengedaan nog een keer. De kans dat er midden op een dinsdagmiddag iemand thuis zou zijn, was toch al niet veel groter geweest dan fiftyfifty, natuurlijk. Hij tuurde door het rookglazen ovaaltje dat op ooghoogte in de deur zat en bromde afkeurend.

Op dat moment stopte er een auto aan de overkant van de gedeelde oprijlaan die naar de twee garages voerde, die het ene stel huizen van het andere scheidde. Een stevige vrouw met kroezend haar, gekleed in een of ander medisch uniform, stapte moeizaam met boodschappentassen in haar hand uit. Ik lachte haar toe.

'Op zoek naar Brenda Duthie?' riep ze.

'Woont die hier al lang?' riep ik terug.

'Brenda? Hemel, ja. Sinds voor de oorlog, denk ik.'

'Ja, dan zijn we op zoek naar haar. Denkt u dat ze gauw weer terug is?'

De buurvrouw dacht dat ze gauw weer terug zou zijn. We besloten te wachten. Eldritch ging op het lage voormuurtje zitten, met zijn rug naar de ligusterhaag, terwijl ik over het voetpad heen en weer liep. De tijd kroop voorbij. De middag werd grijs en koel. Eldritch hoestte zich door een paar sigaretten. Opeens had ik er geen zin meer in om nog langer dingen voor hem te verzwijgen.

'Ik heb vanochtend in de Royal Academy de kleindochter van Meridor ontmoet,' zei ik, en ik ging voor hem staan.

Hij keek kil naar me op. Zijn blik vernauwde zich vol achterdocht. 'Wie?'

'Meridors kleindochter. Ze heet Rachel Banner. Niemand van haar familie is de cliënt van Twisk, Eldritch. Ze heeft geen idee wie het wel kan zijn. Ze probeert om...'

'Je hebt haar over Twisk verteld?'

'Ik heb haar verteld wat we doen en waarom.'

Hij sprong overeind, de inspanning benam hem zo de adem dat hij voor steun de hekpaal naast hem moest vastgrijpen. Hij hoestte raspend, en kreeg weer lucht om me te vertellen wat hij daarvan dacht. 'Idioot. Hoe haal je het in je hoofd? Zo heb je misschien de hele zaak wel in gevaar gebracht.'

'Wat kan er in gevaar worden gebracht? Ik probeer wat schot in de zaak te krijgen. Ze heeft me een heleboel waardevolle informatie gegeven.'

'Niet half zo waardevol als die jij haar daarvoor zonder twijfel in ruil gaf. Hoe kwam ze zo toevallig op dezelfde tijd in de Royal Academy terecht als jij?'

'Ze gaat daar dagelijks naartoe om naar de Picasso's te kijken, en te dromen hoeveel beter haar leven zou zijn geweest - en dat van haar broer en haar moeder én haar grootmoeder, Meridors weduwe, die nog leeft, voor het geval je dat zou willen weten - als jij en Cardale hun niet hun erfenis hadden afhandig gemaakt.'

'Je had het recht niet mijn zaken met haar te bespreken.'

'Het zijn ook mijn zaken. En ik ga ten behoeve van jou niet tegen iemand liegen, en zeker niet tegen haar.'

'Je had je mond moeten houden tot je met mij had gesproken.'

'Nou, ik praat nu met je. Ze verwacht je morgen te zien. En ik verwacht dat ook.'

'Ik ben niet...'

'Goedemiddag,' kwam een stem tussenbeide.

Ik draaide me snel om en zag een kleine, tengere vrouw van een jaar of zeventig, gekleed in een regenjas en een hoofddoek, met een boodschappennet met kruidenierswaren in de ene hand, en een handtas in de andere, die ons met een verwonderde blik aankeek. Achter die verwondering verschool zich ook een glimlach. Ze had eekhoornwangen en een hoop lachrimpeltjes om haar grijsgroene ogen. Grijs haar krulde onder haar hoofddoek vandaan.

'Als u ruzie wilt maken, mag ik u dan verzoeken dat ergens anders te doen dan voor mijn hek?'

