21

Ze reed achter elkaar door, terwijl de namiddag overging in de avond, haar ogen gericht op de donkere snelweg, haar gedachten bij Gabriel Dean. Frost was naast haar ingedut, dus was ze alleen met haar gedachten, haar woede. Wat had Dean nog meer voor haar achtergehouden? vroeg ze zich af. Wat voor informatie had hij allemaal opgepot terwijl hij had zitten kijken hoe zij naar antwoorden zocht? Vanaf het begin was hij haar iedere keer een paar stappen voor geweest. De eerste die bij de dode bewaker op het kerkhof was geweest. De eerste die het lijk van Karenna Ghent op het graf had zien liggen. De eerste die tijdens de lijkschouwing op Gail Yeager had voorgesteld een nat preparaat te maken. Hij had al geweten, eerder dan zij allen, dat ze levend sperma zouden zien. Omdat hij al eerder met de Heerser te maken had gehad.

Maar wat Dean niet had voorzien, was dat de Heerser een maatje zou krijgen. Opeens kwam Dean bij mij thuis. Toen pas kreeg hij belangstelling voor me. Omdat ik iets had dat hij wilde, iets wat hij nodig had. Ik was de gids die hem wegwijs moest maken in de geest van Warren Hoyt.

Naast haar snurkte Frost kort maar luid in zijn slaap. Ze keek naar hem en zag zijn mond openhangen, een toonbeeld van zorgeloze onschuld. Ze had nog nooit, zolang ze nu samenwerkten, een lelijke trekje in Barry Frosts karakter kunnen ontdekken, maar ze was zo diep geraakt door Deans bedrog dat ze zich nu, terwijl ze naar Frost keek, afvroeg of ook hij dingen voor haar verdoezelde. Of zelfs hij wrede trekjes voor haar verborgen hield.

Het was bijna negen uur toen ze eindelijk terug was op haar flat. Zoals altijd nam ze er de tijd voor haar deur zorgvuldig op slot te doen, maar ditmaal was ze niet bevangen door angst toen ze de ketting op zijn plek schoof en de sloten omdraaide, maar door razernij. Ze draaide het laatste slot met een venijnige beweging dicht en liep toen regelrecht naar de slaapkamer zonder onderweg in de kasten en de andere kamers te kijken, zoals haar gewoonte was geworden. Deans verraad had tijdelijk alle gedachten aan Warren Hoyt verdreven. Ze deed haar holster af, legde het wapen in de la van haar nachtkastje en gooide die met een klap dicht. Toen draaide ze zich om en keek naar zichzelf in de spiegel boven de kaptafel, walgend van wat ze zag. De grote bos rommelig haar. De gewonde blik. Het gezicht van een vrouw die door een knappe man blind was geworden voor wat zonneklaar was.

Ze schrok toen de telefoon ging. Ze keek naar het nummer in het venstertje en zag dat het een telefoonnummer in Washington was.

Ze liet de telefoon twee, drie keer overgaan, terwijl ze probeerde haar emoties de baas te worden. Toen ze uiteindelijk opnam, was het met een koel: ’Rizzoli.‘

’Ik heb gehoord dat je hebt geprobeerd me te bereiken,‘ zei Dean.

Ze deed haar ogen dicht. ’Je bent in Washington,‘ zei ze en hoewel ze haar best deed haar stem niet vijandig te laten klinken, kwamen de woorden haar mond uit als een beschuldiging.

’Ik ben gisteravond laat teruggeroepen. Het spijt me dat we geen kans hebben gehad nog wat te praten voordat ik ben vertrokken.‘

’En wat zou je dan tegen me gezegd hebben? Zou je me voor de verandering eens de waarheid hebben verteld?‘

’Je moet weten dat dit een bijzonder gevoelige zaak is.‘

’Is dat de reden waarom je niets hebt gezegd over Maria Jean Waite?‘

’Dat was niet van onmiddellijk belang voor jouw deel van het onderzoek.‘

’En wie ben jij, dat je daarover kunt beslissen? O, wacht even! Dat vergat ik. Je bent van de FBI.

