Als ik in Barsaloi uit de auto stap, zie ik mijn man met grote stappen op me afkomen. Hij begroet me koeltjes en vraagt waarom ik nu pas terug ben. 'Hoezo, nu pas? Ik ben zo snel teruggekomen als ik kon,' antwoord ik gepikeerd en teleurgesteld. Hij vraagt niet eens of het gelukt is met de onderdelen. Waarom moest ik nog eens in Maralal overnachten? Wie heb ik daar ontmoet? Vragen en nog eens vragen, maar geen woord van dank. Ik vind het pijnlijk om zo wantrouwig bejegend te worden waar pater Roberto bij is. Ik loop snel met Napirai naar huis. Hij draagt mijn tas, dat is tenminste iets. Zelfs voor hem is die aan de zware kant. Met een onderzoekende blik hervat hij zijn borende gevraag. Als ik op het punt sta tegen hem uit te vallen van woede en verdriet, komt James in een vrolijke stemming binnenvallen met zijn vriend. Hij vraagt wel direct hoe het is gegaan. Hij vindt het moedig dat ik zo halsoverkop met het vliegtuig mee ben gegaan. Jammer genoeg was hij bij de rivier zijn kleren aan het wassen toen hij ervan hoorde. Hij was graag meegevlogen, zijn grootste wens is om nog eens te vliegen. Zijn woorden doen me goed, en ik kalmeer. De jongens zetten thee voor me. Ze praten honderduit, maar Lketinga gaat naar buiten, hoewel het donker is. Ik vraag James wat mijn man heeft gezegd toen hij thuiskwam en merkte dat ik weg was. Hij glimlacht verontschuldigend en zegt dat ik moet proberen te begrijpen dat Lketinga's generatie geen begrip heeft voor zelfstandige vrouwen en niemand zomaar vertrouwt. Lketinga dacht dat ik er met Napirai vandoor was en niet meer terug zou komen. Ik begrijp dat niet, hoewel ik er langzamerhand alle reden toe zou hebben om weg te lopen. Maar waarheen? Napirai heeft haar vader toch ook nodig! James onderbreekt mijn sombere gedachten door me te vragen wanneer we eindelijk de winkel weer opendoen. Hij zou zo graag werken en wat geld verdienen. En wij moeten zelf ook zorgen dat er weer eens geld binnenkomt, anders gaan we ten onder aan die auto. Zodra de Datsun is gerepareerd, openen we de winkel weer, en dit keer gaan we het echt serieus aanpakken, niet alleen etenswaren, maar ook kleren, schoenen, limonade en bier. Zolang de arbeiders uit Nairobi hier zijn, valt er in ieder geval genoeg te verdienen. En daarna komen er leraren van buiten met hun gezinnen. Met James als hulp zie ik goede mogelijkheden. Wel maak ik hem onomwonden duidelijk dat dit mijn laatste poging wordt en dat dit de laatste keer is dat ik er geld in steek. Maar de euforie van de jongens werkt aanstekelijk, en ik vergeet de ellende die ik de laatste tijd vanwege Lketinga heb moeten doormaken. Als hij thuiskomt, verdwijnen de jongens. De volgende ochtend gaat Lketinga uit zichzelf naar de arbeiders om te zeggen dat de nieuwe onderdelen er zijn en kunnen worden gemonteerd. Na werktijd verschijnt er een monteur, die aan onze auto begint te sleutelen. Hij slaagt er echter niet in alles nog vandaag voor elkaar te krijgen. Pas na drie dagen rijdt onze mooie auto weer. Nu kunnen we weer met de winkel beginnen. We vertrekken met zijn vieren. James is verrukt dat hij Napirai mag vasthouden. Hij krijgt er nooit genoeg van met haar te spelen. In Maralal ga ik eerst naar de bank om te informeren of mijn laatste geld, ruim vijfduizend gulden, al binnen is uit Zwitserland, maar de bankier moet tot zijn spijt melden dat het er nog niet is. Maar de volgende dag is het er wel, en we beginnen met inkopen: natuurlijk eerst weer een ton mais en suiker, dan groente en vruchten, alles wat ik maar kan vinden. De rest investeer ik in kleren, schoenen, tabak, plastic bakken, jerrycans voor water, alles wat ik met een goede winst denk te kunnen verkopen. Ik koop zelfs twintig broden. Ik geef alles tot op de laatste cent uit in de hoop dat ik er het dubbele voor terugkrijg. De heropening wordt een waar evenement. De mensen komen van heinde en verre. De kanga's, de kleren en de jerrycans zijn al na twee dagen uitverkocht. De arbeiders die de school bouwen, kopen grote hoeveelheden groente, rijst en aardappelen. Het lijkt hier wel een kleine oerwoudsupermarkt. Die eerste paar dagen zijn we gelukkig, trots en