30
Van Briel was voor me opgebleven. Ik vertelde hem openhartig wat er was gebeurd en merkte aan zijn reactie dat zijn zelfvertrouwen licht afnam. Verwikkelingen met m15 of mi6, of voor wie Tate dan ook werkte, hoorden niet bij de opdracht die hij gekregen had.
'In die wereld kan ik met mijn juridische kunstjes niet veel uitrichten, Stephen.'
'Laat Tate verder maar aan mij over, Bart,' zei ik, en ik realiseerde me verbaasd dat ik nu opeens degene was die geruststellende woorden sprak.
'En concentreer jij je verder op Rachel.'
'Oké. Maar wat wil je nu gaan doen? Hoe denk je je oom te vinden?'
'Dat weet ik niet. Misschien vindt hij mij wel.'
'En als hij dat niet doet?'
Daar had ik geen antwoord op. Tate had me een kaartje gegeven met een nummer dat ik moest bellen als ik nieuws had over Eldritch. Hij ging ervan uit dat ik een grotere kans had om mijn oom te vinden dan hij. Maar ik was daar nog niet zo zeker van. Het hing allemaal af van wat Eldritch wilde bereiken: wat en waarom.
Toen Van Briel eenmaal naar bed was, belde ik hoopvol een paar nummers. Misschien had Eldritch toch Engeland kunnen binnenkomen. In dat geval was hij niet teruggekeerd naar de Ritz.
Nee meneer, wij hebben uw oom na zijn vertrek van afgelopen zaterdag niet meer gezien.
Ik overwoog mijn moeder te vragen of zij van hem had gehoord, maar wilde niet dat ze zich zorgen over me zou gaan maken. Het leek me beter haar buiten deze hele toestand te houden. Ik probeerde het huisnummer van Cardale, in het besef dat ik me eigenlijk zou moeten verontschuldigen voor het feit dat ik zijn leven zo ondersteboven had gegooid en een rol had gespeeld bij het op gang brengen van de gebeurtenissen die hadden geleid tot de dood van zijn oom. Maar ik kreeg alleen een ingesprektoon, die zo lang aanhield dat ik vermoedde dat hij de hoorn van de haak had gelegd. Ergernis zowel als vertwijfeling bracht me ertoe nog een ander nummer te proberen, dat ik op een stukje papier in mijn portefeuille vond.
Dit is het antwoordapparaat van Moira Henchy. Spreek uw naam en nummer in na de toon, dan bel ik u zo spoedig mogelijk terug.
'Miss Henchy, dit is Stephen Swan. We hebben elkaar een paar weken geleden gesproken. U wilde informatie over mijn oom, Eldritch Swan. Als dat nog steeds zo is, heb ik u een hoop te vertellen. Ik ben in Antwerpen. Bel me zodra u kunt op nummer.
Ik legde na het nummer van Van Briel te hebben genoemd de hoorn op de haak, deed het licht uit en ging op het bankbed liggen. Ik was leeg en uitgeput, maar de slaap was nog ver te zoeken. Mijn gedachten joegen vruchteloos door de stilte en de duisternis rond. Ik fluisterde troostende woordjes tegen iemand die ze niet kon horen en staarde in een groot gat.
's Ochtends realiseerde ik me tot mijn verbazing dat ik uiteindelijk toch geslapen had. Van Briel stond in een zwarte kamerjas in de keuken sloten sinaasappelsap naar binnen te slokken, terwijl de koffie die hij zette steeds sterker werd. Tot die klaar was, kon hij alleen wat knorgeluiden uitbrengen. Toen schonk hij voor ons beiden een kop in en gingen we aan de tafel zitten.
'Ik ga naar kantoor, en dan naar Brugge,' kondigde hij aan. 'Heb je nog een boodschap voor Rachel?'
'Zeg haar maar dat ik alles doe wat ik kan.'
