Die middag besluiten Lketinga en ik samen met mama dat we willen trouwen. Volgens het adjunct-districtshoofd moeten we dat in Maralal op het bevolkingsbureau regelen, omdat een traditionele bruiloft in het oerwoud niet voldoende is. Als alles is besproken, wil de functionaris naar huis worden gebracht. Voor Lketinga spreekt dat vanzelf, we hebben immers een 'gerespecteerd man' in ons midden. Ik heb meteen door dat de man daar schaamteloos misbruik van maakt. Als ik start, kijk ik toevallig naar de benzinemeter en stel geschrokken vast dat er minder benzine in zit, hoewel de auto niet heeft gereden. Ik snap niet hoe dat kan. We rijden weg. Het adjunct-districtshoofd is naast mij gaan zitten en Lketinga zit achterin. Ik vind dat nogal brutaal, het is tenslotte onze auto, maar ik zeg niets omdat het Lketinga niet schijnt te deren. Als we er zijn, deelt het hoofd gewichtig mee dat hij over twee dagen naar Maralal moet, en aangezien ik toch naar het bevolkingsbureau moet, kan ik hem wel een lift geven. En het is een feit: over een maand loopt mijn visum af. Als we terug zijn bij de manyatta, zie ik dat er niet genoeg benzine meer is om naar Maralal te rijden; bovendien wil ik dit keer de langere, maar betere weg nemen. Ik ga naar de missiepost. Pater Giuliano doet open en vraagt, ditmaal ietsje beleefder: 'Yes?' Ik leg hem mijn probleem met de benzine uit. Op zijn vraag langs welke weg ik dan hier ben gekomen, antwoord ik: 'Die door het bos.' Voor het eerst heb ik het gevoel dat hij me wat nauwkeuriger en met een beetje respect bekijkt. 'This road is very dangerous, don't go there again.' Dan zegt hij dat ik maar even langs moet komen met de auto, dan kijkt hij wel even naar de tank. Inderdaad hangt die aan een kant ongeveer vijf centimeter scheef, waardoor er benzine verdampt. Nu snap ik ook waarom ik op die puinhelling bleef steken. Binnen een paar dagen last de pater de tank weer goed vast. Ik ben hem zeer dankbaar. Langs zijn neus weg vraagt hij met welke moran ik samenleef en wenst me veel kracht en sterke zenuwen toe. Verder hoor ik van hem dat het altijd afwachten is of er benzine is in Maralal en dat ik er verstandig aan zou doen een of twee reservetanks van tweehonderd liter op de kop te tikken en die bij de missiepost neer te zetten, want hij zal me niet altijd benzine kunnen verkopen. Ik ben blij met dit aanbod, vooral als hij ook nog zegt dat ik mijn landrover bij de missiepost mag parkeren, omdat die ook 's nachts wordt bewaakt. Lketinga is er maar moeilijk van te overtuigen dat de auto daar beter staat, want zelfs de missionarissen vertrouwt hij niet. De daaropvolgende dagen is alles rustig, afgezien van het feit dat er elke dag nieuwe mensen langskomen die vragen wanneer we naar Maralal gaan. Iedereen wil meerijden. Eindelijk heeft een Samburu een auto, en iedereen beschouwt die nu als gemeenschappelijk bezit. Keer op keer moet ik uitleggen dat ik niet van plan ben met twintig passagiers over die slechte wegen te gaan rijden. Uiteindelijk vertrekken we, uiteraard met het adjunct-districtshoofd, dat graag zou bepalen wie er mee mag rijden en wie niet. Natuurlijk alleen mannen, de vrouwen moeten thuisblijven en wachten. Als ik een vrouw zie die in haar kanga een kind draagt met dichtzittende, etterende ogen, vraag ik waarom zij naar Maralal wil. Naar het ziekenhuis, antwoordt ze, verlegen naar de grond kijkend, want hier zijn geen medicijnen voor de ogen van het kind. Daarop zeg ik dat ze in moet stappen. Als het hoofd naast mij plaats wil nemen, raap ik al mijn moed bij elkaar en zeg: 'No, this place is for Lketinga,' waarbij ik hem recht in de ogen kijk. Hij gehoorzaamt me, maar ik weet dat ik mijn krediet bij hem nu heb verspeeld. De rit verloopt