Ik stond op het punt me te verontschuldigen, maar Eldritch was me voor. Hij stapte op haar toe, nam zijn hoed af en zei: 'Mevrouw Duthie?' Hij was nu opeens een en al gladde welgemanierdheid, en had de gouden ring aan haar ringvinger veel eerder gezien dan ik. 'Neemt u ons vooral niet kwalijk. Het was meer een misverstand dan een ruzie. Mijn naam is Swan, Eldritch Swan - en dit is mijn neef, Stephen Swan.' Hij gokte kennelijk dat Quilligan hem nooit tegenover mevrouw Duthie had genoemd, wier gezichtsuitdrukking verried dat hij goed had gegokt. 'We zijn op zoek naar iemand die ik vroeger heb gekend en ik heb begrepen dat hij hier heeft gewoond. Desmond Quilligan.'

'Hebt u Desmond gekend?'

'Zoals ik al zei. Vroeger.'

'Was u met elkaar bevriend?'

'Kort. In Ierland. Voor de oorlog.'

'Nou, meneer Swan, dan spijt het me u te moeten zeggen dat Desmond overleden is. Alweer zo'n twintig jaar terug. Goeie genade.' Ze dacht opeens aan iets, iets belangrijks zo te zien. 'Wat vliegt de tijd.'

'Inderdaad.' Eldritch trok een passend plechtig gezicht. 'En intussen ontvalt ons de een na de ander.'

'Ja. Gut o gut. Dat is maar al te waar.' Ze zuchtte. 'Komt u van ver?'

'Uit Devon.'

'Kom dan even binnen voor een kop thee. Het is fijn om weer even over Desmond te kunnen praten. Hij was zo'n lieve man.'

Binnen was het een onberispelijke opslagplaats van art-decomeubelen, versieringen en snuisterijen. Brenda Duthie doorspekte haar theezetritueel met een complete autobiografie, en vertelde dat ze door haar vroege weduwschap eind jaren veertig kamers had moeten verhuren, en Desmond Quilligan verreweg het langst van allemaal was gebleven. 'Zo'n charmeur. En zo behulpzaam in huis. Leslie was dol op hem.' (Leslie, haar zoon, die nu, vertelde ze trots, directeur was van een filiaal van de Woolwich Building Society.) 'Maar Desmond was nooit zo blijmoedig als hij anderen altijd wilde laten geloven. Er zat steeds een ondertoon van droefheid in hem, zoals u, meneer Swan, misschien wel weet.'

'Dat moet later zijn gekomen,' zei Eldritch, met een waarschuwende blik naar mij om hem zijn eigen koers te laten varen. 'In de tijd dat ik hem kende, leek hij geen zorgen te hebben. Heeft hij dit geschilderd?'

Eldritch knikte naar een schilderij dat boven de schoorsteenmantel hing. We bevonden ons in de zitkamer, waar de koppen thee en plakken cake werden uitgedeeld. Het was een groot olieverfschilderij in een eenvoudige lijst dat in strakke lijnen een getrouwe afbeelding was van het huis van mevrouw Duthie. Dollis Hill had er nog nooit zo mooi uitgezien, maar of dat nu de genegenheid van de kunstenaar voor de omgeving was die daar werd weergegeven of voor de vrouw die hem onderdak bood, was moeilijk te zeggen.

'O, ja,' zei mevrouw Duthie. 'Dat is er een van Desmond. Het enige die ik ter herinnering aan hem heb.'

'Is hij onverwacht gestorven?' vroeg ik tussen twee slokjes thee in.

'Eerlijk gezegd, niet. Hij, eh, begon steeds zwaarder te drinken, vrees ik. Niet dat hij dan lastig was, of zo, dat moet ik hem nageven. Maar...'

'Daar heeft hij altijd al problemen mee gehad,' zei Eldritch, die met zijn plak cake zat te worstelen.

'O, ja? Nou, dat verbaast me niets. Ieder ander zou ik de deur uit hebben gezet. Al die lege wodkaflessen...' Ze schudde haar hoofd bij de gedachte hoezeer ze zich kennelijk voor het wegdoen van al die flessen had geschaamd. 'Het was zo zonde. Uiteindelijk dronk hij alleen maar om van de wereld te zijn.'

'Waarom was dat?' vroeg ik.

