25

Toen we de volgende middag terugkeerden in de Ritz was Eldritch al in Oostende. Hij belde om zes uur, zoals afgesproken, en zei dat hij een kamer had in het Hotel du Pare. Hij gaf me het adres en telefoonnummer en een laatste, voorspelbare, raad: 'Wees voorzichtig morgen, Stephen. Wees heel voorzichtig. Hier hangt erg veel van af.'

Dat had ik zelf ook wel kunnen bedenken, wat waarschijnlijk de reden was waarom ik er uiteindelijk toe besloot hem niets te zeggen over de inbraak. Om diezelfde reden ging ik met Rachel naar een musical in West End. Om wat afleiding te krijgen. We moesten ons er weer van bewust worden dat er, terwijl wij ons op onze afspraak in België voorbereidden, een echte zij het oppervlakkige wereld om ons heen tolde. En dat lukte. We liepen onbezorgd en blij het theater uit, zoals het verliefde stelletjes betaamt, zonder zorgen voor de dag van morgen.

Om slechts te worden opgeschrikt door een plakkaat bij de eerstvolgende kiosk met de tekst: 85 gewonden bij bomexplosie in olympia. De voorpagina van de Evening Standard berichtte dat er eerder die dag een bom in een vuilnisbak was ontploft bij de tentoonstelling Beter Wonen. Dat moest het werk van de IRA zijn. Het Ierse verleden leek ons bij alles op de voet te blijven achtervolgen.

'Mam is altijd bang dat mij zoiets overkomt,' zei Rachel, toen we somber de krantenkoppen doornamen. 'Ze zou wel blij zijn als ze wist dat ik morgen weer uit Londen weg ben.'

'Binnenkort zit je tijd in Londen er toch al op.'

Ze keek naar me, met haar ogen in de schaduw. 'We zien wel.'

We liepen daarna in stilte verder. Ik bad dat wat zij wilde en wat ik wilde hetzelfde zou blijken te zijn en dat ons reisje naar België ons de kans zou geven te ontdekken wat dat was.

Toen we ons op de kille, grijze morgen, gehuld in de zondagse stilte van St James's, aanmeldden bij de galerie, bleek de vastbeslotenheid van Simon Cardale onaangetast. Linley had hem gebeld om te vragen of we nog contact met hem hadden opgenomen, maar hij had volgens hem de boot met succes weten af te houden. Dat Eldritch ontbrak scheen hem niet te deren, en het nieuws over de inbraak evenmin, maar dat was natuurlijk omdat we hem dat niet vertelden. Hij was nog steeds in de stemming van iemand die genoot van het feit dat er een lang meegedragen last van zijn schouders was genomen - en we hielden dat graag zo.

De rit naar Kent in zijn grote Volvo-stationwagen was een herhaling in omgekeerde richting van de tocht vanuit Dover die Eldritch zesendertig jaar geleden met Cardales grootvader had gemaakt. Daar zei ik natuurlijk niets over, maar wel probeerde ik voorzichtig wat meer informatie los te krijgen over Ardal Quilligan. Cardale kon me niet veel vertellen. Hij zou niet weten wat zijn oom in Antwerpen te zoeken zou kunnen hebben gehad, maar hij wist ook niet alles. 'Ik zie of spreek hem hoogstens één keer per jaar. Hij is nogal op zichzelf.'