'Dat zal ik doen. Hier is het kantooradres.' Hij gaf me een visitekaartje van de firma Oudermans. 'Bel vanmiddag naar dat nummer. Laten we zeggen om een uur of vier. Dan laat ik daar een boodschap voor je achter over Rachels... situatie. En het kan zijn dat mijn baas met je wil praten over onze anonieme cliënt. Ik beloof niets, maar ik zal het vragen. En daar hangt een extra setje sleutels.' Hij wees naar het haakje bij de deur waar ze hingen. 'Van Lasiyah zul je niet veel merken. Ze is schuw en... weet niet precies wat ze van je moet denken.'
'Sorry.'
'Niet jouw fout.' Hij slurpte van zijn koffie. 'En als ik weg ben...'
'Ja?'
'Kijk dan een beetje uit, ja? Je hebt duidelijk met een stel slechteriken te maken. Ik zou niet...'
Hij werd onderbroken door de telefoon. Hij keek me verbaasd aan, stond toen op en liep erheen om hem aan te nemen. Ik keek op de klok. Het was kwart voor acht. Kwart voor zeven in Ierland. Zeker te vroeg voor Moira Henchy om terug te bellen.
'Hallo?... Wat zegt u?... Ogenblikje, alstublieft.' Van Briel hield de telefoon naar me op. 'Voor jou, Stephen. Moira Henchy.'
Hij moest de verbazing op mijn gezicht hebben gezien toen ik overeind sprong en de telefoon van hem overnam. 'Hallo?'
'Goeiemorgen, Stephen. Ik kreeg net je boodschap. Dus je zit nu in Antwerpen, hè?'
'Inderdaad, ja. Ik...'
'Ik ging even langs kantoor om wat spullen op te halen. Ik ben op weg naar het vliegveld.'
'O, ja?'
'Voor een vlucht naar Brussel. Ik hoorde gisteravond over de moord op Ardal Quilligan. Daar weet jij vast wel wat van, niet?'
'Dat zou je kunnen zeggen, ja.'
'Daarom ben je in België, neem ik aan. Wat weet je van de mensen die ze hebben opgepakt? De Belgische politie heeft hun namen nog niet vrijgegeven.'
'Daar ben ik er een van.' Ik hoorde hoe ze aan de andere kant van de lijn haar adem inhield. 'Dat was ik, althans. Ze hebben me gisteren laten gaan. Maar ze houden mijn vriendin Rachel Banner nog steeds vast.' Het was vreemd mijzelf dat over Rachel te horen zeggen. Maar het was wel waar een waarheid waar ik me wanhopig aan zou vastklampen.
'Heeft de moord op Quilligan iets te maken met je oom, Stephen?'
'O, ja. Alles eigenlijk.'
'We moeten elkaar zien.'
'Vind ik ook.'
'De politie heeft vanmiddag een persconferentie in Brugge. Daar wil ik bij zijn. Kun je me daar ophalen?'
Om me nu weer aan de politie te vertonen, om van de pers maar niet te spreken, leek me niet zo'n goed idee. En Van Briel al helemaal niet. Toen ik zei: 'Ik? Naar Brugge komen?' wapperde hij heftig met zijn hand en fluisterde: 'Nee, nee, nee.' 'Nee, dat gaat niet,' vervolgde ik. Hij zuchtte opgelucht en stak zijn duimen op.
'Waarom niet?'
'We moeten elkaar hier zien, Moira. In Antwerpen. Het is de reis wel waard, dat verzeker ik je.'
Ze dacht even na, voor ze akkoord ging. 'Goed dan. Ik had in Brugge willen overnachten, maar dan wordt het Antwerpen. Ik kan alleen nu nog niet overzien hoe laat ik er ben. Kan ik je vanavond op dat nummer bereiken - na een uur of zes?'
'Ja,' zei ik gedecideerd.
'Dan hoor je van me. Je bent daar dan toch, hè?'
'Reken maar.'
Van Briel vroeg me niet veel over Moira Henchy. Ik had de indruk dat hij besloten had dat hoe minder hij wist over de stappen die ik ondernam om Eldritch te vinden, hoe beter dat was. Hij douchte en kleedde zich aan, en loeide binnen het uur in zijn Porsche de straat uit. Nog geen uur daarna was ik op weg naar Zonnestralen.