tevreden, maar wel steeds hondsmoe. James wil zo graag werken dat hij me vraagt of hij in de winkel mag wonen om 's morgens vroeger te kunnen beginnen. Het bier bieden we niet openlijk te koop aan, maar onder de toonbank. Ik wil geen problemen krijgen. De paar kratten zijn meestal na twee dagen uitverkocht. Ik wil niet dat we langer dan een paar dagen nee moeten verkopen en voel me verantwoordelijk voor de nieuwe aanvoer. Met de eerste inkomsten laat ik meteen nieuwe kleren komen, want de mensen van de school hebben veel overhemden en broeken nodig. Eens in de drie weken rijd ik speciaal hiervoor helemaal naar Nanyuki, waar een grote kledingmarkt wordt gehouden. De vrouwen en kinderkleding gaat als warme broodjes over de toonbank. Ik noteer zelfs bestellingen. Ik verwonder me erover dat de mensen blijkbaar opeens meer geld te besteden hebben. Dat komt voor een deel door de bouw van de school, waardoor veel mensen werk hebben gevonden. De zaken gaan erg goed, en de winkel is voor veel arbeiders een ontmoetingsplaats geworden. Alles gaat prima tot Lketinga weer last krijgt van jaloezieaanvallen. 's Morgens ben ik nooit in de winkel, omdat ik eerst het huishouden moet doen. Pas na de middag loop ik er met Napirai naartoe. Met de jongens is het meestal heel gezellig. Ook Napirai geniet ervan in het middelpunt van de belangstelling te staan, want er zijn hier altijd wel kinderen die haar dragen en met haar spelen. Alleen mijn man ziet niet graag dat ik vrolijk ben, omdat ik volgens hem nooit met hem lach. Dat komt door zijn wantrouwen jegens iedereen die vijf minuten met mij praat. Eerst kiest hij de arbeiders die elkaar dagelijks in de winkel treffen als doelwit. Het komt voor dat hij een of meer van hen niet meer in de winkel wil hebben, of waar ik bij ben verkondigt dat die-en-die alleen maar hier komt vanwege mij. Dat brengt me in verlegenheid, en ik ga dan altijd de winkel uit. Ook James kan niets beginnen tegen zijn oudere broer en die op niets gebaseerde verdachtmakingen. We maken steeds vaker ruzie, en ik betrap mezelf op het besef dat ik niet op deze manier met mijn leven verder wil. Wij werken, en hij staat erbij en kankert op mij of de mensen, of anders is hij wel thuis bezig een geit te slachten met een paar krijgers, waarna ik de hele vloer bezaaid met bloed en botten aantref. Een- a tweemaal per week rijd ik naar Baragoi, dat veel dichterbij ligt dan Maralal, om de etenswaren aan te vullen. Er is weer eens een tekort aan suiker, omdat het bruiloftsfeest van een krijger voor de deur staat. Hij wil in zijn eentje driehonderd kilo kopen, die hij tegen een meerprijs naar een verafgelegen kraal wil laten brengen. Het is vroeg in de middag, en ik ga jachtig op weg. Ik kan de afstand naar Baragoi in anderhalfuur afleggen. Zonder problemen kom ik aan. Ik koop maar zeshonderd kilo suiker, omdat ik twee rivieren moet oversteken en mijn auto niet te zwaar wil belasten. De auto is ingeladen en ik wil starten. Maar de motor slaat niet aan, en na een paar pogingen doet niets het meer. In een mum van tijd staan er een heleboel Turkana's om me heen, die allemaal nieuwsgierig in de auto kijken. De eigenaar van de winkel komt naar buiten en vraagt wat het probleem is. Een paar mensen proberen de auto aan te duwen, maar ook dat levert niets op. De eigenaar zegt dat er ongeveer driehonderd meter verderop een tent is waar nog meer mzungu's zijn die een auto hebben. Inderdaad tref ik op de aangeduide plaats een jong Engels stel aan, aan wie ik mijn probleem uiteenzet. De man pakt een gereedschapskist en gaat mee om naar mijn auto te kijken. Hij heeft al snel ontdekt dat de accu volkomen leeg is. Hij probeert een paar dingen, maar zonder succes. Als ik vertel dat ik vandaag nog naar Barsaloi moet omdat ik thuis een baby heb, biedt hij me aan me de accu uit zijn eigen auto te lenen. Maar aangezien zij zelf over twee dagen naar Nairobi willen vertrekken, moet ik hem wel beloven de accu voor die tijd terug te brengen. Ik ben onder de indruk van zijn vertrouwen en beloof op tijd terug te zijn. Mijn kapotte accu laat ik bij hem achter. Thuis vertel ik mijn man wat er is gebeurd, omdat hij weer