’Jane,‘ zei hij bedaard. ’Ik had graag dat je naar Washington kwam.‘

Ze zweeg, overdonderd door de abrupte ommekeer in het gesprek. ’Waarom?‘

’Omdat we dit niet telefonisch kunnen bespreken.‘

’Denk je nu werkelijk dat ik zomaar op een vliegtuig stap zonder te weten waarom?‘ ’Ik zou het je niet verzoeken als ik niet dacht dat het noodzakelijk was. Het is al geregeld met inspecteur Marquette, via het OPC. Je wordt nog gebeld over de vluchtgegevens.‘

’Wacht even. Ik begrijp het niet –‘

’Dat komt wel wanneer je eenmaal hier bent.‘ De verbinding werd verbroken.

Langzaam legde ze de hoorn op de haak. Ze bleef naar de telefoon staren, kon amper geloven wat ze zojuist had gehoord. Toen de telefoon weer ging, nam ze meteen op.

’Spreek ik met rechercheur Jane Rizzoli?‘ vroeg een vrouw.

’Ja.‘

’Ik bel om de gegevens door te geven van uw vlucht morgenochtend naar Washington. Ik kan een plaats voor u boeken bij US Airways, vlucht 6521, die om twaalf uur uit Boston vertrekt en om zes over halftwee in Washington aankomt. Is dat goed?‘

’Momentje, alstublieft.‘ Rizzoli pakte snel een pen en een blocnote en begon de vluchtinformatie te noteren. ’Ja, dat is goed.‘

’En terug naar Boston heb ik op donderdag een vlucht van US Airways, nummer 6406, die om halftien uit Washington vertrekt en om tien uur drieënvijftig in Boston aankomt.‘

’Moet ik dan in Washington overnachten?‘

’Dat heeft agent Dean verzocht. We hebben een kamer voor u geboekt in het Watergate Hotel, maar als u de voorkeur geeft aan een ander hotel, kan dat ook.‘

’Nee. Het, eh, Watergate is prima.‘

’U wordt morgenochtend om tien uur thuis afgehaald door een limousine die u naar het vliegveld zal brengen. In Washington wordt u eveneens afgehaald door een limousine. Mag ik uw faxnummer?‘

Een paar ogenblikken later begon Rizzoli‘s fax iets uit te draaien. Ze ging op het bed zitten en staarde naar het keurig getypte reisplan, verbluft over de snelheid waarmee de gebeurtenissen elkaar opvolgden. Op dat moment had ze er grote behoefte aan hierover te praten met Thomas Moore, te vragen wat hij ervan dacht. Ze pakte de telefoon, maar legde hem langzaam weer terug. Deans waarschuwende woorden hadden haar danig van haar stuk gebracht en ze wist plotseling niet zeker meer of ze haar eigen telefoonlijn nog wel kon vertrouwen.

Nu pas drong het tot haar door dat ze het nachtelijke ritueel van het doorzoeken van haar flat had overgeslagen en voelde ze grote aandrang zich ervan te verzekeren dat ze in haar fort volkomen veilig zat. Ze stak haar hand in de la van het nachtkastje en haalde haar pistool eruit. Toen liep ze, zoals ze het afgelopen jaar elke avond had gedaan, van kamer tot kamer, op zoek naar monsters.

Beste doktor O‘Donnell,

In uw laatste brief hebt u me gevraagd op welk punt ik wist dat ik anders was dan alle andere mensen. Ik moet u eerlijk zeggen dat ik er niet zeker van ben dat ik anders ben. Ik geloof dat ik gewoon eerlijker, meer bewust ben. Meer in contact met de primitieve lusten die ons allen toefluisteren. Ik weet zeker dat ook u deze fluisteringen hoort, dat verboden beelden soms door uw hoofd schieten als bliksemstralen die een kort ogenblik het bloedige landschap van uw geheime onderbewustzijn verlichten. Of u loopt in een bos, ziet een kleurige, ongebruikelijke vogel, en voelt als eerste impuls, voordat die door de zware hak van de hogere moraliteit wordt vermorzeld, de aandrang erop te schieten. Hem te doden.

