32

Antwerpen 29 maart 1976 

Lieve zus je hebt me meer dan eens gevraagd waarom ik deze berichten aan jou altijd in één zin samenvoeg en ik vraag me af of je inmiddels hebt begrepen dat de reden daarvan is dat ik doodsbenauwd ben voor alle directe stilstand vanwege de abrupte onderbrekingen die ik in Nam heb gezien die algauw plotse terminale eindes bleken te zijn en ook omdat ik neurotisch als ik ben denk dat als ik mijn adem niet inhoud jij dat ook niet doet en we zo met elkaar kunnen praten op de enige manier die ik volgens mij kan en dat is recht voor zijn raap en rechtdoorzee zonder me te laten kennen zelfs als er niet veel te vertellen is wat meestal het geval is in mijn van de buitenwereld afgeschermde leventje hier en...

Hier gaf ik het op en schoof de kaart in mijn binnenzak. Misschien dat ik Rachel deze laatste dosis wijdlopige bespiegelingen van haar door zichzelf geobsedeerde broer maar moest besparen. Waar het nu om ging, was dat ze goed nieuws te horen kreeg en wat ik haar dolgraag wilde brengen. Maar ik zat in een café aan de Grote Markt, keek door het raam naar de Brabofontein en de gebiedend geheven vinger van de torenspits van de kathedraal, en probeerde mezelf te overtuigen dat ik beter een koffie kon nemen dan nog een biertje. Ik wist dat het niets uithaalde als ik daar bleef zitten, maar ik kon op het moment niets bedenken waarmee ik Rachel en mezelf uit de godvergeten ellende kon halen waarin Eldritch ons had ondergedompeld. Ik meldde me om precies vier uur ten kantore van de firma Oudermans. Punctualiteit was zo ongeveer het enige waarop ik me op het moment nog kon voorstaan. Ze zaten op de derde verdieping van een anoniem gebouw ten zuiden van het belangrijkste winkelcentrum. De hele onderneming verschilde een eeuw van het eenmansbedrijf van Twisk in Londen, met moderne kunst, tafels met chromen poten, schrijfmachines met bolletjes en modepoppen als secretaresses.

Het bleek dat ik door Oudermans zelf zou worden ontvangen. Alle berichten van Van Briel voor mij kwamen via hem binnen. Ik hoefde maar een paar minuten te wachten voor ik zijn ruime heiligdom met netjes geordende papieren en de stilte van een hoogpolig tapijt werd binnengelaten. Het was een kleine, kwieke, onberispelijk geklede man van tegen de zestig, met goed gekapt dunnend haar, een gebruinde huid en fonkelende ogen achter een bril met een goudkleurig montuur. Zijn discretie en precisie leken in elk beheerst gebaar tot uitdrukking te komen. Zijn Engels was tot mijn verbazing net zo uitgelezen als zijn manier van presenteren.

'Aangenaam kennis te maken, meneer Swan. De omstandigheden zijn betreurenswaardig, natuurlijk. Wij zijn ervoor om u te helpen daar het beste van te maken. De afgelopen zesendertig uur zijn vast niet gemakkelijk voor u geweest. Kan ik u koffie aanbieden? Of thee?'

'Nee, dank u.' Ik had voor ik het café verliet twee koppen koffie gedronken, waar ik nu blij om was.

'Meneer Van Briel heeft ongeveer twintig minuten geleden gebeld en me van de huidige stand van zaken op de hoogte gebracht. U wilt natuurlijk weten hoe de dingen ervoor staan. Nou, het Openbaar Ministerie heeft miss Banner nog altijd niet aangeklaagd, maar ze hebben voldoende bewijs om haar nog zeker enige dagen te kunnen vasthouden. En dat lijken ze ook te gaan doen. Er is vanmiddag een persconferentie geweest. Inspecteur Leysen sprak over diverse lijnen van onderzoek, wat hoopvol nieuws is. Het geeft aan dat rechter Bequaert niet overtuigd is van miss Banners schuld. Of die van u.'

'Dat is goed.'

'Tot op zekere hoogte, ja.' Oudermans keek me onderzoekend aan.