Waterig zonlicht onthulde de wegkwijnende verfijndheid van het gebouw, ook al werd die versluierd door lagen stof en vuil. Ik stond voor de gelijke voordeuren van de nummers 84 en 86 en vroeg me af of er na Eldritch' tijd hier nog wat veranderd zou zijn. Maar algauw zag ik dat één ding zeker anders was. Een klein koperen plaatje gaf aan dat op nummer 86 nu iemand woonde die Wyckx heette. Waardoor het voor de hand lag dat nummer 84 nog altijd een Meridor-domein was.
De voordeur werd opengedaan door een stevige vrouw van in de zestig, met een rond gezicht en een gebloemde duster. 'Bonjour monsieur,' zei ze, terwijl gebroken licht in de met zon overgoten ruit in de deur weerkaatste en een glans in haar donkere ogen opriep die in tegenspraak stond met haar vermoeide voorkomen.
'Goedemorgen. Is Joey Banning thuis? Of zijn grootmoeder, misschien?'
Ze zei even niets, maar staarde hem met een groeiende verbazing aan.
'Mon Dieu,' mompelde ze.
'Wat is er aan de hand?'
'U bent Stephen Swan.'
'Ja, dat klopt. Hoe weet u dat?'
'U lijkt op uw oom, toen die zou oud was als u.' Ze schudde haar hoofd.
'Een evenbeeld.'
'Kende u Eldritch dan?'
'Mais oui. Natuurlijk kende ik hem.'
'Mag ik binnenkomen?'
'Oui, oui. Kom binnen.' Ze stapte naar achteren en ik liep de in het licht badende hal in. De deur ging achter me dicht op het moment dat er een tram voorbijreed. Het geluid werd meteen gedempt, de dag van nu buitengesloten. Ik hoorde een klok tikken, zag tussen de kandelabers in familieportretten met uitbundige lijsten hangen, rook kamfer en meubelwas, en voelde alle jaren die waren verstreken sinds Meridor dit huis had gekocht in één onveranderlijk moment samengeperst. Zonnestralen lag aan het einde van zijn eigen regenboog.
'Volgens mij heeft Bart van Briel, mijn advocaat, gisteren met Joey gesproken.'
'Ja, we weten het van Rachel.' Ze bleef naar me staren, en leek geroerd door mijn gelijkenis met Eldritch.
'Kan ik... Joey spreken?'
'Ah, nee. Hij is er niet. Hij gaat elke morgen naar de Zoo.'
'De Zoo?'
Ze haalde haar schouders op. 'Hij zit graag bij de slangen.'
Rondhangen in de dierentuin na te hebben gehoord dat je zuster gearresteerd is wegens verdenking op moord leek me nog vreemder dan ik had verwacht. De huishoudster moest hebben gezien hoe ontdaan ik was. Maar dat kon zij niet helpen, natuurlijk. 'Is mevrouw Meridor thuis?'
'Ja, die is thuis. Zij is altijd thuis. Maar...' Ze ging wat zachter praten.
'Madame Meridor... is erg oud... en erg in de war.'
'Weet ze het van Rachel?'
'We hebben het haar wel verteld.' Dat 'we' gaf aan dat haar rol in het huishouden een stuk verder ging dan die van een bediende. 'Maar het kan zijn dat ze dat... weer vergeten is.'
'Kan ik haar spreken?'
'Als u wilt. Deze kant op, alstublieft.'
Ze ging me voor naar een zitkamer achter in het huis. Daar hingen grote, zware gordijnen, werd er door een grote sissende radiator verstikkend heet gestookt, en er stonden zoveel snuisterijen, dat er een marktkraam mee kon worden gevuld. Daar wachtte de vrouw des huizes me op. Isaac Meridors weduwe ging gekleed alsof ze nog altijd in de rouw was, in zwart gehuld zat ze in een gebrocheerde leunstoel, soezend boven een krant met een kop koud wordende koffie op het tafeltje naast haar. Ze had wit haar en een ingevallen gezicht, haar huid was vliesdun en lijkbleek, aan haar polsen bungelden armbanden, en ringen met grote stenen zaten door haar gezwollen knokkels aan haar vingers verankerd.