Het is een instinct dat in ons DNA zit. Wij allen zijn jagers, door de eeuwen heen gehard in de bloederige smeltkroes van de natuur. Wat dit betreft verschil ik niet van u of wie dan ook, en ik vind het vrij amusant dat zoveel psychologen en psychiaters de afgelopen twaalf maanden mijn leven hebben afgestruind in een poging me te begrijpen, mijn kinderjaren hebben uitgeplozen om te zien of er ergens in mijn verleden een moment, een incident is geweest waardoor ik ben veranderd in het wezen dat ik nu ben. Ik vrees dat ik hen allen heb teleurgesteld, want zo‘n duidelijk omlijnd moment is er niet geweest. Ik heb hun vragen juist omgekeerd. Ik heb hun gevraagd waarom ze denken dat zij anders zijn? Zij zullen zelf toch ook wel eens gedachten hebben waarvoor ze zich schamen, gedachten die hen met afschuw vervullen, gedachten die ze niet kunnen onderdrukken?

Ik kijk geamuseerd toe wanneer ze dat ontkennen. Ze liegen tegen me, net zoals ze tegen zichzelf liegen, maar ik zie de onzekerheid in hun ogen. Ik vind het leuk om ze tot het uiterste te drijven, ze te dwingen over de rand van de afgrond te kijken, in de donkere put van hun fantasieën.

Het enige verschil tussen hen en mij is dat ik me niet schaam voor mijn fantasieën noch erdoor wordt afgeschrikt.

Maar ik sta te boek als degene die ziek is. Ik ben degene die moet worden geanalyseerd. Dus vertel ik ze de dingen die ze diep in hun hart willen horen, dingen waarvan ik weet dat ze ze fascinerend vinden. Gedurende het uur dat ze bij me op bezoek komen, voed ik hun nieuwsgierigheid, omdat dat de ware reden is waarom ze bij me komen. Niemand anders zweept hun fantasieën zozeer op als ik. Niemand anders neemt ze mee naar die verboden gebieden. Terwijl ze proberen mij te profileren, profileer ik juist hen, meet ik hun dorst naar bloed op. Terwijl ik praat, zoek ik op hun gezichten naar de verraderlijke tekenen van opwinding. De verwijde pupillen. Het rekken van de hals. De rode wangen, de ingehouden adem.

Ik vertel ze over mijn bezoek aan San Gimigniano, een stad hoog in de golvende heuvels van Toscane. Wandelend tussen de souvenirwinkels en terrasjes, kwam ik bij een museum dat geheel is gewijd aan het onderwerp martelen. Net iets voor mij, zoals u weet. Binnen is het schemerig; de slechte verlichting moet de atmosfeer van een middeleeuwse kelder nabootsen. De schemering verhult ook de uitdrukking op de gezichten van de toeristen, bespaart hun de schaamte dat anderen kunnen zien hoe gretig ze naar de tentoongestelde voorwerpen kijken.

Er was één voorwerp in het bijzonder dat ieders aandacht trok: een werktuig afkomstig uit Venetië, uit de zeventiende eeuw, ontworpen om vrouwen te straffen die schuldig waren bevonden aan seksuele omgang met de duivel. Het was gemaakt van ijzer en had de vorm van een peer die werd ingebracht in de vagina van de ongelukkige vrouw. Met iedere draai van een schroef gaat de peer iets verder open, tot de lichaamsholte volledig is opengereten, met fatale gevolgen. De vaginale peer is slechts één van de instrumenten in een hele reeks die ontworpen zijn om borsten en geslachtsdelen te verminken uit naam van de heilige kerk die de seksuele macht van vrouwen niet kon dulden. Ik zit er nonchalant bij wanneer ik deze instrumenten beschrijf aan de artsen, van wie de meesten nog nooit zo‘n museum hebben bezocht en die zich er ongetwijfeld voor zouden schamen toe te geven dat ze dat graag zouden willen. Terwijl ik ze vertel over de borstgrijpers met de vier klauwen en de verminkende kuisheidsgordels, hou ik hun ogen in de gaten. Zoek ik onder de afkeer en het afgrijzen die aan de oppervlakte liggen naar de onderstroom van opwinding. Seksuele opwinding.