voorspoedig; in de auto wordt veel gepraat en gezongen. Voor de meesten is het de eerste keer van hun leven dat ze in een auto zitten. Driemaal kruisen we een rivier, waarbij ik de vierwielaandrijving nodig heb; verder kan ik het zonder af. Desondanks moet ik goed op de weg letten, want die zit vol kuilen en scheuren. De tocht komt me eindeloos lang voor, en de benzinemeter loopt snel terug. In de loop van de middag bereiken we Maralal. De passagiers verspreiden zich, en wij rijden meteen naar de benzinepomp. Tot mijn grote teleurstelling is er nog steeds geen benzine. Sinds ik de auto heb gekocht, heeft Maralal blijkbaar helemaal zonder benzine gezeten. De Somalier bezweert me dat er vandaag of morgen benzine komt. Ik geloof er niets meer van. Lketinga en ik trekken in het hotel en brengen daar de eerste nacht door. In de tussentijd heeft het in Maralal geregend. Alles is groen, het lijkt bijna een ander land. Daar staat tegenover dat het 's nachts een stuk kouder is. Voor het eerst ervaar ik aan den lijve wat een verschrikking muskieten kunnen zijn. Al tijdens het avondeten, dat we op onze koude kamer gebruiken om maar door niemand gezien te worden, word ik aan de lopende band door muggen gestoken. Mijn enkels en handen zijn binnen de kortste keren opgezwollen. Aan een stuk door sla ik muggen dood, terwijl er onder het dak door nieuwe naar binnen zoemen. Het gekke is dat ze de voorkeur lijken te geven aan blank bloed, want mijn Masai krijgt nog niet half zo veel steken als ik. Als we in bed liggen, houdt het gezoem om mijn hoofd niet meer op. Lketinga trekt de deken helemaal over zijn gezicht en heeft er daardoor geen last van. Na een poosje knip ik, op van de zenuwen, het licht aan en wek ik hem. 'I can't sleep with these mosquitoes,' zeg ik wanhopig. Hij staat op en verdwijnt. Na tien minuten komt hij terug met een groen, gebogen geval in de vorm van een slak, dat hij op de grond zet: een muskietenstok, die hij aan een uiteinde aansteekt. Inderdaad verdwijnen de nare beestjes na korte tijd, zij het dat het nu gruwelijk gaat stinken. Ik val in slaap en word pas 's ochtends om vijf uur weer wakker, opnieuw belaagd door muskieten. De stok is helemaal opgebrand; kennelijk doe je maar zes uur met zo'n ding.

Na vier dagen wachten is er nog steeds geen benzine. Uit verveling kauwt Lketinga weer miraa. Daarbij slaat hij stiekem ook nog twee of drie biertjes achterover. Ik ben daarop tegen, maar wat moet ik zeggen? Het lange wachten werkt ook mij op de zenuwen. In de tussentijd zijn we bij het bevolkingsbureau geweest om onze huwelijksplannen bekend te maken. We worden van de ene ambtenaar naar de andere gestuurd, tot er iemand wordt gevonden die verstand heeft van trouwen voor de burgerlijke stand. Dat komt hier uiterst zelden voor, omdat de meeste Samburu's op de traditionele manier trouwen en dan meerdere vrouwen kunnen hebben. Geld voor een officieel huwelijk hebben ze niet, maar niemand wil ook op die manier trouwen omdat je dan maar een vrouw mag hebben. Als we dit horen zijn we allebei overstuur, maar Lketinga om een andere reden dan ik, zoals ik weldra zal merken. Maar op dit moment komen we er niet toe om veel na te denken, want als de ambtenaar vraagt om Lketinga's identiteitskaart en mijn paspoort om de gegevens daaruit over te nemen, komt aan het licht dat Lketinga geen kaart meer heeft. Die is in Mombasa gestolen. De ambtenaar trekt een bedenkelijk gezicht en zegt dat hij dan in Nairobi een nieuwe moet aanvragen, wat echter zeker twee maanden zal duren. Pas als hij over alle gegevens beschikt kan hij ons inschrijven en na zes weken het huwelijk voltrekken, als er geen bezwaren zijn. Dat betekent voor mij dat ik Kenia over uiterlijk drie weken moet