Ik doe mijn ogen open en meen uit een boze droom te ontwaken, maar als ik om me heen kijk, merk ik dat het geschreeuw en gekreun echt is. Ik lig in het ziekenhuis in een enorme zaal waarin de bedden dicht op elkaar staan. Links van me ligt een oude, uitgemergelde Samburu-vrouw, rechts staat een paars bedje met spijlen. Er ligt een kind in dat aan een stuk door tegen het hout beukt en schreeuwt. Waar ik ook kijk: niets dan ellende. Waarom lig ik in het ziekenhuis? Ik begrijp niet hoe ik hier ben gekomen. Waar is Lketinga? Ik raak in paniek. Hoe lang ben ik hier al? Buiten is het licht, de zon schijnt. Mijn bed is van ijzer, met een dunne matras en smerige, grauwe lakens. Er lopen tweejonge dokters in witte jassen voorbij. 'Hello!' Ik zwaai. Mijn stem is niet hard genoeg. Het gekreun overstemt me, en overeind komen kan ik niet. Mijn hoofd is te zwaar. De tranen springen in mijn ogen. Wat doe ik hier? Waar is Lketinga? De Samburu-vrouw zegt iets tegen me, maar ik versta haar niet. Dan zie ik eindelijk Lketinga op me afkomen. Als ik hem zie, word ik rustig en zelfs een beetje blij. 'Hello Corinne, how you feel now?' Ik probeer te glimlachen en zeg dat ik me redelijk voel. Hij vertelt dat ik vlak na onze aankomst ben flauwgevallen. De beheerster van ons hotel heeft meteen de ziekenwagen laten komen. En nu lig ik hier, sinds gisteravond. Hij is de hele nacht bij me geweest, maar ik ben niet wakker geworden. Ik kan haast niet geloven dat ik er allemaal niets van heb gemerkt. De dokter heeft me een spuitje gegeven. Een tijdje later staan de twee plaatselijke dokters aan mijn bed. Ik heb acute malaria, maar ze kunnen niet veel doen omdat er een tekort is aan medicijnen. Ik krijg alleen pillen. Verder moet ik veel eten en slapen. Bij het woord eten word ik al onpasselijk, en slapen lijkt me ook uitgesloten met al dat geschreeuw en gekreun. Lketinga zit naast mijn bed en kijkt me hulpeloos aan. Plotseling krijg ik een doordringende koollucht in mijn neus. Mijn maag steigert. Ik moet snel iets hebben om in te kotsen. In mijn wanhoop grijp ik naar de waterkruik en geef over. Lketinga houdt de kruik vast en ondersteunt me, in mijn eentje zou het me niet lukken. Meteen staat er een zwarte verpleegster naast ons, die de kruik weggrist en me er een emmer voor in de plaats geeft. 'Why you take this? This is for drinking water!' snauwt ze me toe. Ik voel me ellendig. De lucht is afkomstig van de etenswagen. Er staan metalen kommen op, die worden volgeschept met een smurrie van rijst en kool. Bij ieder bed wordt een kom neergezet. Volkomen uitgeput van het braken lig ik op bed en houd mijn neus angstvallig dichtgeknepen. Ik kan met geen mogelijkheid eten. Ongeveer een uur geleden heb ik de eerste medicijnen gekregen, en nu krijg ik geleidelijk jeuk over mijn hele lichaam. Ik krab me overal waar ik bij kan. Lketinga ontdekt in mijn gezicht vlekken en pukkels. Ik doe mijn rok omhoog, en dan blijkt dat ook mijn benen bezaaid zijn met puistjes. Hij haalt een dokter. Kennelijk ben ik allergisch voor dit medicijn. Maar hij kan me op dit moment niets anders geven, want alles is op en er wordt met smart gewacht op nieuwe voorraden uit Nairobi. Tegen de avond gaat Lketinga weg. Hij wil wat gaan eten en kijken of hij iemand van thuis ziet om te vragen wanneer zijn grote feest begint. Ik ben doodmoe en wil alleen nog maar slapen. Mijn hele lichaam baadt in het zweet, en de koortsthermometer geeft eenenveertig graden aan. Door het vele water dat ik heb gedronken moet ik nu naar de wc, maar hoe kom ik daar? Het wc-hokje bevindt zich op ongeveer dertig meter van de uitgang. Hoe moet ik die afstand overbruggen? Behoedzaam zet ik mijn benen op de grond en schuif mijn voeten in de plastic sandalen. Dan trek ik mezelf overeind aan het frame van het bed. Mijn benen trillen, ik kan nauwelijks staan. Ik verzamel al mijn krachten, want ik wil nu in geen geval in elkaar zakken. Ik schuifel richting uitgang, me aan alle bedden vasthoudend. De afstand van dertig meter lijkt eindeloos lang, en bijna leg ik de laatste meters kruipend af, want daar kan ik me nergens meer vasthouden. Ik zet mijn tanden op elkaar en bereik met mijn laatste krachten de wc. Maar zitten kan hier niet, integendeel, ik moet gehurkt mijn behoefte doen. Zo goed en zo kwaad als het gaat houd ik me vast aan de stenen muren. Hoe erg malaria is, dringt pas tot me door als ik besef hoe zwak ik ben, ik, die nog nooit echt ziek ben geweest. Voor de deur staat een hoogzwangere Masaivrouw. Als ze merkt dat ik de deur niet loslaat omdat ik anders omval, ondersteunt ze me zwijgend tot bij de ingang van de zaal. Ik ben haar zo dankbaar dat de tranen me over het gezicht lopen. Met