Ja, zij allen willen de details horen.

Toen het vliegtuig was geland, deed Rizzoli het dossier met Warren Hoyts brief dicht en keek uit het raam. Ze zag een grijze hemel, zwaar van de regen, en glinsterend zweet op de gezichten van de arbeiders buiten op het asfalt. Het was daarbuiten vast een sauna, maar ze zou de hitte verwelkomen, verkild als ze was door Hoyts woorden.

Tijdens de rit in de limousine naar het hotel keek ze door de getinte ramen naar een stad waar ze tot nu toe maar twee keer was geweest, de laatste keer voor een misdaadcongres in het Hoover Building waar de FBI zat. Ze was toen ’s nachts aangekomen en herinnerde zich nog goed met hoeveel ontzag ze had gekeken naar de gedenktekens die oprezen te midden van de schijnwerpers. Het was een week van ruige feesten geworden en ze herinnerde zich nog goed hoe ze had geprobeerd net zoveel bier te drinken als de mannen, net zoveel slechte moppen te vertellen. De drank, haar hormonen en de vreemde stad hadden geleid tot een nacht van vertwijfelde seks met een collega, een agent uit Providence – getrouwd uiteraard. Dat was wat Washington voor haar betekende: spijt en bevlekte lakens. Het was de stad die haar had geleerd dat ze niet immuun was voor de verlokkingen van een dom cliché. Dat ze wel kon dénken dat ze gelijkstond aan elke man, maar dat op de ochtend erna zij degene was die zich kwetsbaar voelde.

In de rij bij de receptiebalie van het Watergate Hotel bekeek ze de stijlvolle blondine die voor haar stond. Perfect haar, rode schoenen met naaldhakken. Een vrouw die qua uiterlijk zonder meer thuishoorde in het Watergate. Rizzoli was zich opeens onaangenaam bewust van haar eigen afgetrapte, lompe, blauwe pumps. De schoenen van vrouwelijke agenten, bedoeld om te lopen, en veel. Waarom zou ze zich ervoor verontschuldigen? dacht ze. Dit ben ik; zo ben ik. Het meisje uit Revere dat voor haar dagelijks brood op monsters joeg. Jagers hadden niets aan hoge hakken.

’Waar kan ik u mee van dienst zijn, mevrouw?‘ vroeg een van de receptionisten aan haar.

Rizzoli trok haar wielkoffertje mee naar de balie. ’Er is een kamer voor me gereserveerd. Rizzoli.‘

’Ja, hier heb ik uw naam staan. En er is een bericht voor u van een meneer Dean. De vergadering begint om halfvier.‘

’Vergadering?‘

Hij keek op van zijn computerscherm. ’Wist u daar niet van?‘

’Nu wel. Is er een adres?‘

’Nee, mevrouw. Maar u wordt om drie uur afgehaald.‘ Hij gaf haar een sleutelkaartje en glimlachte. ’Zo te zien is alles voor u geregeld.‘

Zwarte wolken joegen door de lucht en de statische elektriciteit van een naderende onweersbui deed de haartjes op haar armen overeind komen. Transpirerend in de drukkende, vochtige warmte stond ze vlak voor de lobby te wachten op de limousine. Maar het was een donkerblauwe Volvo die over de oprit naar de overkapping reed en voor haar stopte.

Ze keek door het raampje aan de passagierskant en zag Gabriel Dean achter het stuur zitten.