verlaten, omdat mijn verlengde visum dan afloopt. Terwijl Lketinga weer op zijn miraa kauwt, vraag ik hem naar het trouwen met meerdere vrouwen. Hij zegt dat hij het een probleem zou vinden als dat voor hem na ons trouwen niet meer mogelijk zou zijn. Dat is een zware klap voor me, maar ik probeer kalm te blijven, omdat het voor hem de normaalste zaak van de wereld is en hij er geen kwade bedoelingen mee heeft. Maar voor mij als westerse vrouw is het ondenkbaar. Ik probeer me voor te stellen dat hij met mij en nog een of twee vrouwen leeft. Bij deze gedachte beneemt de jaloezie me zowat de adem. Terwijl ik hier nog over na zit te denken, zegt hij tegen me dat hij niet in dit bureau met me zal kunnen trouwen als ik hem later niet toesta op de traditionele manier met een Samburu-vrouw te trouwen. Dat is me nu even te veel, en ik barst in tranen uit. Geschrokken kijkt hij me aan en vraagt: 'Corinne, what's the problem?' Ik probeer hem uit te leggen dat wij blanken zoiets niet kennen en ik me niet kan voorstellen zo met iemand samen te leven. Hij lacht, neemt me in zijn armen en zoent me snel op mijn mond. 'No problem, Corinne, now you will get my first wife, pole, pole.' Hij wil een heleboel kinderen, minstens acht. Nu moet ik toch glimlachen, en ik zeg dat ik er niet meer dan twee wil. Nou, antwoordt mijn krijger, dan is het beter als er nog een vrouw is die kinderen kan krijgen. En trouwens, hij weet nog niet eens of ik hem wel kinderen kan geven, en zonder kinderen stelt een man niets voor. Dat laatste argument accepteer ik, omdat ik zelf ook niet weet of ik kinderen kan krijgen. Voor Kenia was dat niet belangrijk voor me. We praten nog een poosje door, tot ik tot het volgende compromis bereid ben: als ik over twee jaar nog geen kind heb, mag hij nog eens trouwen, in het andere geval moet hij minstens vijfjaar wachten. Hij gaat akkoord met mijn voorstel, en ik troost mezelf met de gedachte dat vijf jaar een lange tijd is. We verlaten onze slaapkamer en wandelen door Maralal in de hoop dat er nu eindelijk benzine is, maar helaas. Wel komen we mijn eeuwige redder Tom en zijn jonge vrouw tegen. Ze is nog bijna een kind en kijkt verlegen naar de grond. Ze ziet er niet gelukkig uit. We vertellen dat we al vier dagen op benzine wachten. Onze vriend vraagt waarom we niet naar het Baringomeer gaan, dat is maar ongeveer twee uur hiervandaan en daar is altijd benzine. Ik ben enthousiast over deze tip, want het rondhangen hier hangt me de keel uit. Ik stel Tom voor dat hij en zijn vrouw met ons meegaan, omdat hij immers nog een safari van me te goed heeft. Hij overlegt even met haar, maar ze is bang voor de auto. Lketinga lacht en weet haar over te halen. We spreken af de volgende ochtend vroeg te vertrekken. Vervolgens gaan we naar de plaatselijke garage, waarvan de eigenaar eveneens een Somalier is. Bij hem kan ik twee lege reservetanks kopen die achter in de landrover kunnen staan. Als we ze met touwen vast hebben gemaakt, voel ik me uitstekend toegerust voor toekomstige ritten, en we zijn blij dat we eindelijk weg kunnen. Alleen het meisje is nog kleiner en zwijgzamer geworden. Angstig houdt ze zich vast aan de tanks. Lange tijd rijden we over de stoffige, hobbelige weg zonder iemand tegen te komen. Af en toe zien we kuddes zebra's of giraffes, maar nergens is een wegwijzer of een teken van menselijk leven te bespeuren. Plotseling zakt de landrover aan de voorkant scheef en wordt het sturen heel zwaar: we hebben een lekke band. Van banden verwisselen heb ik geen verstand. Ik heb in de tien jaar dat ik rijd nog nooit een lekke band gehad. 