moeite hijs ik me weer in bed en begin een potje te huilen. De zuster komt vragen of ik pijn heb. Ik schud mijn hoofd en voel me nog beroerder. Op een gegeven moment val ik toch in slaap. Midden in de nacht word ik wakker. Het kind in het bedje met de spijlen schreeuwt keihard en slaat met zijn hoofdje tegen het hout. Er komt niemand, en ik word zowat gek van het gekrijs. Ik ben hier nu al vier dagen, en nog steeds voel ik me ellendig. Lketinga komt vaak op bezoek. Ook hij ziet er slecht uit; hij wil naar huis, maar niet zonder mij, want hij is bang dat ik doodga. Behalve vitaminepillen heb ik nog steeds niets gegeten. De zusters schelden steeds op me, maar zodra ik iets tot me neem, kots ik het er meteen weer uit. Mijn buik doet verschrikkelijk pijn. Een keer komt Lketinga met een hele geitenpoot aanzetten, gebraden en al, en hij smeekt me wanhopig die op te eten, dan word ik wel weer gezond. Maar ik kan niet. Teleurgesteld vertrekt hij weer. De vijfde dag komt Jutta. Ze heeft gehoord dat er een blanke vrouw in het ziekenhuis ligt. Ze schrikt hevig als ze me ziet en zegt dat ik hier meteen weg moet, naar het missieziekenhuis in Wamba. Maar ik snap niet waarom ik naar een ander ziekenhuis zou moeten, het is toch overal hetzelfde. En een autorit van vierenhalf uur houd ik niet vol. 'Als je jezelf zou zien, zou je wel snappen waarom je weg moet. Vijf dagen, en ze hebben je niks gegeven? Dan ben je minder waard dan een geit buiten. Misschien willen ze je wel helemaal niet helpen,' zegt ze. 'Jutta, breng me naar een hotel. Hier wil ik niet doodgaan, en naar Wamba red ik het niet met die wegen hier, ik kan mezelf immers niet eens goed vasthouden!' Jutta praat met de dokters. Ze willen me niet laten gaan. Pas als ik een verklaring onderteken dat ik alle verantwoordelijkheid op me neem, maken ze mijn ontslagformulieren in orde. Ondertussen gaat Jutta op zoek naar Lketinga, dan kan die haar helpen me naar het hotel te brengen. Ze nemen me tussen zich in, en zo lopen we langzaam het dorp in. Overal blijven de mensen staan om ons aan te gapen. Ik schaam me dat ik zo hulpeloos door dit dorp word gesleept. Maar ik wil vechten om te overleven. Daarom vraag ik de twee me naar het restaurant van de Somalier te brengen. Daar zal ik proberen een portie lever te eten. Het restaurant is minstens tweehonderd meter ver, en ik zak door mijn benen. Aan een stuk door praat ik op mezelf in: 'Corinne, je kunt het! Je moet het klaarspelen!' Uitgeput maar trots ga ik zitten. De Somalier schrikt ook als hij me ziet. We bestellen lever. Mijn maag komt in opstand als ik naar het bord kijk. Met al mijn kracht overwin ik mezelf en begin langzaam te eten. Na twee uur is mijn bord bijna leeg, en ik maak mezelf wijs dat ik me fantastisch voel. Lketinga is tevreden. We gaan gedrieen naar het hotel, waar Jutta afscheid neemt. Morgen of overmorgen zal ze nog eens komen kijken. De rest van de middag zit ik voor het hotel in de zon. Het is goed om de warmte te voelen. 's Avonds lig ik in bed, eet langzaam een wortel en ben trots dat ik vooruitga. Mijn maag is tot rust gekomen en ik heb alles binnengehouden. Nu gaat het de goede kant op! denk ik vol vertrouwen voor ik inslaap. De volgende ochtend hoort Lketinga dat de ceremonie al is begonnen. Hij is kwaad en wil meteen naar huis, naar de plaats van het feest. Maar ik kan beslist nog niet zo ver rijden, en als hij te voet gaat doet hij er een dag over. Hij denkt veel aan zijn moeder, die wanhopig wacht en niet weet wat er is gebeurd. Morgen gaan we terug, beloof ik mijn geliefde. Dan heb ik nog een hele dag om aan te sterken, zodat ik in ieder geval het stuur kan vasthouden. Als we eenmaal buiten Maralal zijn kan Lketinga verder rijden, maar hier is het te gevaarlijk met al die politie. We gaan opnieuw naar de Somalier, en ik bestel hetzelfde eten als gisteren. Vandaag heb ik de hele afstand al bijna zonder hulp gelopen. Het eten gaat al veel gemakkelijker. Langzaam voel ik mijn lichaam weer tot leven komen. Mijn buik is plat en niet meer hol en ingevallen. In het hotel bekijk ik mezelf voor het eerst weer in een spiegel. Mijn gezicht is erg veranderd. De ogen rijken veel te groot, en mijn jukbeenderen tekenen zich scherp af. Voor we vertrekken heeft Lketinga nog een kilo pruimtabak en suiker gekocht; ik koop rijst en vruchten. De eerste kilometers kosten me enorm veel moeite, omdat ik voortdurend heen en weer moet schakelen tussen de een en de twee en veel kracht nodig heb voor het induwen van de koppeling. Lketinga, die naast me zit, zorgt voor extra kracht door met zijn arm mijn bovenbeen omlaag te drukken. Ik rijd weer als in trance, en na een paar uur bereiken we de plaats van het feest.