Pas toen de veerboot weggleed van het dok in Dover bekende Rachel dat ze bij dit soort overtochten meestal zeeziek werd. Er stond zo'n deining dat het bij deze reis waarschijnlijk niet anders zou zijn en de enige remedie leek om op het dek in de frisse lucht te blijven, waar het zodra we de haven hadden verlaten steeds kouder werd. Korte tochtjes naar beneden om op te warmen waren onontbeerlijk, ook al om te kijken of alles in orde was met Cardale. En dat was het. Rustig weggedoken in een hoekje van een van de lounges, met zijn pijp en een boek van Anthony Trollope, leek hij bijna absurd tevreden. We meerden aan het einde van de middag in Oostende af. Kustplaatsen moeten zon hebben om er zo goed mogelijk uit te zien, en deze plaats ontbeerde dat op het moment, evenals mensen en warmte. We verlieten de veerterminal en liepen over de vrijwel verlaten promenade naar het Hotel Hesperis, een modern blok van een paar verdiepingen hoog, met balkonnetjes, dat uitkeek over een strook leeg zand aan een grijze, deinende Noordzee. Onze kamers waren gereed. Ik had de indruk dat er nog een heleboel andere kamers gereed waren. We vroegen of er een boodschap voor ons was. Die was er niet. Cardale vroeg of er al een meneer Quilligan was gearriveerd. Die was er nog niet, maar er was wel een kamer op zijn naam gereserveerd. Toen vroeg de receptionist ons of wij de mensen waren die al eerder over meneer Quilligan hadden gebeld. Dat waren wij niet, natuurlijk. Ook Eldritch niet. Ik belde hem zodra Rachel en ik onze kamer hadden betrokken. 'Denk je dat ik gek ben, of zo?' snauwde hij. 'Natuurlijk heb ik hem niet gebeld.'

'Maar verder is er niemand die weet dat Quilligan hier zou zijn,' zei ik.

'Fout, jongen. Er is wel degelijk iemand die weet dat hij hier zou zijn.'

Mijn hoofd stond er nu niet naar om hem erop te wijzen dat hij me weer

'jongen' noemde. En hij had trouwens gelijk. Er was iemand op de hoogte. Maar hoe kon dat? 'Cardale moet zich hebben versproken toen hij met Linley praatte,' zei ik. 'Wat doen we nu?'

'Niks. Afwachten tot Quilligan komt. Meer kunnen we niet doen.'

Daar was ik het niet helemaal mee eens. Ik stapte naar Cardales kamer om hem te vragen wat hij tegen Linley had gezegd.

'Niets, Fordham. Absoluut niets. Dat zweer ik je. Misschien heeft een vriend van Ardal uit Majorca gebeld, die weet dat hij hier wordt verwacht.'

Ik gaf toe dat dat kon, deels om Cardale rustig te houden. Ik voelde me zelf allesbehalve rustig. Ik ging terug naar onze kamer en vond Rachel op het balkon, ondanks de kille wind die er stond. Ze rookte een sigaret en keek naar het langzaam donker wordende strand. Ook zij vond Cardales theorie niet erg geloofwaardig. Maar dat veranderde niets aan het feit dat we geen van beiden een betere verklaring konden bedenken. Dan moesten we maar hopen dat hij het bij het juiste eind had.

Er verliepen langzaam een aantal uren waarin niets gebeurde. Van Quilligan geen woord. Hij had weliswaar niet gezegd wanneer hij contact met ons zou opnemen, maar hoe langer hij het uitstelde, hoe nerveuzer het wachten werd. Eldritch had zijn toevlucht gezocht in het ene hotel en wij in een ander, met onze blikken op de klok, in afwachting of we iets zouden horen en zo ja wanneer.

Uiteindelijk gingen we met Cardale naar het hotel-restaurant om wat te eten. Er waren maar een paar andere gasten en we waren niet in staat om ons op het voedsel en het drinken te concentreren. Onze conversatie haperde en ging nergens over. Cardale begon een verhaal dat nergens toe scheen te leiden over hoe hij onlangs het verzoek kreeg een grote voorraad schilderijen te komen taxeren in een buitenverblijf in Norfolk. Als het verhaal wel ergens toe leidde, was het mij in elk geval ontgaan. En de verzekering dat hij ervan overtuigd was dat zijn oom nu toch echt spoedig contact zou opnemen, had ook niet veel effect.

'En als hij het nu eens niet doet?' vroeg Rachel.

'Natuurlijk doet hij dat wel, miss Banner,' hield Cardale onbezorgd vol.

'Hij haalt ons niet allemaal hiernaartoe om vervolgens niet te komen opdagen.'

Daar viel niet veel tegen in te brengen. Maar dat verhulde niet dat wij noch de hotelreceptie - nog altijd niet van Quilligan hadden gehoord toen ik Eldritch om elf uur belde.

'Denk je dat hij bang is geworden?' vroeg ik.

