Plotseling komt mijn man aangelopen met Napirai. Ik begrijp niet wat hij hier komt doen, want ik heb immers de auto en de winkel is een paar kilometer hiervandaan. Hij kijkt op zijn horloge en vaart tegen me uit omdat ik zo lang weg ben gebleven. Zo beheerst mogelijk zeg ik tegen hem dat ik, zoals hij zelf kan zien, net klaar ben. Hij zet de zweterige Napirai bij me op schoot. Ze heeft haar broek volgepoept. Ik vraag geergerd waarom hij haar heeft meegenomen en waar ons kindermeisje is. Hij heeft haar en William naar huis gestuurd en de winkel gewoon gesloten. Hij is niet gek, hij weet heel goed dat ik een afspraak met iemand had, anders was ik allang weer thuis geweest. Ik kan praten wat ik wil, Lketinga is ziek van jaloezie. Hij is ervan overtuigd dat ik voor mijn bezoek aan de kapper een ontmoeting met een andere krijger heb gehad. Ik wil zo snel mogelijk weg uit het hotel, en we rijden rechtstreeks naar huis. Ik heb geen zin meer om te werken. Ik kan maar niet begrijpen dat ik niet eens een paar uur naar de kapper kan gaan zonder dat mijn man helemaal op tilt slaat. Zo gaat het niet langer. Woedend en op hatelijke toon zeg ik tegen mijn man dat hij naar huis moet gaan en met een tweede vrouw moet trouwen. Ik zal hem financieel blijven steunen. Maar hij moet weg, zodat we allemaal tot rust kunnen komen. Ik heb geen andere minnaar en wil er ook geen. Ik wil alleen maar werken en een rustig leven leiden. Ik vind het ook goed als hij over twee of drie maanden terugkomt en dat we dan verder zien. Maar Lketinga is niet vatbaar voor mijn argumenten. Hij zegt dat hij geen andere vrouw wil en alleen van mij houdt. Hij wil dat het weer wordt zoals vroeger, voordat Napirai er was. Hij begrijpt gewoon niet dat hijzelf alles kapot heeft gemaakt met zijn jaloezie. Ik kan me alleen nog maar ontspannen als hij weg is. We maken ruzie, en ik huil en zie er geen gat meer in. Ik heb zelfs geen kracht meer om Napirai te troosten, omdat ik me zelf zo afschuwelijk voel. Ik voel me een gevangene. Ik moet met iemand praten. Sophia zal me begrijpen! Erger dan nu kan het toch niet worden. Ik stap in de auto en laat mijn man en kind gewoon achter. Hij probeert me tegen te houden, maar ik scheur al weg. 'You are crazy, Corinne,' is het laatste wat ik hoor. Sophia is helemaal van de kaart als ze me ziet. Ze dacht dat met ons alles prima was omdat ik al een hele tijd niet meer langs ben geweest. Als ik haar het hele verhaal vertel, is ze geschokt. In mijn wanhoop vertel ik haar dat ik overweeg terug te gaan naar Zwitserland, omdat ik bang ben dat er op een dag iets ergs gebeurt. Sophia probeert me daarvan af te brengen: nu de winkel zo goed loopt en ik net mijn werkvergunning heb, moet ik maar even doorbijten. Misschien gaat Lketinga toch wel terug naar huis omdat hij zich hier in Mombasa niet op zijn gemak voelt. We bespreken van alles, maar inwendig ben ik opgebrand. Ik vraag of ze marihuana heeft. Ja hoor, ik krijg een beetje van haar vriend. Ik rijd iets minder somber terug en bereid me alweer voor op de volgende ruzie. Maar mijn man is voor het huis met Napirai aan het spelen. Hij zegt geen boe of ba. Hij vraagt zelfs niet waar ik geweest ben. Dit is iets nieuws. Binnen draai ik haastig een joint en rook hem op. Nu voel ik me beter, alles lijkt nu draaglijker. Opgewekt ga ik buiten zitten en kijk geamuseerd naar mijn dochter, die telkens opnieuw probeert in een boom te klimmen. Als mijn hoofd weer wat helderder is, koop ik rijst en aardappelen voor het avondeten. Van die joint heb ik een verschrikkelijke honger gekregen. Later was ik Napirai zoals elke dag in de wasbak, waarna ik zelf naar de 'oerwouddouche' ga. De luiers zet ik zoals altijd voor de nacht in de week, zodat ik ze morgenochtend voor mijn werk kan wassen. Dan ga ik naar bed. Mijn man brengt een paar krijgers met de auto naar een dansvoorstelling. De dagen gaan geruisloos voorbij, en ik kijk iedere avond uit naar mijn joint. We zijn weer vaker intiem met elkaar, niet omdat ik er plezier aan beleef, maar omdat het me niets meer kan schelen. Ik leef op de automatische piloot. Als een robot open ik 's ochtends de winkel, en samen met William, die steeds vaker niet komt opdagen, verkoop ik de souvenirs. Lketinga is nu bijna de hele dag in de winkel. De toeristen komen met fototoestellen en videocamera's, en weldra zijn we in veelvoud vastgelegd. Mijn man vraagt er nog steeds geld