achterdochtig vraagt waarom ik zo lang weg ben gebleven. Zelf vind ik het natuurlijk ook erg vervelend dat we al weer voor een grote uitgave staan; al ons verdiende geld wordt door die auto opgeslokt. Eigenlijk heb ik ook dringend vier nieuwe banden nodig. Het is om gek van te worden, zo wordt het nooit wat met ons, en ik gruw van het idee dat ik morgen weer naar Maralal moet. Dan komt het toeval me te hulp, want er vertrekt een auto van de arbeiders van de bouw naar Maralal om etenswaren en bier te halen. Ik vraag Lketinga mee te rijden en de accu mee te nemen. In Maralal kan hij dan een nieuwe accu kopen en met de matatu naar Baragoi gaan om de Engelsen hun accu terug te brengen. Zij zullen hem dan vast wel een lift willen geven naar Barsaloi. Ik druk hem op het hart dat het erg belangrijk is dat die mensen morgen hun accu terugkrijgen. Hij verzekert me dat het geen probleem is en gaat met de landrover van de arbeiders mee naar Maralal, door het oerwoud. Ik ben er niet gerust op dat alles goed komt, maar hij heeft het me uitdrukkelijk beloofd en was trots omdat hij in zijn eentje op deze belangrijke reis werd gestuurd. Hij moet in Maralal overnachten en dan 's morgens vroeg de enige matatu naar Baragoi nemen. Ik ben eerst thuis en later in de winkel om James te helpen met het verkopen van de suiker. Lketinga kan elk moment terugkomen. Maar het wordt negen uur 's avonds voordat we in de verte lichten zien. Opgelucht zet ik thee, zodat hij direct iets te drinken heeft als hij er is. Een halfuur later stopt de landrover van de Engelsen voor onze winkel. Ik hol naar ze toe en vraag stomverbaasd waar mijn man is. De jongeman kijkt me geirriteerd aan en zegt dat hij niet weet waar mijn man is, maar dat hij nu wel zijn accu terug wil, want ze moeten nog vandaag op weg gaan naar Nairobi. Morgenavond vertrekt hun vlucht naar Engeland. Ik voel me diep ongelukkig en schaam me dood omdat ik mijn belofte niet heb gehouden. Ik vind het vreselijk, maar ik moet hun wel bekennen dat hun accu samen met mijn man onderweg is en dat hij eigenlijk vandaag bij hen in Baragoi had moeten langskomen. De Engelsman windt zich natuurlijk op. Hij heeft nu onze oude accu in zijn auto gezet, maar die werkt slechts tot hij weer leeg is, want hij laadt zichzelf niet meer op. Ik ben wanhopig, en woedend op Lketinga. De matatu is wel in Baragoi aangekomen, maar er zaten volgens de Engelsen geen krijgers in. Het is ondertussen halftien, en ik nodig hen op de thee om gezamenlijk te overleggen wat ons verder te doen staat. Terwijl we aan de thee zitten, hoor ik de motor van een vrachtwagen. Hij stopt ter hoogte van ons huis. Meteen daarna komt Lketinga binnen. Hijgend zet hij de twee zware accu's op de grond. Ik vaar tegen hem uit en vraag waar hij al die tijd geweest is; die mensen hadden allang vertrokken moeten zijn. Gemelijk verwisselt de Engelsman de accu's, en korte tijd later rijden ze weg. Ik ben boos, omdat ik me door Lketinga in de steek gelaten voel. Hij beweert dat hij de matatu heeft gemist, maar ik ruik meteen dat hij een drankkegel heeft. Hij heeft ook geen geld meer, sterker nog, hij heeft nog tweehonderd gulden nodig om de vrachtwagenchauffeur te betalen. Ik sta versteld van zijn ontstellende gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel. De accu heeft vijfhonderd gulden gekost, en nu nog dat geld voor die chauffeur, alleen maar omdat hij in cafes bier heeft zitten drinken en daarom de goedkope bus heeft gemist! Dat betekent dat onze hele winst van deze en de volgende maand alweer verdwenen is. Grimmig ga ik naar bed. Tot overmaat van ramp is mijn man ook nog vastbesloten om met me te vrijen. Als ik hem duidelijk maak dat daar vandaag in de verste verte geen sprake van kan zijn, windt hij zich weer vreselijk op. Het is inmiddels bijna middernacht, en afgezien van het geschreeuw van onze ruzie is het overal doodstil. Weer zegt hij dat ik dan wel een minnaar zal hebben, die ik gisternacht thuis heb ontvangen. Dat was natuurlijk de reden dat ik hem naar Maralal stuurde. Ik ben ondertussen doodziek van dat soort praatjes en probeer Napirai te troosten, die van het lawaai wakker is geworden.