1922
44
Op een zo warme en windstille middag als deze zou je op het treinstation van Haywards Heath normaal gesproken verwachten dat slechts slaperigheid en stilte de boventoon zouden voeren. Maar dit is geen normale middag. Het is de dag voor het begin van het nieuwe schooljaar op Ardingly College, dat met zijn rode stenen gebouw op een heuvel een paar kilometer ten noorden van het dorp onaangedaan klaarstaat om nieuwe en terugkerende leerlingen te ontvangen. Een flink aantal van deze leerlingen staat op een met bagage volgepakt perron te wachten waar elk mo' ment de trein naar Horsted Keynes, met als eerstvolgende halte Ardingly, kan aankomen.
De veertienjarige Eldritch Swan heeft zich uit de grootste drukte losgemaakt en zit op zijn grote koffer met leren riemen en stickers van stoomschepen op het andere einde van het perron, waar het veel rustiger is. Hoewel hij geen moeite heeft met het algemene drukke gedoe van schooljongens onder elkaar, vindt hij het merendeel van zijn lotgenoten ontmoedigend kinderlijk en geeft hij bij dit soort uitbundige enthousiasme-uitbarstingen toch de voorkeur aan zijn eigen gezelschap.
Zijn afstandelijkheid verleent hem, ondanks het schooluniform dat uit een Harris Tweedjasje, overhemd met boordenknoopjes, gestreepte das, grijze broek en zwarte schoenen bestaat, dat specifieke voorkomen van de volwassene in de dop. Niettemin is hij bepaald geen modelleerling. De leraren vinden hem intelligent, maar lui, een handige prater, maar niet altijd even makkelijk in de omgang, terwijl zijn medeleerlingen hem met een zeker wantrouwen bejegenen. Hij heeft geen echte vrienden. Hij hoort nergens bij. Het valt moeilijk vast te stellen of hij nu een goeie jongen is, of niet deugt. Eldritch Swan is zelfs op zijn veertiende al een soort mysterie. De komst van een groepje ouderejaars uit de koffiekamer van het station bracht enige orde in de woelige menigte. Een paar snijdende woorden en links en rechts een draai om de oren maakten duidelijk wat ze wilden, en voorkwamen dat klachten over het gedrag van de jongens de rector ter ore zouden komen. Op station Haywards Heath was het plotseling een stuk rustiger.
Een van de ouderejaars die zich als een bries door een korenveld door de chaos van jongens en bagage repte, was de hogelijk gerespecteerde Miles Linley. Hij had, hoewel hij kleiner was dan diverse andere ouderejaars, veel overwicht en trad zelfverzekerd op, om van zijn schitterende schoolresultaten maar niet te spreken (die hem de toegang tot Oxford zouden verschaffen) en de welverdiende plaats in de top cricket-en rugbyteams. Iedereen ging ervan uit dat hij de hoofdmonitor van het volgende jaar zou worden. In tegenstelling tot Eldritch Swan was hij de verpersoonlijking van Ardingly's esprit de corps.
Linley reageerde tijdens zijn tocht over het perron met een knikje op wat kruiperige opmerkingen aan zijn adres, maar stopte niet voor gesprekjes hier of daar. Hij leek een belangrijk doel voor ogen te hebben en dat doel voerde hem vreemd genoeg naar Swan, die op zijn koffer zat te duimendraaien en in de lucht te staren.
'Swan, is het niet?' zei Linley.
Swan keek verbaasd op. Hij was zich er niet van bewust dat Linley zelfs maar wist van zijn bestaan. Ze hadden elkaar in elk geval nooit eerder gesproken. 'Ja,' zei hij, en hij kwam overeind. 'Dat ben ik.'
'Jij gaat dit jaar over naar een hogere klas.'
'Ja, dat klopt.'
'Ik heb je in de gaten gehouden.'
'O, ja?' Dat klonk niet goed. Swan had geen behoefte aan de aandacht van Linley, of welke andere ouderejaars ook.
'Ik ben op zoek naar een hulpje. En dacht daarbij aan jou.'
