43
Toen ze dinsdagmiddag thuiskwam, lag het propje voor de deur op de vloer van de overloop. Birka spitste haar oren en gromde. Dat deed ze anders nooit.
De stapel documenten lag op de eettafel, precies zoals ze hem had achtergelaten en Annies briefje lag nog steeds opgevouwen onder de vaas. Toch had ze het gevoel dat haar woning onveilig was geworden. Ze wist dat de grens tussen werkelijkheid en fantasie maar heel dun was. Schizoïde fantasieën konden mensen bevrijden uit een beangstigende impasse, of uit de grauwheid en triestheid van het dagelijks bestaan. Het echte leven – een gevaarlijke onderneming – riep fantasieën op die op hun beurt konden omslaan in een psychotische toestand. Er was niet veel voor nodig: een mes, een afgrond, een steen of een zieke geest… Ze moest aan het oog achter de kast denken. Had ze gehallucineerd? Nee, was daar écht iemand geweest.
Ze liep naar het raam en keek uit over de tuin, maar ze zag niemand.
Ze wierp een blik op de metalen trap, pakte de afstandsbediening en zette de tv aan. Ze moest de stilte verdrijven.
De vrouw op het scherm lachte zo hard dat haar zwarte krullen ervan schudden. Marian keek een halfuur tv en ging toen aankloppen bij de kunstenaar. Hij deed open in een wijde spijkerbroek vol kleivlekken. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei Marian. ‘Het slaat vast nergens op, maar ik heb het idee dat er iemand in mijn huis is. Het is vast onzin, maar kun je toch even met me meegaan? Ik ben bang.’
Hij krabde zich in zijn warrige, stroblonde haar. ‘Is dit soms een versiertruc?’
Birka, die op de drempel stond, begon te blaffen.
‘Kom alsjeblieft mee!’
Marian duwde de hond opzij en ging hem voor haar woning in.
De kunstenaar volgde haar op zijn sokken.
Hij bleef staan en keek haar vragend aan. Birka kwispelde voorzichtig en de kunstenaar boog voorover en legde zijn hand op de nek van de hond. ‘Dag meissie,’ zei hij glimlachend.
Marian keek hem ernstig aan. ‘Sorry, hoor.’
‘Geeft niet,’ zei hij en legde een hand op haar arm. Ze voelde de warmte van zijn huid en trok zich snel terug. Het was alsof alle lucht uit de kamer verdween. Haar gezicht gloeide. Haar moeder had haar ooit een oorvijg gegeven. Haar wang was heet geworden en had zeer gedaan. Maar het gevoel dat de dingen nooit meer zo zouden worden als vroeger had meer indruk gemaakt dan de klap zelf. Zo was het nu ook.
‘Het ruikt hier naar bleek,’ zei hij. ‘Heb je schoongemaakt?’
‘Ik probeer mieren te verdelgen. Kun je misschien even boven gaan kijken?’ Ze deed de tv uit met de afstandsbediening.
Zijn blik bleef ongemakkelijk lang op haar rusten. Hij had vast oog voor detail. Hij leefde van details.
‘Is er iemand boven dan?’
‘Weet ik niet.’
Hij schudde even met zijn hoofd. ‘Jij werkt toch bij de politie?’
‘Ja…’
De kunstenaar plaatste zijn handen op de vijfde traptrede en begon omhoog te klimmen. ‘Er is daar heus niemand,’ zei hij over zijn schouder.
‘Nee,’ zei Marian. ‘Het lichtknopje zit rechts.’
Nu was hij boven. Hij deed het licht aan. ‘Niemand te zien,’ zei hij. ‘Ook niet onder het bed.’
‘Kijk eens in de kast,’ zei ze. ‘Die lage, langs de wand. Die grenst aan de zolder. Misschien heeft hij er een gat in geslagen.’
Hij deed de kast open. ‘Nee, de achterwand is heel,’ zei hij. ‘En ik zie ook geen man met een bijl.’
Ze keek naar hem op door het trapgat. Zijn toonval was spottend.