'No problem,' zegt Tom. We halen de reserveband, de kruissleutel en de stokoude krik te voorschijn. Tom kruipt onder de landrover om de krik op de goede plaats te krijgen. Dan wil hij met de kruissleutel de moeren van het wiel losdraaien, maar de randen van het gereedschap zijn afgesleten, zodat de sleutel niet meer om de moer past. Daarom proberen we de sleutel meer grip te geven met zand, houtjes en doeken. Bij drie moeren lukt het, maar de andere zitten vast. We moeten het opgeven. Toms vrouw begint te huilen en rent de steppe op. Tom stelt ons gerust - laat haar maar, ze komt wel weer terug - maar Lketinga haalt haar toch terug, want we zijn nu in een ander district, Baringo. We zijn bezweet en vies en hebben erge dorst. We hebben wel genoeg benzine bij ons, maar niets te drinken, omdat we er niet op gerekend hadden lang onderweg te zijn. We gaan in de schaduw zitten en hopen dat er gauw een auto langskomt. Gelukkig wordt deze weg zo te zien meer bereden dan die naar Barsaloi. Als er na uren wachten nog niets is gebeurd en Lketinga van een verkenningstocht terugkomt zonder het Baringomeer of hutten te hebben gevonden, besluiten we de nacht in de landrover door te brengen. Die nacht lijkt eindeloos lang te duren. We slapen nauwelijks van honger, dorst en kou. 's Ochtends proberen de mannen het nog eens, maar tevergeefs. We zullen nog tot de middag wachten of er hulp komt opdagen. Mijn keel is uitgedroogd en mijn lippen zijn gesprongen. Het meisje huilt alweer, en Toms geduld raakt langzamerhand op. Plotseling luistert Lketinga scherp, hij meent een auto te horen. Het duurt nog minutenlang voordat ook ik het motorgeronk hoor. Tot onze grote opluchting zien we een safaribus. De Afrikaanse chauffeur stopt en draait zijn raam naar beneden. De Italiaanse toeristen nemen ons nieuwsgierig op. Tom legt de chauffeur ons probleem uit, maar deze mag tot zijn spijt geen vreemden meenemen. Wel leent hij ons zijn kruissleutel. Helaas past die niet, hij is te klein. Dan probeer ik de chauffeur te vermurwen; ik bied hem zelfs geld aan. Maar hij draait zijn raam omhoog en rijdt gewoon weg. De Italianen zeggen al die tijd niets, maar staren me tamelijk hooghartig aan. Kennelijk vinden ze mij te vies en de anderen te wild. Woedend schreeuw ik de wegrijdende bus de meest verschrikkelijke verwensingen na. Ik schaam me voor de blanken, van wie er niet een heeft geprobeerd de chauffeur te overreden. Tom is ervan overtuigd dat we in ieder geval wel op de goede weg zijn, en hij wil net te voet vertrekken als we opnieuw motorgeronk horen. Ditmaal ben ik vastbesloten het voertuig niet te laten vertrekken zonder een van ons erin. Het is weer zo'n safaribus vol Italianen. Terwijl Tom en Lketinga onderhandelen met de afwerende chauffeur en wederom niets anders bereiken dan hoofdschudden, ruk ik de achterste deur van de bus open en roep wanhopig naar binnen: 'Do you speak English?' 'No, solo italiano,' klinkt het antwoord. Alleen een vrij jonge man zegt: 'Yes, just a little bit, what's your problem?' Ik leg uit dat we hier al sinds gisterochtend zonder eten en drinken staan en dringend hulp nodig hebben. De chauffeur zegt: 'It's not allowed,' en wil de deur weer dichtdoen, maar godzijdank kiest de jonge Italiaan partij voor ons. Hij zegt dat zij de bus betalen en dus ook mogen bepalen wie er mee mag rijden. Tom stapt voorin bij de chauffeur, of die dat nu leuk vindt of niet. Opgelucht bedank ik de toeristen. We moeten het nog bijna drie uur volhouden totdat we in de verte een stofwolk zien. Daar is Tom eindelijk weer, in een landrover, samen met de eigenaar. Tot onze grote blijdschap heeft hij cola en brood bij zich. Ik wil me meteen op de koele drank storten, maar hij waarschuwt me dat ik kleine slokjes moet nemen omdat ik anders ziek word. Ik voel me als herboren en zweer een dure eed dat ik nooit meer met de auto op