'Hij had een zoon die hij haast nooit zag. Ik weet hoeveel verdriet hem dat deed. De jongen woonde bij zijn grootvader in... Richmond, geloof ik. De moeder was dood. Ook daar treurde Desmond erg over, en dan was er nog van alles mis in Ierland wat hem stak, maar waar hij nooit iets over zei. Misschien weet u wel wat dat geweest kan zijn, meneer Swan.'

'Hij had als jongeman bij de IRA gezeten,' zei Eldritch. 'Misschien dat het daarmee te maken had.'

'Dat zou heel goed kunnen,' zei mevrouw Duthie. 'Ierland heeft zijn zonen altijd met veel tragiek opgezadeld.'

'Hebt u behalve het schilderij nog iets anders van hem hier?' Hier draaide het om. We waren tenslotte op zoek naar aanwijzingen. Met Brenda Duthies bespiegelingen over het tragische verloop van de Ierse geschiedenis schoten we niet zoveel op.

'O, nee. Hij had vrijwel niets, eerlijk gezegd. Een kast met wat kleren... en de schilderijen, natuurlijk. Ik liet hem de zolder gebruiken als atelier. Hij maakte een trap en bracht een dakraam aan, voor het licht. Behalve schilder was hij ook een goede handwerksman. O, het kan best zijn dat zijn reistas nog boven staat.'

'Zou het erg lastig zijn als we even op zolder wilden kijken?' vroeg Eldritch gretig. 'Ik zou graag zien... waar hij gewerkt heeft.'

'Nou, als u er geen bezwaar tegen hebt om twee trappen op te moeten, meneer Swan...'

Eldritch had geen bezwaar, hoewel hij buiten adem was toen we de zolder hadden bereikt. De ruimte was na Quilligans dood als opslagplaats voor van alles en nog wat gebruikt. Hutkoffers, dozen, oude koffers, kapotte stoelen, en schemerlampen zonder kap hadden zijn atelierruimte gekoloniseerd. Maar zijn ezel was er nog, en stond opgeklapt tegen de schoorsteenmantel, en op diverse kartonnen dozen in het allegaartje stonden Russische teksten. Hij had zich kennelijk met het echte spul dood gedronken. Eldritch baande zich een weg naar de ezel. Hij had iets gezien: een kleine zwart-witfoto die boven aan de verticale lat bevestigd zat. Ik volgde hem. De foto was van een kleine blonde jongen. De hoek met het nietje dat hem op zijn plaats hield, zat vol roest. Ook zaten er wat verfvlekken op. De jongen lachte. Hij leek niet ouder dan drie of vier.

'Dat is zijn zoon,' zei mevrouw Duthie, die achter me was komen staan.

'Je kunt zien dat ze op elkaar lijken,' zei Eldritch. 'Hebt u de jongen ooit gezien?'

'Niet toen hij zo jong was. En toen zijn vader nog leefde is hij hier nooit geweest. Maar hij was wel op de begrafenis. Hij heeft niets tegen me gezegd. Maar ik wist wie hij was. Willesden Cemetery. Omstreeks deze tijd van het jaar moet het geweest zijn. Maar kouder. Veel kouder. Nou, waar is die reistas?'

Een paar minuten links en rechts wroeten resulteerde in de tas die naar het midden van het vertrek werd getrokken. Hij was van leer, verweerd door ouderdom en gebruik, en had koperen sluitingen vol krassen van het vele reizen. Mevrouw Duthie maakte hem open en de inhoud bestond uit een stapel vergelende oude tijdschriften. Exemplaren uit de jaren veertig en vijftig van Apollo, het maandblad voor kunst.

'Ik was vergeten dat die hier waren,' zei ze. 'Die moet ik nou toch echt eens wegdoen.'

'Schilderde hij veel?' vroeg Eldritch, met een ongeïnteresseerde blik op de bladen.

'Ja, als hij niet dronk. Ik bracht hem dan vaak een kop thee, als hij hier bezig was. Een penseel in zijn hand scheen heel kalmerend op hem te werken. Ik weet nog...' Ze stopte omdat haar zo te zien opeens iets te binnen schoot. 'Lieve hemel, dat was ik vergeten. Uw naam, meneer Swan.'