Het slot klikte open en ze stapte naast hem in. Ze had niet verwacht hem zo snel te zien en voelde zich onvoorbereid. Het irriteerde haar dat hij er zo kalm en beheerst uitzag terwijl zij nog niet geheel op peil was na haar vlucht van die ochtend.

’Welkom in Washington, Jane,‘ zei hij. ’Hoe was je reis?‘

’Die is heel gladjes verlopen. Ik zou er makkelijk aan kunnen wennen me in limousines te laten rondrijden.‘

’En de kamer?‘

’Veel beter dan waar ik aan gewend ben.‘

Een flauwe glimlach speelde rond zijn lippen toen hij zijn aandacht op het verkeer richtte. ’Het is dus niet een echte marteling voor je.‘

’Heb ik dat dan gezegd?‘

’Je ziet er niet blij uit hier te zijn.‘ ’Ik zou een stuk blijer zijn als ik wist waarom ik hier was.‘

’Dat zal je duidelijk worden zodra we er zijn.‘

Ze keek naar de straatnamen en zag dat ze in noordwestelijke richting reden, niet in de richting van het hoofdkwartier van de FBI. ’Gaan we niet naar het Hoover Building?‘

’Nee. We gaan naar Georgetown. Hij wil bij hem thuis met je praten.‘

’Wie?‘

’Senator Conway.‘ Dean keek naar haar opzij. ’Je hebt toch geen wapen bij je, hoop ik?‘

’Nee, mijn pistool zit nog in mijn koffer.‘

’Gelukkig. Senator Conway duldt geen vuurwapens in zijn huis.‘

’Uit veiligheidsoverwegingen?‘

’Om zijn gemoedsrust. Hij heeft in Vietnam gevochten. Hij wil geen vuurwapens meer bij zich in de buurt hebben.‘

De eerste regendruppels petsten op de voorruit.

Ze zuchtte. ’Ik wou dat ik dat ook kon zeggen.‘

De studeerkamer van senator Conway was ingericht met donker hout en leer – een mannenkamer, met een echt mannelijke collectie kunstvoorwerpen, dacht Rizzoli, toen ze de Japanse zwaarden zag die aan de muur waren opgehangen. De zilverharige eigenaar van die collectie begroette haar met een warme handdruk en een kalme stem, maar zijn pikzwarte ogen waren zo indringend als laserstralen en ze voelde hoe hij haar onbeschaamd opmat. Ze verdroeg zijn kritische blik, maar alleen omdat ze wist dat er niets zou gebeuren tenzij hij tevreden was over wat hij zag. En wat hij zag was een vrouw die hem recht in de ogen bleef kijken. Een vrouw die niets gaf om de fijne kneepjes van de politiek, maar heel veel om de waarheid.

’Gaat u zitten, rechercheur,‘ zei hij. ’Ik weet dat u vanochtend vanuit Boston bent aangekomen. U hebt waarschijnlijk tijd nodig om u te ontspannen.‘

Een secretaresse kwam binnen met een dienblad met koffie en porseleinen kopjes. Rizzoli onderdrukte haar ongeduld toen de koffie werd ingeschonken en melk en suiker doorgegeven. Eindelijk verdween de secretaresse. Ze deed de deur achter zich dicht.

Conway zette zijn kopje neer zonder ervan gedronken te hebben. Hij had niet echt koffie gewild en nu de ceremonie achter de rug was, richtte hij zijn aandacht volledig op haar. ’Dank u dat u bent gekomen.‘

’Erg veel keus had ik niet.‘

Hij moest glimlachen om haar botheid. Hoewel Conway alle sociale finesses van handen geven en gastvrijheid in acht nam, vermoedde ze dat hij, zoals de meeste geboren New Englanders, evenveel prijs stelde op een openhartig gesprek als zij. ’Zullen we dan maar meteen ter zake komen?‘

Ook zij zette haar kopje neer. ’Heel graag ja.‘

Dean was degene die opstond en naar het bureau liep. Hij kwam terug met een dikke accordeonmap en haalde daar een foto uit die hij op de salontafel tussen hen in legde.