De aanwezigheid van een vreemde schrok haar hevig maar vluchtig uit haar dromerij op. Ze zei iets in het Nederlands waar de naam van MarieLouise in voorkwam. De huishoudster antwoordde in het Frans. Mevrouw Meridor wierp me een vochtige, onscherpe blik toe en zei toen in een Engels met een heel sterk accent: 'U bent... de zoon van Eldritch Swan?'
'Neef,' verbeterde ik haar, zonder merkbaar effect.
'En u durft hier te komen? Mijn man... zou dat niet prettig vinden.'
'Ik ben hier in verband met uw kleindochter, Rachel.'
'Het meisje? Dat houdt me de hele nacht wakker met haar gehuil. Daarom slaap ik overdag. Daarom maak ik... nooit iets af.' Ze zag opeens haar koffie staan en wees daar met een bevende wijsvinger naar. 'Koud, MarieLouise. Koud.' Toen keek ze weer naar mij. 'Mijn man wordt door Jean-Jacques verzorgd. Ik heb alleen dit...' Het lukte haar niet om de juiste bewoordingen te vinden voor de omschrijving van Marie-Louises incompetentie. 'U hoort hier niet te zijn, mijnheer. Dit is... een belediging.' Ze vuurde een salvo van Nederlands op Marie-Louise af, of misschien de verzonnen Jean-Jacques. Maar wat ze zei was duidelijk. Ik moest de deur gewezen. Ik moest vertrekken. Ik was vanwege de gewraakte naam Swan een persona non grata. Er waren dingen die ze nooit vergat.
Bij het weggaan, sloeg Marie-Louise haar ogen ten hemel. Ze trok de kamerdeur dicht en legde haar wijsvinger tegen haar lippen. Ze liep de hal door naar de voordeur, opende die, en sloot die weer, hard genoeg om de brievenbus te laten rammelen. Voor zover het mevrouw Meridor betrof, was ik nu vertrokken. Maar dat was niet zo. En Marie-Louise wilde dat kennelijk ook niet. Ze opende de smalle deur onder de trap en gebaarde me achter haar aan te komen naar het souterrain. Ik liep zachtjes over de stenen treden. We kwamen in een grote keuken, met daarachter een grote bijkeuken, waar een wasmachine stond te draaien. Marie-Louise liep naar het aanrecht en ging koffie zetten. Toen ze vroeg of ik ook wilde, fluisterde ik 'ja'. Haar houding sloeg om en ze onderbrak haar eentonige werk met een glimlach. 'Ze kan ons nu niet meer horen, Stephen.' Het gebruik van mijn voornaam ging als vanzelf. 'En ze is hier al in geen jaren en jaren meer geweest.'
'Wat er met Rachel is gebeurd, is blijkbaar niet tot haar doorgedrongen.'
'Non. Zo is ze tegenwoordig. Het verleden is als kristal. Het heden... een mist. Maar madame Banner, Rachels moeder, komt binnenkort. Zij weet wel wat te doen. Ik heb haar gisteravond gebeld.'
'Jij? Niet Joey?'
'Hij en zijn grootmoeder lijken nogal op elkaar. Zij... wonen in hun hoofd ergens anders.'
'Waar woont Joey?'
'In Vietnam, geloof ik. Daarom houdt hij zo van slangen.'
'Rachel heeft niet gedaan wat ze volgens de politie heeft gedaan. Dat begrijp je toch wel, Marie-Louise?'
'Natuurlijk. Die maakt niemand dood. En zeker niet die arme monsieur Quilligan.'
'Het lijkt wel of je hem kent.'
'Maar ik ken hem ook. Hij is hier diverse keren geweest. Hij was hier... zondag nog.'
'Ardal Quilligan? Hiér? Zóndag?'
'Ssst.' Ze keek omhoog en luisterde gespannen. 'Als je schreeuwt, kan ze je horen.'
'Sorry.' Ik had me eerlijk gezegd niet gerealiseerd dat ik schreeuwde.
'Maar wat je zegt...'
'Oui, oui. Is vreemd, dat weet ik. En ik vertel het je zo. Maar eerst moet ik madame haar warme koffie brengen, zodat ze die, net als de vorige, koud kan laten worden. Daarna praten we verder.' Ze schonk de koffie in. 'Daarna móéten we verder praten.'