34

Ze verlieten het huis in het holst van de nacht, na tweeën. Het was inmiddels 15 september, dus de herfst had nu echt bezit genomen van het landschap. Ze hadden hun leren pakken en handschoenen aan. Achter in de bestelwagen lag het dode lichaam van de conciërge. Joner was gestorven op de troon. Ze hadden hem er langer laten zitten dan Andreas Lindeberg. Hij verloor ontzettend veel bloed; de hele vloer rond de stoel was nat. Op het eind hing hij voorover, met zijn hoofd tussen zijn armen.

Frank reed rustig de grindweg af en draaide de weg op richting Varåa. Hij zei geen woord, zijn stompe vingers omklemden het stuur. Hij had zijn verhaal al gedaan, en dan was het beter om te zwijgen; zo ging het wel vaker. Frank was een sadist geworden, net als hun vader. Het was een kwestie van karaktertrekken googelen: genot van andermans pijn, seksuele overheersingsdrang en grootheidswaan. Hij ontkende het niet, maar ze hadden het er ook nooit over.

Aan weerszijden van de smalle weg stonden lantaarnpalen, als lichtmasten langs een sportveld. Aan de ene kant lag een donker dennenbos, aan de andere kant strekten de velden zich uit. ’s Zomers lagen die als zacht golvende dekens langs de weg, vol tarwe en koolzaad. Nu waren ze grijs en zwart. De gedachte aan de zomer was mijlenver weg.

De angst voor de duivel was diep in hen verankerd. Ze waren niet de enigen. Volgens een nieuw statistisch onderzoek door de vg geloofde vijftien procent van de bevolking dat de duivel bestond en dat je bezeten kon raken door het kwaad. Misschien was het wel zo dat als je in de Boze geloofde, hij bij je naar binnen kon kruipen en je ziel verdorven kon maken.

Je moest degenen achter wie je ooit stond blijven steunen. In Openbaring 2, vers 13 stond: Ik ken uw werken en weet waar u woont, namelijk waar de troon van de Satan is. U houdt vast aan Mijn Naam, en u hebt het geloof in Mij niet verloochend, zelfs niet in de dagen van Antipas, Mijn trouwe getuige, die gedood werd bij u, waar de Satan woont.

Dat stond in de Schrift. En de Schrift moest gevolgd worden, anders zou alles uiteenvallen. En in vers 14 stond: Maar ik heb enkele dingen tegen u. En in vers 16: Bekeer u. En zo niet, dan kom Ik spoedig bij u en zal Ik tegen hen oorlog voeren met het zwaard van Mijn mond. En in vers 17: Aan wie overwint, zal Ik van het verborgen manna te eten geven, en Ik zal hem een witte steen geven met op die steen een nieuwe naam geschreven, die niemand kent dan wie hem ontvangt.

Dit was de enige mogelijkheid om Frank te steunen. Het was eigenlijk een goede daad. Alleen God was het licht, dat had hun moeder hun toen ze klein waren elke dag verteld. Ze had gezegd dat ze voor elkaar moesten zorgen. Was Frank nu maar wat zorgvuldiger met zijn hygiëne en het verzorgen van dat zakje op zijn buik.

Dode mannen waren zwaar en moeilijk te hanteren. Ze hadden de conciërge de trap af moeten slepen. Er kwamen bloedsporen op het tapijt en op één plek bleef er een rode streep achter op het behang. Rex glipte het huis in terwijl zij Joner naar het busje droegen en likte ijverig het bloed op. Het kostte Frank al zijn kracht om de hond weer de trap af te slepen.

Andreas’ dode lichaam had niets van zijn schoonheid verloren. Daar waren ze het over eens geweest, dat hij knap was. Zijn gezicht was asgrauw, zijn lippen donkerblauw. Onder zijn halfopen ogen had hij zwarte kringen. Zijn irissen waren gedoofd en zijn jonge, witte lijf was verstijfd in een fraaie boog. Terwijl ze hem het busje in werkten, had Rex zijn arm stukgebeten. Ze konden die hond maar beter aan de riem houden. Hij zou de eerste de beste die hij tegenkwam nog naar de keel vliegen.

Joner was niet mooi. Het lichaam achter in het busje had verwondingen waar de politie grote ogen van zou opzetten. Dit keer moest het slachtoffer gevonden worden, dat wilde Frank. Hij was het brein. Niets zou meer zo worden als vroeger. Hij zei dat hij onderschat werd, dat er wreedheden nodig waren om de vrede te herstellen. En die vrede moest er komen.

Ze hadden ook niets tegen elkaar gezegd toen ze Andreas vervoerden, ze hadden hem zwijgend naar Maridalen gereden, in een normaal tempo. Het was helder, de maan scheen en er waren geen auto’s op de weg. Op een parkeerplaats die ze beiden kenden bleven ze een tijdje staan luisteren, maar er kwam niemand aan. Ze trokken hun handschoenen aan, trokken Andreas de auto uit en sleepten hem over een pad het bos in. Het maanlicht viel tussen de bomen door. Ze kenden deze plek goed, ze hadden er ’s zomers ontelbare fietstochtjes gemaakt. Ze waadden door gras en verwelkte brandnetels. Toen het struikgewas dichter werd, droegen ze Andreas het laatste stukje tussen hen in, totdat ze bij het ravijn kwamen. De rivier daarbeneden bulderde. Ze duwden hem over de rand en zagen hem op de oever vallen, waar hij bleef liggen. Er lagen daar ronde stenen van allerlei formaten. Er kwam daar nooit iemand, maar als het water aan het einde van de herfst steeg, zou hij naar de stad drijven. En als het water bevroor, zou hij door de onderstroom ver de zee op worden gevoerd.