’Vijfentwintig juni, 1999,‘ zei hij.

Ze keek naar de foto en zag een man met een baard die in elkaar gezakt zat, een waaier van bloed op de witgepleisterde muur achter zijn hoofd. Hij was gekleed in een donkere lange broek en een wit overhemd vol scheuren. Zijn voeten waren bloot. Op zijn schoot stonden een kop en schotel.

Ze was er nog niet helemaal van bijgekomen, had moeite dat wat ze zag te verwerken, toen Dean een tweede foto neerlegde. ’Vijftien juli, 1999,‘ zei hij.

Weer was het slachtoffer een man, ditmaal zonder baard. Ook hij was zittend tegen een met bloed bespatte muur gestorven.

Dean legde een derde foto neer van weer een andere man. Deze was al opgezwollen en zijn buik stond strak van de druk van ontbindingsgassen. ’Twaalf september,‘ zei hij. ’Hetzelfde jaar.‘

Met stomheid geslagen staarde ze naar de galerij van de doden op de kersenhouten tafel. Een reeks gruweldaden onschuldig uitgestald tussen de beschaafde verzameling koffiekopjes en theelepeltjes. Terwijl Dean en Conway zwijgend wachtten, pakte ze de foto‘s beurtelings op en dwong ze zich de details te bekijken van wat elk van de gevallen uniek maakte, al waren het steeds variaties op het thema dat ze uitgespeeld had gezien in de huizen van de Yeagers en de Ghents. De zwijgende getuige. De overwonnen man, gedwongen te kijken naar iets dat onbeschrijfbaar was.

’En de vrouwen?‘ vroeg ze. ’Er moeten vrouwen zijn geweest.‘

Dean knikte. ’Slechts één is geïdentificeerd. De echtgenote van man nummer drie. Ze is ongeveer een week nadat die foto is genomen, gedeeltelijk begraven in een bos gevonden.‘

’Doodsoorzaak?‘

’Wurging.‘

’Postmortale seksuele geweldpleging?‘

’Er is in het lijk vers sperma aangetroffen.‘

Rizzoli haalde diep adem. Zachtjes vroeg ze: ’En de andere twee vrouwen?‘

’Wegens de vergevorderde staat van ontbinding kon hun identiteit niet worden bevestigd.‘

’Maar de lijken zijn dus wel gevonden?‘

’Ja.‘

’Waarom konden ze niet geïdentificeerd worden?‘

’Omdat we nog meer lijken hadden. Veel, veel meer.‘

Ze keek op, regelrecht in Deans ogen. Had hij al die tijd naar haar gekeken, wachtend op haar geschrokken reactie? In antwoord op haar onuitgesproken vraag gaf hij haar drie dossiers.

Ze deed het eerste open en zag een autopsierapport over een van de mannelijke slachtoffers. Automatisch sloeg ze de laatste pagina op en las de conclusie:

Doodsoorzaak: hevige bloeding uit een wond veroorzaakt door een mes die de linkerhalsader en linkerslagader heeft doorgesneden.

De Heerser, dacht ze. Het is zijn werkwijze.

Ze liet de andere pagina‘s terugvallen. Opeens keek ze ingespannen naar de eerste pagina van het rapport. Naar een detail dat ze over het hoofd had gezien in haar haast de conclusie te lezen.

Het stond in de tweede paragraaf: lijkschouwing verricht op 16 juli 1999, 22:15 uur, in mobiele faciliteit in Gjakove, Kossovo.

Ze pakte de andere twee autopsierapporten en keek allereerst naar de plaats waar de lijkschouwingen waren verricht.

Peje, Kosovo.

Djakovica, Kosovo.