Dat klonk beter - een stuk beter. Een tweede jaar van klusjes doen en het vliegen op de wenken van iedere willekeurige ouderejaars was een onprettig vooruitzicht. Maar nu hij werd gevraagd als persoonlijke hulp van een ouderejaars wilde Swan wel een uitzondering maken, hoewel hij nooit bereid was geweest om zich in zo'n positie te vleien. Het was daarom op zijn zachtst gezegd opmerkelijk dat Linley hem die rol wilde toebedelen.
'Wat vind je daarvan?'
'Jemig. Nou, graag, Linley. Ik ben... vereerd.'
'Prachtig. Dat is dan bij dezen geregeld. Vragen?'
'Ik, eh...' Swan aarzelde.
'Waarom? Dat wil je graag weten, hè? Waarom kies ik van alle mensen hier in vredesnaam jou uit?'
Dat vroeg Swan zich inderdaad af. Maar hij vond het niet netjes om dat te vragen. 'Omdat je misschien denkt dat ik... het goed kan?'
'Ja, dat hopen we dan maar. Maar er zijn tientallen jongens die het ook goed kunnen. Nee, nee, jonge Swan. Of Cygnet, zoals ik denk dat ik je ga noemen. Ik heb je niet gekozen om je ijver of energie, kwaliteiten waarmee je volgens betrouwbare bronnen geen hoge ogen gooit. Ik heb je gekozen omdat je een stuk snuggerder bent dan de andere kandidaten en ik niet van stomkoppen om me heen houd, zelfs als ik niet meer vraag dan datje boodschappen doet en mijn laarzen en schoenen poetst tot ze glimmen als een spiegel. En misschien doen zich wel gelegenheden voor waarbij je je geschiktheid kunt tonen, als ik je veeleisender en dus ook dankbaarder karweitjes geef. Wie weet? We zien wel. Zoals de zaken er nu voor staan, verwacht ik dat je vanaf morgen ter beschikking staat.'
'Heel goed, Linley. En... erg bedankt.'
Toen Linley naar het wat drukker bevolkte midden van het perron terugwandelde, werd hij staande gehouden door een van de andere ouderejaars, een lange, hoekige jongeman die Melrose heette.
'Was dat Swan met wie je daar praatte?' vroeg hij.
'Inderdaad, ja,' antwoordde Linley, en hij glimlachte hooghartig.
'Wat wilde je van hem?'
'Ik heb hem net als mijn hulpje aangesteld.'
'Swan? Een merkwaardige keus, beste kerel.'
'Vind je?'
'Die jongen is een lijntrekker. En sluwer dan goed voor hem is. Daar krijg je problemen mee, wat ik je brom.'
'Jij zou problemen met hem krijgen, Melrose. Daar twijfel ik geen moment aan. Maar ik daarentegen niet. Ik zie ernaar uit om de jonge Swan een beetje te kunnen dresseren. Brengt wat leven in de brouwerij. Daarnaast, als hij niet voldoet, vliegt hij er gewoon uit. Ik heb daar niet de minste moeite mee, ben ik bang. Als het nodig is.'
Swan keek hoe Linley wegliep en bestudeerde hem nog steeds toen hij met Melrose stond te praten. Hij had een nauwkeurig en accuraat denkbeeld van wat Melrose, een ouderejaars met wie hij vorig jaar in aanvaring gekomen was, op dat moment wellicht tegen hem zei. Maar hij had niet het gevoel dat Linley zich daardoor van de wijs liet brengen. Zijn besluit om Swan voor hem te laten werken, leek weloverwogen te zijn genomen. Swan wist heel goed dat hij hierdoor gevleid moest zijn. Er zouden zeker anderen zijn die hem benijdden. Het was in alle opzichten een buitenkans. Toch was er iets wat hem niet helemaal lekker zat. Een gevoel dat hij niet helemaal kon verklaren zei hem dat de komst in zijn leven van Miles Linley niet per definitie een aanwinst was.
De bons van een opgeheven sein kondigt de komst van de trein aan, kort daarna bevestigd door het geluid van de locomotief en een in het zicht komende rookpluim. De jongens van Ardingly pakken hun spullen bij elkaar en stellen zich op. Dit tussenspel in de septemberzonneschijn is bijna voorbij. Geen van de aanwezigen kan de gevolgen ervan vermoeden die zich pas over vele decennia zullen manifesteren. Het is een van die vele onverwachte streken die de tijd ons, zelfs veel later nog, levert.