De bestelwagen draaide rijksweg 22 op, richting Lillestrøm. Ze praatten over het schoonmaken van het huis, over het inhuren van een schoonmaakhulp. Later, als alles voorbij was en ze de troon hadden weggehaald. Het was eigenlijk de bedoeling geweest dat ze hem zouden verbranden, maar nu opperde Frank dat ze er misschien een plek voor konden vinden in het bos. Ze konden het martelwerktuig eraf halen en de troon ergens neerzetten, alsof het een doodgewone stoel was. En als hij dan werd gevonden zou niemand zich kunnen voorstellen waar hij voor gebruikt was. De regen zou het bloed wegspoelen.

Misschien hadden ze zich op dezelfde manier van Joner moeten ontdoen als van Andreas, door het lijk te verbergen. Maar Frank wilde juist dat Joner gevonden zou worden, dat hij op alle voorpagina’s zou staan. Hij zou vast genieten van de publiciteit. Ze moesten Glenn Haug eerder te pakken zien te krijgen dan de laatste man op de lijst. Ze moesten een zekere volgorde aanhouden. Het plan moest uitgevoerd worden. En dan zou het gewone leven weer beginnen, zoals voorheen. Of nee, niet zoals voorheen, maar juist opnieuw – bevrijd van het kwaad.

Onderweg stopten ze bij een tankstation. Ze parkeerden het busje in het donker, buiten het zicht van de bewakingscamera’s, liepen naar binnen en kochten een paar flesjes frisdrank en wat broodjes. Ze hadden alle twee een lage bloedsuikerspiegel gekregen en waren beverig. Het licht daarbinnen was zo fel dat het haast pijn deed.

Terug in de auto kwamen plotseling de gedachten aan hun jeugd bovendrijven. Ze hadden altijd gescheiden van elkaar gespeeld, elk op hun eigen territorium. Het bos was groot. Op de bodem van het ravijn achter het bruine huis was een vijver met kikkers. Ze deden wedstrijdjes wie er de meeste kon vangen. Alle kikkers stierven. Als ze fietswedstrijdjes hielden, moest Frank altijd winnen. Anders volgde er een pak slaag.

Toen ze in Dælenenga voorbij het oude clubhuis van de motorclub reden – een laag houten gebouw midden tussen de jarenvijftigflats – hadden ze een ogenblik uitzicht op de rotonde bij de Carl Berners plass. In dat clubhuis waren ze vroeger samengekomen. De borden waren inmiddels van de muren gehaald en het gebouw was allang leeg. Er was geen spoor meer te zien van de motorclub. Ze hadden er eindeloos zitten kaarten aan de formica tafel. Als er niemand won, werd de pot elke week groter. Er hing een gemoedelijke, rustige sfeer. De winst kon oplopen tot een paar duizend kronen. Frank was een echte geluksvogel en won vaak. Het nieuwe clubhuis lag in een ander deel van de stad. Nu zagen ze elkaar nog maar één zondag in de maand op gezellige bijeenkomsten.

Een paar honderd meter verderop reden ze een parkeerplaats op, die werd omheind door een laag hekwerk van ijzeren buizen waaraan vuilnisbakken hingen. De flats van rode baksteen stonden er dicht omheen. Het waren sociale huurwoningen, vol immigranten, alcoholisten en alleenstaande moeders, het soort woningen dat te vinden was aan de rand van elke grote stad. Er stond een graafmachine met stukken asfalt in de graafbak. De parkeerplaats werd niet bewaakt, dat hadden ze van tevoren grondig gecontroleerd. Een beweging in een kantoor aan de overkant deed hen beiden opschrikken. Er waren daarbinnen mensen aan het schoonmaken, zagen ze, maar met alle lichten aan konden die niet zien wat er buiten op de donkere parkeerplaats gebeurde.

Ze bleven een poosje in de auto zitten. Frank had die ene uitdrukking op zijn gezicht. Hij likte voortdurend zijn lippen. Hij was nerveus. Een paar Roma liepen voorbij, een man en een vrouw met elk twee draagtassen; die hadden vast ergens in de buurt louche zaakjes gedaan. Het was kwart voor vier – bijna ochtend. Ze stapten uit. Koude lucht sloeg hen in het gezicht. Ze zetten hun helm op, klapten het vizier omlaag, deden de achterdeuren open en tilden met vereende krachten de tapijtrol eruit. Joner was zwaar. Naast een bakstenen transformatorhuisje dat versierd was met kiezelsteentjes rolden ze hem uit het tapijt, een greppel in. Uit de kleigrond staken wat voorzichtige grassprietjes omhoog. Een bleke buitenlamp met blauwig licht bescheen de contouren van het naakte lijk. Joners benen zaten vol bloedstrepen en de blauwe plekken op zijn rug waren donkergeel en groen, met haast zwarte randen.

Ze gooiden het tapijt terug in het busje. Op dat moment hoorden ze de vogels. Zwarte vogels, hoog boven de daken, die met krachtige vleugel­slagen op weg waren naar het zuiden. ‘Nachtvliegers,’ zei Frank vanachter zijn vizier. Ze smeten de achterportieren dicht, stapten in het busje en reden haastig weg.

Ik weet waar je woont
cover.xhtml
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
.html