'Meneer Van Briel vertelde me over uw ontmoeting gisteravond met een man die zei dat hij van de Britse geheime dienst was.'

'Ja. Met de naam Tate.'

'We staan miss Banner en u juridisch bij in deze zaak, maar ik wil wel nadrukkelijk stellen dat we uit uw naam met zulke mensen geen zaken doen, en u aanraden daar zelf ook buiten te blijven.'

'Ik zal dat ook niet van u vragen.'

'Onze positie binnen de Belgische wet ligt... gevoelig.'

'Heeft Bart - meneer Van Briel - de politie gezegd dat een cliënt van u mijn oom vijftigduizend pond heeft geboden om het bewijs te vinden dat we gehoopt hadden van Ardal Quilligan te krijgen?'

'Nee. Hij zou het niet ontkennen als het hem werd gevraagd, natuurlijk, maar ze hadden geen reden om hem dat te vragen. En we hoeven dat soort informatie niet vrijwillig te verstrekken.'

'Weet uw cliënt wat er is gebeurd?'

'Ja, ik heb het hem zelf verteld.'

'In persoon?'

'Aan de telefoon.'

'Hebt u hem ooit ontmoet?'

Oudermans glimlachte, vreedzaam maar ontmoedigend. 'Zonder zijn toestemming kan ik dit soort vragen niet beantwoorden.'

'Wat gaat hij doen?'

'Dat weet ik niet. Hij bezint zich momenteel op zijn situatie.'

'Geweldig. En hoe zit het met mijn situatie? En die van Rachel? Die hij heeft helpen creëren?'

Oudermans nam zijn bril af en keek me intussen nadenkend aan. 'Ik verzeker u, meneer Swan,' zei hij ten slotte, 'dat ik hem gewezen heb op een mogelijke verstrengeling van belangen als u en/of miss Banner wordt aangeklaagd.'

'En?'

'Daarover bezint hij zich nu.'

'Zijn identiteit kan cruciaal zijn voor deze zaak, meneer Oudermans.'

'Dat begrijp ik. Maar nergens staat vast dat ik per definitie op de hoogte ben van zijn identiteit, zoals u die bedoelt. Ik weet hoe hij heet, natuurlijk, maar heb me onlangs al eens afgevraagd of dat wel zijn echte naam is.'

'Ik moet weten wie hij is.'

'Gun hem wat tijd, meneer Swan. Wie weet komt hij uit zichzelf naar voren.'

'Ik weet niet hoeveel tijd ik heb. Ik kan elk moment gearresteerd worden.'

'Dat is helaas waar.' Oudermans zette de bril weer met de nodige zorgvuldigheid op zijn neus. 'Intussen doet zich een andere... kwestie voor.'

'Wat voor?'

'De zus van meneer Quilligan, lady Linley, is vandaag in Oostende aangekomen om het lichaam van haar broer op te eisen. Ze heeft met inspecteur Leysen en met meneer Van Briel gepraat. Ze wil u ook spreken, meneer Swan. De politie laat haar niet bij miss Banner, dus staat ze erop om u te zien.'

'Daar heb ik geen bezwaar tegen.' Dat was voorzichtig uitgedrukt. Het gaf me de kans uit te vissen hoeveel ze van de activiteiten van haar man af wist. Had ze werkelijk ingestemd met de moord op haar broer? En als dat niet zo was, kon ik misschien een wig drijven tussen haar en sir Miles. 'Ik heb niets te verbergen, meneer Oudermans.'

'Mooi. Ik stel voor dat we haar hier uitnodigen. Het is van belang dat we de ontmoeting zorgvuldig... arrangeren. Misschien brengt ze wel haar eigen advocaat mee. Ik weet het niet.'

'Komt haar man ook?'

'Sir Miles heeft haar voor zover ik weet niet naar België vergezeld.' Nee. Natuurlijk niet. Hij moest elke vorm van risico vermijden dat de politie onze aantijgingen jegens hem geloofde. Het slecht verborgen halve lachje van Oudermans toonde aan dat hij heel goed begreep dat zijn afwezigheid op die manier zou kunnen worden uitgelegd. 'Het is belangrijk dat lady Linley precies kan zeggen en vragen wat ze wil, meneer Swan. Werk met haar mee. Voel met haar mee, als dat lukt. Misschien krijgen we dan... iets uit haar los.'