Hij glimlachte haar toe. Zijn haar viel voor zijn gezicht. ‘Maar je mag hier weleens opruimen,’ zei hij. ‘Alles ligt door elkaar. Niet dat het mij iets aangaat hoe jij je kleren bewaart, natuurlijk.’
Marian voelde de kou vanuit de vloer door haar sokken trekken. Haar litteken deed pijn, vlak boven haar oog. Haar kleren hadden toch netjes in de kast gelegen? Op twee stapels aan weerskanten van de doos? Toch?
*
De kunstenaar ging weer terug naar zijn eigen huis. Marian bleef in de woonkamer zitten totdat het tijd was om te gaan slapen. Toen ze op het punt stond in bed te kruipen, zag ze dat haar dekbed in een rol aan het voeteneinde lag. Zo legde ze het zelf nooit neer! Ze keek de kast in. Die rommel was misschien haar eigen werk, maar dat dekbed niet, dat wist ze zeker.
Ze schonk zichzelf een glas mixdrank in en dronk het in twee slokken leeg. Toen keek ze nog een paar uur tv, zappend tussen de verschillende zenders. Daarna sloop ze het trappenhuis in en legde haar oor tegen de deur van de kunstenaar. Ze hoorde muziek, dus ze klopte aan. Hij deed meteen open en keek haar vragend aan. ‘Sorry dat ik je stoor,’ zei ze.
Hij keek op zijn horloge. ‘Half een ’s nachts,’ zei hij. ‘De man met de bijl weer?’ Hij glimlachte. Ze keek zijn woning in. De deur naar zijn atelier stond open. Er lagen daarbinnen hompen klei en stukken gips op de grond. In een stellingkast stonden een heleboel onafgemaakte beeldjes en op een draaischijf in het midden van de ruimte zag ze een levensgrote vrouwentorso staan. Het beeld was van gips en had een fraai gevormd hoofd met steil haar en een kleine neus, een slanke hals, smalle schouders en kleine borsten. Toen Marian een stap naar rechts zette, zag ze dat de vrouwenfiguur op haar gezicht en borst een groot litteken had.
De kunstenaar volgde haar blik. Toen stapte hij de overloop op en trok zonder iets te zeggen de deur achter zich dicht. Marian vertrok haar mond tot een glimlach. ‘Ik vroeg me af of jij ook mieren in je huis hebt.’
‘Mieren? Nee, die heb ik niet,’ zei hij vlug. Hij zag er slordiger en gejaagder uit dan de eerste keer. Het gevoel van daarstraks, toen hij zijn hand op haar arm had gelegd, was verdwenen.
‘Oké, sorry dat ik je kwam storen. Heb jij trouwens laatst mijn deurklink omlaaggeduwd? Geprobeerd de deur open te doen?’
‘Nee, waarom zou ik in godsnaam?’
‘Ja, goeie vraag, waarom zou je? En je bent de laatste tijd ook niet op zolder geweest?’
Hij keek haar alleen maar aan. Marian ging terug naar haar eigen woning. Haar zenuwen voelden als elektriciteitsdraden. Wat had ze daarbinnen eigenlijk gezien? De gedachte aan het beeld was zo absurd dat ze er koud van werd. De pijn benam haar de adem. Ze leunde met haar rug tegen de deur, draaide zich om en zag haar eigen gezicht weer in de spiegel; nu zonder scherpe contrasten, meer als een glimp van een klein, eenzaam kind, gevangen in een hortende beweging. Mensen dachten altijd dat adoptiekinderen uitsluitend bij goede ouders terechtkwamen. Spiegels waren van glas, met op de achterkant een laagje zilvernitraat. Zilvernitraat werd vroeger gebruikt in filmbanden.
Wie was die kunstenaar eigenlijk? Waren ze hetzelfde? Het leven was eenvoudig, zolang je maar volhield dat het eenvoudig was. Dat was haar mantra geweest sinds ze het huis uit was gegaan. Niemand bezat haar, niemand hield van haar. Niemand kende haar. Maar haar buurman had haar afgebeeld in gips.