'Wat is daarmee?'

'Wel, de laatste keer dat ik hem hier boven bezig zag, een paar weken voor hij stierf, werkte hij aan een schilderij... van een man... die bij een meer stond, geloof ik. Dat meer kan ook wel iets anders zijn geweest. Maar er vloog wel een zwaan achter hem langs. Ik weet nog dat Desmond vroeg wat ik ervan vond. Ik vroeg hem hoe het heette. Zijn schilderijen kregen vaak rare namen. Dat in de zitkamer bijvoorbeeld. Dat heet Laagtij. Terwijl we hier natuurlijk wel een knap eindje van zee af zitten. Hoe dan ook, dat laatste schilderij heette Three Swans (Drie Zwanen). Maar er stond maar één zwaan op. Hij lachte toen ik dat zei. Maar hij heeft het nooit uitgelegd. Wat me niet verbaasde. Hij verklaarde zijn gedrag nooit, zoals u vast wel weet, meneer Swan.'

'Nee, dat klopt,' zei Eldritch peinzend. 'Wat is er met dat schilderij gebeurd, mevrouw Duthie?'

'Is mee met de rest. Ik mocht alleen dat ene houden, van zijn zus.'

'Zijn zus?'

'Die nam al zijn andere schilderijen en persoonlijke spulletjes mee. Nou ja, ze was tenslotte familie. Ze zei dat er ook nog een broer was, maar van hem heb ik niets gezien, behalve op de begrafenis.'

'Die heette Ardal,' zei Eldritch. De woorden kwamen traag, toen ook hij door zijn geheugen spitte. 'En de zuster Isolda. Ardal en Isolda Quilligan.'

'U hebt, geloof ik, gelijk. Hoewel ze zich natuurlijk voorstelde met haar getrouwde naam.'

'Hebt u enig idee waar ze te bereiken zou zijn?'

'Ze heeft toen waarschijnlijk wel een adres achtergelaten. Ja, nu u het zegt, dat heeft ze inderdaad. Om nagekomen post voor Desmond te kunnen doorsturen. Die overigens niet kwam, als ik me goed herinner. Het is beneden, als u het hebben wilt.'

Het was, gezien het gat van twintig jaar, begrijpelijk dat Brenda Duthie de getrouwde naam van Isolda Quilligan vergeten was. Terwijl zij op zoek ging in haar adressenbestand, bleven wij in de woonkamer zitten wachten.

'Het kan natuurlijk best gewoon toeval zijn,' zei ik. 'Die titel van dat laatste schilderij.'

Eldritch wierp me een smalende blik toe. 'Dat geloof jij net zomin als ik.'

'Maar wat betekent dat dan?'

'Ik moet het eerst zien, voor ik iets kan zeggen. Het kan zijn dat het iets met het bijgeloof over dat onderwerp te maken heeft.'

'Welk bijgeloof?'

'Drie zwanen die gelijktijdig overvliegen voorspellen de dood.'

'Hou nou toch op.'

'Ik vraag je niet het te geloven. De vraag is...'

'Hier heb ik het,' riep mevrouw Duthie vanuit de hal waar het adresboekje naast de telefoon lag. 'Ik heb het gevonden.' Ze verscheen in de deuropening met het boekje open op de juiste pagina. 'Ik had "Desmonds zus" onder haar naam geschreven. Ze heet mevrouw Linley.'

'Linley?' vroeg Eldritch met zijn mond wijd open van verbazing. 'Dat kan niet goed zijn.'

'O, jawel hoor, meneer Swan,' verzekerde mevrouw Duthie hem. 'Nu weet ik het weer. Isolda Linley. Ze woont in Hampshire. Nou ja, toen woonde...'

'Hebt u haar man ontmoet?'

'Ik dacht van niet.' Mevrouw Duthie moest even denken. 'Nee. Hij was niet op de begrafenis. Zij kwam alleen.'

'Ken jij hem, Eldritch?' vroeg ik, hoewel dat zonneklaar was - en dat de ontdekking dat hij met Desmond Quilligans zuster was getrouwd hem nogal van zijn stuk bracht.

'O, ja,' zei Eldritch, nauwelijks verstaanbaar. 'Hem ken ik wel.'