'Ik zet mijn beste beentje voor.'

'Mooi. Dat brengt ons bij meneer Cardale.'

'Hebt u van hem gehoord?'

'Nee. We hebben geprobeerd contact met hem op te nemen op beide nummers die u ons gaf, maar zonder succes. Hij heeft gisteravond de boot van zes uur van Oostende naar Dover genomen. Dat is het enige wat we weten.'

Volgens mij was Cardale zo van streek over de dood van zijn oom dat hij zich thuis had teruggetrokken met de telefoon van de haak. Ik had geen idee wat hij dacht dat er werkelijk in Oostende was gebeurd. Maar zijn vertrouwen moest diep zijn geschokt. Hij wachtte nu misschien angstig af wat Linley hem kwam aandoen. Niet zo vreemd dat hij ondergedoken zat. 'We kunnen lady Linley vragen waar hij is,' stelde ik voor. 'Haar antwoord zou heel... verhelderend kunnen zijn.'

Oudermans knikte. 'Dat kan. We moeten ervan uitgaan dat ze u zal vragen naar uw oom.'

'Ik ben nog steeds naar hem op zoek.'

'Als hij contact met u opneemt...' Oudermans aarzelde.

'Ja? Als hij dat doet?'

'Zegt u dat toch wel meteen tegen meneer Van Briel, niet?'

'Natuurlijk.'

'Mooi.' Van Oudermans' gezicht viel niet af te lezen hoeveel waarde hij aan mijn verzekering hechtte. Het punt was dat ik eigenlijk helemaal niet wist wat ik zou doen, of wie ik zou inlichten als ik Eldritch vond. Het hing allemaal af van wat ik het allerminst kon voorspellen. Eldritch' eigen bedoelingen. 'Verder moet ik u raden te allen tijde en bij alles voorzichtig te werk gaan, meneer Swan. De politie ziet u als een verdachte bij een moordonderzoek. En hoopt wellicht dat u iets doet waarmee u de verdenking op u laadt. Het is van groot belang dat u alles vermijdt dat... zij verkeerd zouden kunnen opvatten. Begrijpt u dat?'

Dat begreep ik maar al te goed. De politie wilde dat ik mezelf in de val liet lopen. Oudermans wilde dat ik op mijn tellen paste. Maar voor Rachel moest ik alles op alles zetten om de waarheid aan het licht te krijgen. Ik wandelde bij het kantoor van Oudermans vandaan door de straten van een stad die ik niet kende, omringd door vreemden, en voelde me totaal niet tegen deze uitdaging opgewassen. Maar het was een uitdaging waarvoor ik niet opzijging. Er hing ergens een afrekening in de lucht en ik was vastbesloten die onder ogen te zien. Ik dwaalde doelloos door het diamantdistrict ten westen van het Centraal Station, met ergens ver in mijn achterhoofd de flauwe hoop dat Eldritch misschien wel was teruggekeerd naar de wijk in de stad waar hij had gewerkt. Het idee dat ik hem daar gewoon over straat zou zien lopen, was natuurlijk bespottelijk, maar het doodde de tijd die ik overhad voor ik terug moest naar het huis van Van Briel voor het telefoontje van Moira Henchy. Natuurlijk was er geen spoor van Eldritch. En de neutrale gevels van de diamanthandelaren en makelaars waren ontworpen om ervoor te zorgen dat de zaken die binnen werden gedaan buiten het bereik van de nieuwsgierige blikken bleven. Als buitenstaander mocht ik voorbijlopen. Meer niet.

Toen Van Briel thuiskwam, zat ik bij de telefoon te wachten tot die overging. Hij zag er moe uit, en een beetje verslagen. Hij schonk voor zichzelf een grote wodka in en verbaasde zich erover dat ik nog zonder zat. Ik deed graag met hem mee.

'Hoe gaat het met Rachel?' was mijn eerste vraag. En dat was meteen ook de belangrijkste.