weg zal gaan zonder drinkwater. Tom krijgt de laatste wielmoer alleen los door hem met hamer en beitel stuk te slaan. Daarna verloopt het verwisselen van de band vlot, en algauw vervolgen we met een wielmoer minder onze reis. Na ruim anderhalfuur bereiken we eindelijk het Baringomeer. Het tankstation bevindt zich pal naast een protserig openluchtrestaurant voor toeristen. Na alles wat we hebben doorgemaakt besluit ik iedereen op een etentje te trakteren. Het meisje kijkt haar ogen uit in deze nieuwe wereld, maar voelt zich er niet op haar gemak. We gaan aan een mooie tafel zitten met uitzicht op het meer, waarin duizenden roze flamingo's een bad nemen. Als ik de stomverbaasde gezichten van mijn begeleiders zie, ben ik trots dat ik ze behalve ellende ook nog een bijzondere ervaring heb bezorgd. Er komen twee obers naar onze tafel toe, niet om de bestelling op te nemen, maar om ons mee te delen dat we niets krijgen omdat dit een restaurant voor toeristen is. Verontwaardigd antwoord ik: 'Ik ben een toeriste, en deze vrienden zijn hier op mijn uitnodiging.' De zwarte ober stelt me gerust: ik mag blijven, maar de Masai moeten van het terras af. We staan op en gaan weg. Ik voel bijna fysiek hoe vernederd deze anders zo trotse mensen zich moeten voelen. We kunnen nu in ieder geval benzine kopen. Maar als de eigenaar van het tankstation ziet dat ik de twee reservetanks ook wil vullen, moet ik hem eerst mijn geld laten zien. Lketinga stopt de slang in de eerste tank, en ik loop een paar meter weg om na alle ergernis een sigaretje te roken. Plotseling schreeuwt hij het uit, en ontsteld zie ik dat de benzine als een fontein alle kanten op spuit. Met een sprong ben ik bij de auto, raap de slang op, die op de grond ligt, en draai de kraan dicht. Hij was vastgezet, daarom stroomde de benzine door toen de tank al vol was. Er is een paar liter op de grond gemorst, en een ander deel is in de auto terechtgekomen. Als ik zie hoezeer Lketinga zich schaamt, probeer ik me te beheersen; Tom staat met zijn vrouw ter zijde en zou het liefst van schaamte in de grond zakken. De tweede tank mogen we niet meer vullen, we moeten betalen en wegwezen. Ik zou het liefst thuis in de manyatta zijn, zonder auto welteverstaan. Tot nu toe heb ik niets dan ellende met dat ding gehad. We drinken zwijgend thee in het dorp en aanvaarden dan de terugtocht. In de auto hangt een doordringende benzinelucht, en het duurt niet lang of het meisje moet overgeven. Daarna wil ze niet meer instappen, maar lopend verder naar huis. Tom wordt woedend en dreigt haar in Maralal terug te sturen naar haar ouders en een andere vrouw te nemen. Dat is kennelijk een grote schande, want ze stapt weer in. Lketinga heeft nog niets gezegd. Ik heb met hem te doen en probeer hem te troosten. Het is donker als we Maralal bereiken. De twee anderen nemen vrij snel afscheid, en wij gaan weer naar ons hotel. Hoewel het fris is, ga ik nog even onder de spaarzame waterstraal van de douche, want ik plak helemaal van het vuil en het stof Ook Lketinga gaat zich wassen. Dan verorberen we op onze kamer nog een grote portie vlees. Deze keer smaakt het zelfs mij uitstekend; we spoelen het eten weg met een biertje. Daarna voel ik me echt behaaglijk, en we schenken elkaar een mooie liefdesnacht, waarbij ik voor het eerst een orgasme bij hem krijg. Dat gaat niet helemaal geruisloos in zijn werk, en hij legt geschrokken zijn hand op mijn mond en vraagt: 'Connne, what's the problem?' Als ik weer op adem ben gekomen, probeer ik hem uit te leggen dat ik ben klaargekomen. Hij begrijpt er niets van en lacht alleen maar ongelovig. Hij komt tot de slotsom dat dit iets is wat alleen bij blanken voorkomt. Gelukkig en vermoeid val ik ten slotte in slaap.