'Dat, of hij neemt het zekere voor het onzekere en wacht tot morgen,' antwoordde Eldritch. 'Wat wij dan ook maar moeten doen.'

'Er is nog iets wat je moet weten,' zei ik toen. Rachel en ik waren het erover eens dat we hem nu toch echt over de inbraak moesten vertellen. Ik had verwacht dat hij geschrokken zou zijn, of boos dat ik hem dit niet eerder had verteld. Maar zijn reactie was gematigd, om niet te zeggen lauw, alsof hij er min of meer op had zitten wachten dat zoiets een keer zou gebeuren. 'Linley trekt duidelijk alle registers open,' zei hij. 'De enige vraag van belang is of wij ons sneller kunnen blijven bewegen dan hij verwacht. En het antwoord daarop brengt ons terug bij Ardal Quilligan.' Ik hoorde hem zuchten. Toen vroeg hij tot mijn verbazing: 'Wat voor soort hotel is dat Hesperis eigenlijk, Stephen?'

'Modern. Comfortabel. Hoezo?'

'Het Hotel du Pare was veertig jaar geleden modern en comfortabel. Ik heb hier toen overnacht op weg naar Antwerpen, toen ik was aangenomen als secretaris van Isaac Meridor. Ik wist eigenlijk niet zo goed of ik wel in België terecht wilde komen, in dienst van een Joodse diamanthandelaar, ook al omdat ik dan bij mijn vader in het krijt stond omdat hij me die baan had bezorgd. Ik heb serieus overwogen er niet mee door te gaan. Maar mijn geld was op en mijn mogelijkheden ook. Dus trok ik de volgende dag door naar Antwerpen. Waarvan ik achteraf gezien spijt heb. Niets had slechter kunnen aflopen dan dit. Wat ik niet wist, natuurlijk. De keerpunten in je leven herken je pas als je erop terugkijkt.'

'Wat wil je hiermee zeggen, Eldritch?'

'Alleen dit. Als je er nu uit wilt stappen - jij, bedoel ik, niet Rachel, of ik, of Cardale - als je nu wilt wegwezen en het verder aan ons wilt overlaten, neem ik je dat niet kwalijk. Ik denk dat ik je zelfs zou prijzen als je zo verstandig was.'

'Wat denk je eigenlijk wel van me? Natuurlijk doe ik dat niet.'

'Dat weet ik.'

'Dan...'

'Ga dan nu slapen, Stephen. Mijn laatste raad van de dag.' En hij hing op, zodat ik me opnieuw afvroeg wat er in het hoofd van die oude man omging.

Ik werd de volgende ochtend laat wakker, bij grijs licht en het fluisteren van de zee die de kamer binnenfilterden om me te wekken. Toen ik ging douchen, was Rachel nog vast in slaap. De warme waterstralen konden niet voorkomen dat de frustratie en de onzekerheid over de vorige avond zich aan me opdrongen. Waar was Ardal Quilligan? Waarom had hij geen contact met ons opgenomen? En hoe lang moesten we nog wachten?

Toen ik uit de badkamer kwam, was Rachel wakker. Ze had de gordijnen naar de bewolkte Belgische dag opengetrokken en een ontbijt besteld. 'Ik wil je iets zeggen,' zei ze, toen ik me over haar heen boog om haar te kussen. 'Dit zou in mijn eentje een stuk moeilijker zijn geweest.' Het leek haast wel of ze wist wat Eldritch tegen me had gezegd. 'O, en er is nog wat anders.'

'Wat dan?'

'Ik vind je erg sexy met nat haar.'

Ik lachte, kuste haar opnieuw, en wandelde toen naar het raam. Waar ik meteen de blik opving van een man die tegen de hekken langs de boulevard stond geleund. Hij was lang en mager, en droeg een spijkerbroek en een leren jack. Hij had kortgeknipt donker haar, een sterk getekend gezicht en een strakke, intense blik.

Toen hoorde ik het zoemertje van de kamerdeur achter me. Ik keek achterom naar Rachel. 'Die zijn snel met dat ontbijt, zeg,' zei ze. 'Doe jij even open, Stephen?'

