74
Het wc-raampje was beslagen en er lagen hele slingers toiletpapier op de grond. Wat waren mensen toch smerig! Annie had te veel gedronken – ze voelde zich misselijk. Ze dacht aan Frank Moe. Fanny en zij hadden het laatst nog over mannen gehad. Fanny zei dat ze bang was in de stad. Niet dat er vaak iets gebeurde, maar ze had een verhaal gelezen over een vrouw die verkracht was door een man in de dames-wc’s van een restaurant. Hij had zich daar verstopt en kon ongestoord zijn gang gaan. Na afloop liep hij terug het restaurant in, rekende af en ging naar buiten alsof er niets was gebeurd.
Ze moest Marian bellen. Het was 22.25 uur. Annie graaide rond in haar tas, op zoek naar haar mobiel. Net toen ze die gevonden had, kwam er iemand de wc’s binnen. Annie stopte haar mobiel terug en liep het hokje uit. Daar stond Margrethe. Ze keek Annie duister aan.
Margrethe haalde haar handen door haar haar. Annie zag er niet uit. Haar huid was grauw en uit haar ene ooghoek liep mascara. De adrenaline pompte door Margrethes bloed. Het ziekelijke gekwebbel van de collega’s in de zaal was ontaard in een onaangename kakofonie. Ze begonnen aangeschoten te raken. Zelf was Margrethe nog volkomen nuchter. Maar hoe zat het met Annie, die lieve kleine Annie? Wat had ze zich daarstraks eigenlijk gerealiseerd? Op het moment dat ze Franks briefje bekeek, was haar uitdrukking veranderd. Haar gezicht had boekdelen gesproken en Margrethes brein had de situatie snel geanalyseerd; Annie moest het briefje gevonden hebben dat zijzelf per ongeluk had laten liggen in de personeelskamer. Had zij het meegenomen?
Annie draaide de kraan open en hield haar handen even onder de koude straal. ‘Ik heb hoofdpijn,’ zei ze verontschuldigend.
‘Ga je weg?’ vroeg Margrethe. ‘Ik kan je wel even thuisbrengen.’
‘Nee, hoor, ik ga nog niet weg,’ zei Annie.
Iets in het ritme van hun gesprek stond haar niet aan. Een muur van herrie, muziek en warmte sloeg hen in het gezicht toen ze de zaal weer inliepen. Ze gingen terug naar de tafel. Annie wendde zich een beetje af van Margrethe. Ze maakten geen enkel contact meer; alsof ze vreemden voor elkaar waren.
Toen ze eenmaal weer zaten, boog Fanny zich naar Margrethe en riep: ‘Is alles in orde?’
Het lawaai was zo oorverdovend dat ze als antwoord slechts afwerend haar handen ophief.
‘Maak je je soms ergens zorgen over?’ Fanny stond nu naast haar. Ze had de contouren van haar knalrode lippen aangezet met lippenpotlood.
‘Het gaat prima,’ zei Margrethe geërgerd, ‘maar die puree smaakt nergens naar.’
Fanny ging weer zitten.
Annie nam een grote slok wijn. Het voelde alsof ze in geen honderd jaar geslapen had. Ze zou haar wijnglas leegdrinken en dan naar buiten glippen om Marian te bellen. Toen zag ze plotseling die opdringerige man weer. Hij keek naar haar alsof ze een diamant was. Dat gaf niet, nu had ze in elk geval iets om haar aandacht af te leiden van Margrethe, die Annies bewegingen nauwlettend in het oog hield. Toen ze een uur later wegsloop, zag ze Margrethe nergens meer.
*
Ze stond achter in de garderobe, verstopt tussen de jassen aan de metalen rekken, en keek toe terwijl de achterkant van Annies jas naar buiten verdween. Annie was gevaarlijk. Haar opengesperde ogen bij het lezen van Franks briefje zeiden genoeg: ze had het handschrift herkend. Een paar tellen lang was Margrethe bijna opgelucht geweest. Binnenkort zou alles voorbij zijn. Ze hadden hun doel bijna bereikt.
*
Een dun laagje rijp bedekte het drakenhuis. De nachtelijke straat was uitgestorven. De lantaarnpalen hadden bevroren aureolen. Marian hielp Birka op de achterbank van de auto, opende de achterklep en gooide haar uitrusting in de achterbak. Ook op de auto lag rijp. Ze krabde de voorruit en startte de motor. Toen legde ze haar mobiel op de bijrijdersstoel – het geluid had ze uitgezet. Een ogenblik lang maakte de koude luchtstroom uit de blower haar duizelig; het was alsof de straat achter de voorruit verdween en ze zich in het voorgeborchte bevond, in het niets. Ze schoof haar muts een stukje omhoog en haalde diep adem. Toen ze de controle over zichzelf had hervonden, voelde het even alsof ze naar een zwart punt viel. Waarschijnlijk had niemand anders de mail van de oude man met de Poolse schoonmaakhulp grondig gelezen. Tønnesen had hem vast en zeker niet eens geopend.
*
Margrethe Moe haalde haar jas van de kleerhanger en liep achter Annie aan naar buiten. De kou overviel haar. Ze dacht aan Andreas Lindeberg. Hij had nog kunnen ontsnappen toen ze in de portiek stonden, als hij tenminste niet zo laf was geweest. Hij had te snel opgegeven. Een verbindingsfout in de hersenen: kortsluiting, blikseminslag, brand. Ze hadden een plan gemaakt en dat vervolgens uitgevoerd. Zo deden terroristen dat ook. Dan Brodahl had natuurlijk geen enkel vermoeden van haar nachtelijke bezoekjes aan zijn kantoor. Zijn afdeling was ’s nachts onbemand.
*
Marian parkeerde haar auto bij de kerk en bleef een poosje zitten, achteroverleunend in haar stoel. De muts op haar hoofd jeukte. Op de bijrijdersstoel lag een zak bolletjes die ze laatst had gekocht. Aan de hemel achter de kerktoren waren geen sterren te zien en vanuit het oosten kwam mist aandrijven. De dingen die ze had moeten doorstaan, waren niet per se gebeurd om haar te straffen. Plotseling was ze misselijk. Die stomme rotjeugd ook. Maar ze was geen slachtoffer. Ze was een vrouw met levenservaring die ze kon inzetten. Het ging alweer veel beter met haar. De pijn eiste niet langer al haar aandacht op en de gekte ging blijkbaar ook langzaam over. Ze stapte uit, pakte de spullen uit haar achterbak en lijnde Birka aan. De lucht was koud; haar adem kwam in wolkjes uit haar mond. Een donkere man met een capuchontrui liep op haar af. Ze gebaarde naar hem dat hij weg moest gaan. Een dealer; daar krioelde het van in en rondom Sagene.
In Myrtels rode huis waren de lichten uit. Waarschijnlijk lagen Elly en Myrtel te slapen. Aan de andere kant van de weg lag de Noorderbegraafplaats. De tuinpoort stond open. Ze liep naar binnen. Birka liep vlak achter Marian, ze hield haar kop laag. Marian maakte de hondenriem los. Wat ze nu ging doen was krankzinnig, maar niemand hoefde erachter te komen. Als ze niets vond, zou ze de kuil weer dichtmaken. Alleen Myrtel zou het achteraf merken, maar iets zei haar dat het duivenvrouwtje de politie toch nooit zou waarschuwen. En als Marian wel iets vond, zou ze de meldkamer bellen. Even voelde ze zich leeg vanbinnen. Toen begon de adrenaline door haar bloed te stromen.