voor, maar ik wind me er niet meer over op. Hij begrijpt niet waarom de mensen ons willen fotograferen en zegt terecht dat we toch geen aapjes zijn. De toeristen vragen vaak waar ons dochtertje is, omdat ze denken dat Napirai, die met het kindermeisje speelt, haar kind is. Ik moet steeds weer uitleggen dat dat meisje van inmiddels zestien maanden onze Napirai is. Ik maak me samen met het kindermeisje vrolijk over het steeds terugkerende misverstand, tot Lketinga zich begint af te vragen waarom iedereen hetzelfde denkt. Ik probeer hem te kalmeren: we hoeven ons toch niets aan te trekken van wat de mensen denken? Maar hij blijft de geirriteerde klanten maar vragen waarom ze niet meteen zagen dat ik Napirais moeder ben, zodat sommigen geschrokken de winkel uit vluchten. Ook tegenover het meisje doet hij wantrouwig. Mijn zus is alweer bijna een maand thuis. Edy komt af en toe vragen of er een brief van haar is, maar Lketinga ziet dat op den duur anders. Volgens hem komt Edy natuurlijk vanwege mij, en op een dag betrapt hij me terwijl ik marihuana van Edy koop. Hij gaat tegen me tekeer of ik een zware misdadigster ben en dreigt me bij de politie aan te geven. Mijn eigen man wil me naar de gevangenis sturen, hoewel hij weet hoe vreselijk het daar is! De drugswetgeving in Kenia is heel streng. Edy weet hem er met veel moeite van te weerhouden om naar de politie in Ukunda te gaan. Ik sta als aan de grond genageld en ben zelfs niet meer in staat om te huilen. Ik heb dat spul nodig om zijn gezelschap te kunnen verdragen. Maar ik moet hem beloven nooit meer marihuana te roken, anders geeft hij me aan. Hij wil niet samenleven met iemand die de Keniaanse wet overtreedt. Miraa is officieel toegestaan, dus dat is iets anders.
Mijn man doorzoekt mijn tassen en ruikt aan iedere sigaret die ik opsteek. Thuis vertelt hij het aan Priscilla en aan iedereen die het maar horen wil. Iedereen is natuurlijk geschokt, en ik voel me beroerd. Iedere keer dat ik naar de wc ga, gaat hij mee. Boodschappen doen in het dorp mag ik helemaal niet meer. Ik ben alleen nog maar in onze winkel, of ik zit thuis op bed. Het enige wat belangrijk voor me is, is mijn kind. Napirai lijkt te voelen dat het slecht met me gaat. Ze gaat nooit ver uit mijn buurt en brabbelt 'mama, mama' en een paar onverstaanbare woorden. Priscilla bemoeit zich niet meer met ons. Ze wil geen problemen. Ik heb geen plezier meer in mijn werk. Lketinga houdt me constant in de gaten, ofwel in de winkel, ofwel vanuit het Chinese restaurant. Soms keert hij wel driemaal per dag mijn tas ondersteboven. Op een dag komen er weer Zwitserse toeristen. Ik heb geen zin in een gesprek en zeg dat ik me niet goed voel en buikpijn heb. Mijn man komt er net aan als een Zwitserse Napirai bewondert en argeloos opmerkt dat ze op het kindermeisje lijkt. Ik help de bezoekster uit de droom, maar Lketinga vraagt: 'Corinne, why all people know this child is not yours?' Met dat zinnetje heeft hij mijn laatste hoop en mijn laatste beetje respect voor hem vernietigd. Ik sta als in trance op en loop naar het Chinese restaurant aan de overkant zonder op de vragen van de anderen te reageren. Ik zeg tegen de eigenaar dat ik graag wil telefoneren. Ik vraag verbinding met het kantoor van Swissair in Nairobi en informeer naar de eerstvolgende vlucht waarmee mijn dochtertje en ik naar Zurich kunnen vertrekken. Het duurt even voor ik te horen krijg dat er over vier dagen nog plaatsen vrij zijn. Ik weet dat ik als particulier niet telefonisch kan reserveren, maar ik smeek de vrouw die plaatsen voor me vast te houden. Ik kan pas een dag voor vertrek de tickets afhalen en betalen. Maar het is erg belangrijk, en ik garandeer haar dat ik kom. Mijn hart klopt in mijn keel als ik haar 'Okay' hoor zeggen. Ik loop langzaam terug naar de winkel en zeg zonder omhaal dat ik met vakantie ga naar Zwitserland. Lketinga lacht eerst wat onzeker en zegt dan dat ik zonder Napirai mag gaan, want dan weet hij zeker dat ik terugkom. Ik antwoord vermoeid dat mijn kind met me meegaat. Ik zal terugkomen, zoals altijd, maar na de stress rond de winkel moet ik even op adem komen voordat in december het hoogseizoen begint. Lketinga vindt het niet goed en weigert dan ook de verklaring te ondertekenen dat ik Kenia uit mag. Desondanks pak ik twee dagen later mijn spullen. Priscilla en Sophia praten met hem. Allemaal zijn ze ervan overtuigd dat ik terugkom.