'Natuurlijk.' Voor ik me omdraaide, keek ik nog even naar buiten. De man liep nu verder over de promenade en stak een sigaret op. Had hij ons raam in de gaten gehouden? Ik wist het niet. Maar voor mijn gevoel wel. En dat gevoel was heel sterk.

Toen ik naar de deur liep, ging het zoemertje opnieuw. 'Ik kom eraan,' riep ik.

'Ze willen kennelijk niet dat onze croissants koud worden,' zei Rachel.

'Zo mag ik het zien.'

Ik schoof de veiligheidsketting weg en deed de deur open. Mijn glimlach om de ober met het ontbijtwagentje te begroeten bevroor, en verdween. In de gang stonden drie mannen, van wie twee politieagenten in uniform.

'Meneer Swan?' zei de man in burger. Hij was dun, kalend, had een smal gezicht, en was gekleed in een pak en een regenjas. Hij hield een soort legitimatiebewijs in de lucht. 'Politie. Mijn naam is Leysen. Miss Banner, is die bij u?'

'Wat is er aan de hand?'

'Miss Banner?'

'Ja. Die is hier. Wat...'

'We moeten haar spreken. En u ook.'

'Waar gaat dit verdomme over?' vroeg Rachel geërgerd, die met haar badjas dichter om zich heen getrokken bij de deur was komen staan.

'We praten binnen wel verder, alstublieft.' Met die opmerking, en zonder af te wachten of we dat wel wilden toestaan, liep Leysen de kamer binnen. Een van de politieagenten bleef op de gang. De andere volgde Leysen op de voet en deed de deur achter hen dicht.

'Wat is er gebeurd?' vroeg Rachel. Dat was de juiste vraag. Er was kennelijk iets gebeurd. En zo te zien niet iets goeds.

'Bent u Stephen Swan en Rachel Banner?'

'Ja,' antwoordden we in koor.

'Kent u meneer Ardal Quilligan?'

'Ja,' begon ik. 'Tenminste...'

'We hadden gisteren hier met hem afgesproken,' viel Rachel in. 'Hij is niet komen opdagen.'

'U en... Simon Cardale?'

'Inderdaad,' antwoordde ik. 'We zijn hier alle drie voor Quilligan.'

'Maar meneer Quilligan kwam niet.'

'Dat zei ik net al,' antwoordde Rachel.

Leysen tuitte zijn lippen even als reactie op haar geprikkeldheid. 'Meneer Quilligan is vanochtend vroeg dood in zijn auto aangetroffen in de ondergrondse parkeergarage van het hotel,' zei hij met een lichte nadruk in zijn stem.

'Wat?'

'We denken dat hij gisteren in de loop van de avond overleden is.'

'Hoe?'

'Een doorgesneden keel.'

'O, god.' Rachel wankelde even alsof ze een klap had gehad. Als ik haar niet had vastgepakt, zou ze waarschijnlijk op de vloer zijn gevallen. 'O, lieve god.' Ze legde haar hoofd tegen mijn schouder.

'De afspraak met meneer Quilligan,' vervolgde Leysen. 'Waar ging die over?'

'Hij had iets voor ons,' antwoordde ik. Ik had de grootste moeite met het verwerken van wat er was gebeurd, en de gevolgen en verwikkelingen die daaruit zouden voortvloeien.

'Wat voor iets?'

'Dat weten we niet... precies. Het ligt nogal... moeilijk.'

'Herkent u dit?'

Hij moest de doorzichtige plastic zak al die tijd al in zijn hand hebben gehad. Pas nu hij hem omhooghield, viel hij me op. Er zat een mes met een houten heft in. Het lemmet was zo'n vijftien centimeter lang en zat vol geklonterd bloed.

'O, grote genade,' mompelde Rachel. 'Het mes.'

Ik keek haar aan. 'Wat is er?'

'Er is net zo'n mes in de keuken van de flat.'

'Net zo'n mes... of dit mes?'

'Dit mes. Dat moet wel. Ik heb het vaak gebruikt. Mijn vingerafdrukken staan waarschijnlijk op het heft. De inbraak, Stephen. Snap je wel?'

Ik snapte het. Ook al wilde ik dat niet.

'Herként u dit?' vroeg Leysen opnieuw.