'Die heeft lef, Stephen. Dat wist je waarschijnlijk al. Lef... en pit. Maar ze heeft het daar wel moeilijk. Ze pakken haar stevig aan. Ze zeggen haar niets. En ik heb haar ook niet veel te vertellen.'

'Behalve dan dat ik alles doe wat ik kan.'

'Ja. En daar gaat ze ook van uit. Maar.

'Waar komt dat op neer? Nou, Bart? Wat kan ik nu feitelijk doen om haar daar weg te krijgen?'

Hij bestudeerde me over de rand van zijn wodkaglas. 'Niks opgeschoten, hè?'

'Niet veel. Ik heb meneer Oudermans gesproken. Die vertelde me over lady Linley. Ik begreep dat ik haar binnenkort zal zien.'

'Morgen. Dat zal... niet makkelijk zijn, neem ik aan.'

'Voor mij wel. Ik zeg haar gewoon de waarheid.'

'Dat is niet altijd voldoende, Stephen. Dat heb ik tijdens mijn studie geleerd.'

'We zullen zien.'

'Iets zien we zeker, maar...' Het schrille gerinkel van de telefoon onderbrak hem. Hij glimlachte. 'Dat zal wel voor jou zijn, denk ik.'

En dat klopte.

Moira Henchy wachtte op me in de bar van het Plaza Hotel. Ze was zakelijk gekleed, in een zwart broekpak, en een witte blouse, uitdrukkelijk zonder tierelantijntjes. Ze had een rond, open gezicht, omlijst door krullend kastanjebruin haar, had een typisch Keltische bleke huid, een standvastige blik in haar blauwe ogen en haar kaken hadden iets onverzettelijks. Een vrouwelijke freelancejournalist was niet iemand die over zich liet lopen, was de boodschap.

'Toen ik over de moord op Ardal Quilligan hoorde, wist ik meteen dat Eldritch er iets mee te maken moest hebben,' zei ze, nadat het inleidende handen schudden en drankjes bestellen achter de rug was.

'Eldritch heeft hem niet vermoord.'

'En je gaat me nu zeker vertellen dat Rachel dat ook niet heeft gedaan.'

'Dat klopt, miss Henchy.'

'Ik heet Moira, Stephen. We staan aan dezelfde kant, oké?'

'O, ja?'

'Je beloofde me informatie over Eldritch.'

'Ik ben hier voor een ruilhandel, Moira. Wat jij weet over zijn activiteiten in Dublin in 1940 tegenover wat ik weet over zijn activiteiten vanaf het moment dat ze hem vrijlieten.'

'Toen ik je veertien dagen geleden aan de telefoon had, beweerde je dat je moeder en jij niet van Eldritch hadden gehoord.'

'Dat loog ik.'

'Waarom?'

'Om hem te beschermen. Maar nu moet ik mezelf beschermen. En Rachel.'

'Juist. Nou, het verbaast me niet, moet ik zeggen. Mensen die met Eldritch Swan te maken krijgen, moeten uiteindelijk altijd beschermd worden. Wat niet altijd gebeurt, overigens. Neem mijn vader, bijvoorbeeld.'

'Kende die Eldritch?'

'Ze liepen elkaar tegen het lijf. In Dublin. In 1940.'

'Vertel.'

Ze stak een sigaret op om de pauze te vullen waarin onze drankjes werden gebracht. Toen glimlachte ze naar me en zei: 'Dit is een zaak van geven en nemen, Stephen. Daar zijn we het toch over eens, niet? Ik vertrouw jou. Jij vertrouwt mij.'

'Dat is duidelijk.'

'Ik moet alles weten.'

'Ik ook.'

'Lijkt me redelijk.' Ze fronste haar wenkbrauwen, zette haar gedachten op een rijtje, vroeg zich, denk ik, af hoeveel alles eigenlijk was. 'Oké. Dublin: juli 1940. Mijn vader: Lorcan Henchy. En jouw oom: Eldritch Swan. Een deel ervan weet ik niet. Een groot deel misschien. Maar dit is wat ik wel weet. Zeker weet.'