’De lijkschouwingen zijn in het veld verricht,‘ zei Dean. ’Soms onder primitieve omstandigheden. Tenten en het licht van lantaarns. Zonder stromend water. En zoveel lijken dat we amper wisten waar we moesten beginnen.‘

’Dit is gedaan in het kader van onderzoeken naar oorlogsmisdaden,‘ zei ze.

Hij knikte. ’Ik maakte deel uit van het eerste FBI-team dat daar in juni 1999 arriveerde. We waren gegaan op verzoek van het internationale oorlogstribunaal van het voormalige Joegoslavië, ofwel het ICTY. Bij die eerste missie waren we met vijfenzestig man. Het was onze taak bewijsmateriaal te zoeken en veilig te stellen over een van de grootste plaatsen delict in de geschiedenis. We hebben ballistisch bewijsmateriaal verzameld op de plaatsen waar de executies hebben plaatsgevonden. We hebben meer dan honderd Albanese slachtoffers opgegraven en de lijken ontleed en er waren er vermoedelijk nog honderden die we niet hebben gevonden. En al die tijd dat we daar waren, bleef het moorden doorgaan.‘

’Wraakmoorden,‘ zei Conway. ’Volkomen voorspelbaar, gezien de context van die oorlog. Of eigenlijk van elke oorlog. Agent Dean en ik hebben allebei bij de mariniers gezeten. Ik heb gevochten in Vietnam en agent Dean in Desert Storm. We hebben dingen gezien waar we niet eens over kunnen praten, dingen waardoor we ons gaan afvragen waarom de mens eigenlijk denkt dat hij beter is dan de dieren. Gedurende deze oorlog waren het de Serviërs die Albanezen vermoordden en na de oorlog was het de Albanese KLA die Servische burgers om het leven bracht. Aan beide zijden heeft men veel bloed aan de handen.‘

’In het begin dachten we dat ook dit wraakmoorden waren,‘ zei Dean, en hij wees naar de misdaadfoto‘s op de salontafel. ’Wraakmoorden in de nasleep van een oorlog. Het was niet onze taak iets te doen aan de heersende anarchie. We waren daar op uitdrukkelijk verzoek van het tribunaal om bewijsmateriaal over oorlogsmisdaden te verzamelen. Niet dit.‘

’En toch heb je ook dit behandeld,‘ zei Rizzoli, met een blik op het briefhoofd van de FBI op het autopsierapport. ’Waarom?‘

’Omdat ik meteen zag wat dit was,‘ zei Dean. ’Deze moorden waren geen uitvloeisel van etnische geschillen. Twee van de mannen waren Albanezen; de andere was een Serviër. Maar ze hadden iets gemeen. Elk van hen was getrouwd met een jonge vrouw. Een aantrekkelijke vrouw, die was ontvoerd. Na het derde geval wist ik wat de handtekening van deze moordenaar was. Wie we voor ons hadden. Maar deze zaken vielen onder de jurisdictie van het plaatselijke wetstelsel, niet het ICTY, waar wij voor werkten.‘

’En wat is eraan gedaan?‘ vroeg ze.

’In één woord? Niets. Er zijn geen arrestaties op gevolgd, omdat er nooit een verdachte is geïdentificeerd.‘

’Er is uiteraard een onderzoek ingesteld,‘ zei Conway. ’Maar denkt u zich de situatie even in, rechercheur. Duizenden oorlogsslachtoffers, begraven in meer dan honderd vijftig massagraven. Buitenlandse vredestroepen die met de grootste moeite orde houden. Gewapende outlaws die door platgebombardeerde dorpen trekken, op zoek naar redenen om te moorden. En de burgers zelf, die oude woede in zich meedragen. Het was net het wilde westen daar, met pistoolgevechten die ontbrandden wegens drugs of familievetes of persoonlijke wraakacties. En bijna altijd werden etnische spanningen aangewezen als de oorzaak voor het moorden. Hoe kun je de ene moord van de andere onderscheiden? Het waren er zoveel.‘

’Voor een seriemoordenaar,‘ zei Dean, ’was het een paradijs op aarde.‘