De volgende ochtend doen we allerlei inkopen: rijst, aardappelen, groente, vruchten, zelfs ananas. Ook de tweede reservetank kunnen we vullen, want er is opeens weer benzine in Maralal; alsof ze het erom doen. Zwaar beladen beginnen we aan de terugtocht. We nemen ook twee Samburu-mannen mee. Lketinga wil de kortste weg door het bos nemen. Ik heb mijn twijfels, maar die verdwijnen snel omdat hij bij me is. De tocht verloopt voorspoedig tot we bij het steile stuk aankomen. Aangezien de auto door de gevulde reservetanks nog meer schommelt, vraag ik de twee passagiers uit te stappen en met alle inkopen even aan de kant te gaan zitten, want ik ben bang dat de auto anders omkiept. Niemand zegt een woord als ik aan de tweehonderd meter begin. Het lukt, en het gekwebbel in de auto gaat verder. Bij de puinhelling moet iedereen eruit, en Lketinga loodst me veilig over de grote rotsblokken. Als ook dit goed is doorstaan, voel ik me opgelucht en trots. Zonder incidenten bereiken we Barsaloi.

 


De blanke masai V2
titlepage.xhtml
index_split_000.xhtml
index_split_001.xhtml
index_split_002.xhtml
index_split_003.xhtml
index_split_004.xhtml
index_split_005.xhtml
index_split_006.xhtml
index_split_007.xhtml
index_split_008.xhtml
index_split_009.xhtml
index_split_010.xhtml
index_split_011.xhtml
index_split_012.xhtml
index_split_013.xhtml
index_split_014.xhtml
index_split_015.xhtml
index_split_016.xhtml
index_split_017.xhtml
index_split_018.xhtml
index_split_019.xhtml
index_split_020.xhtml
index_split_021.xhtml
index_split_022.xhtml
index_split_023.xhtml
index_split_024.xhtml
index_split_025.xhtml
index_split_026.xhtml
index_split_027.xhtml
index_split_028.xhtml
index_split_029.xhtml
index_split_030.xhtml
index_split_031.xhtml
index_split_032.xhtml
index_split_033.xhtml
index_split_034.xhtml
index_split_035.xhtml
index_split_036.xhtml
index_split_037.xhtml
index_split_038.xhtml
index_split_039.xhtml
index_split_040.xhtml
index_split_041.xhtml
index_split_042.xhtml
index_split_043.xhtml
index_split_044.xhtml
index_split_045.xhtml
index_split_046.xhtml
index_split_047.xhtml
index_split_048.xhtml
index_split_049.xhtml
index_split_050.xhtml
index_split_051.xhtml
index_split_052.xhtml
index_split_053.xhtml
index_split_054.xhtml
index_split_055.xhtml
index_split_056.xhtml
index_split_057.xhtml
index_split_058.xhtml
index_split_059.xhtml
index_split_060.xhtml
index_split_061.xhtml
index_split_062.xhtml
index_split_063.xhtml
index_split_064.xhtml
index_split_065.xhtml
index_split_066.xhtml
index_split_067.xhtml
index_split_068.xhtml
index_split_069.xhtml
index_split_070.xhtml
index_split_071.xhtml
index_split_072.xhtml
index_split_073.xhtml
index_split_074.xhtml
index_split_075.xhtml
index_split_076.xhtml
index_split_077.xhtml
index_split_078.xhtml
index_split_079.xhtml
index_split_080.xhtml
index_split_081.xhtml
index_split_082.xhtml
index_split_083.xhtml
index_split_084.xhtml
index_split_085.xhtml
index_split_086.xhtml
index_split_087.xhtml
index_split_088.xhtml
index_split_089.xhtml
index_split_090.xhtml
index_split_091.xhtml
index_split_092.xhtml
index_split_093.xhtml
index_split_094.xhtml
index_split_095.xhtml
index_split_096.xhtml
index_split_097.xhtml
index_split_098.xhtml
index_split_099.xhtml
index_split_100.xhtml
index_split_101.xhtml
index_split_102.xhtml
index_split_103.xhtml
index_split_104.xhtml
index_split_105.xhtml
index_split_106.xhtml
index_split_107.xhtml
index_split_108.xhtml