De mensen worden ongeduldig omdat ze honger hebben. Al meer dan een maand zijn de winkels leeg, en elke dag komen er mensen bij ons thuis vragen wanneer de winkel weer opengaat. Op dit moment zie ik echter geen mogelijkheid om weer aan het werk te gaan. Daarvoor zou ik naar Maralal moeten om een vrachtwagen te regelen. Maar met onze eigen auto ben ik te bang dat ik onderweg met de baby blijf steken. De versnellingsbak is slechts provisorisch opgelapt, het contactslot helemaal ontzet en er is te veel wat eigenlijk gerepareerd zou moeten worden. Op een dag komt het adjunct-districtshoofd bij ons klagen over de honger onder de mensen. Hij weet dat er nog een paar zakken maismeel in de winkel liggen en verzoekt ons die in ieder geval nog te verkopen. Met tegenzin ga ik naar de winkel om de zakken te tellen. Mijn man gaat mee. Maar als we de eerste zak openen, ga ik zowat over mijn nek. Er kruipen dikke witte maden over het meel, en daartussen krioelen kleine zwarte kevertjes. We openen nog meer zakken, en overal is het hetzelfde liedje. Het districtshoofd poert wat in de zak en zegt dat het naar onderen toe beter wordt, maar ik weiger dit spul te koop aan te bieden. Inmiddels is het kennelijk als een lopend vuurtje rondgegaan dat wij nog maismeel hebben. Er komen steeds meer vrouwen de winkel binnen, die bereid zijn de rommel te kopen. We bespreken wat ons te doen staat, en ik stel voor alles weg te geven. Volgens het districtshoofd moet ik dat niet doen, want daar komt binnen de kortste keren moord en doodslag van; hij raadt ons aan het spul goedkoper van de hand te doen. Inmiddels staan er vijftig mensen of meer in en voor de winkel, die uitnodigend grote en kleine zakken naar voren steken. Ik kan echter niet in de meelzakken grijpen, want ik gruw van die wriemelende maden, tenslotte zit Napirai ook nog op mijn arm. Ik ga naar mama's hut om te kijken of Lketinga's oudere broer daar is. Hij is er inderdaad en gaat mee naar de winkel. Napirai vertrouw ik aan mama toe. We zijn nog net op tijd. Het districtshoofd weerhoudt de mensen ervan de winkel te bestormen, terwijl Lketinga verkoopt. Per persoon mag niet meer dan drie kilo worden verkocht. Ik leg de kilostenen op de weegschaal en reken af. De twee mannen wegen het weerzinwekkende maismeel af. We werken keihard en zijn blij dat het hoofd de orde een beetje handhaaft. Tegen acht uur 's avonds zijn alle zakken leeg en wij geradbraakt. Maar we hebben eindelijk weer wat geld in kas. Tegen het eind van de werkdag overdenk ik deze verkoop, en ik besef dat onze winkel in een grote behoefte voorziet. Maar veel tijd voor overpeinzingen is er niet: ik moet naar huis, naar mijn baby. Bezorgd snel ik in het donker naar de manyatta's. Mijn kind heeft al meer dan zes uur niet meer de borst gehad, en ik verwacht dan ook haar doodmoe aan te treffen. Maar bij het naderen van de manyatta hoor ik geen enkel geluid van haar, alleen mama die zingt. Ik kruip naar binnen en zie stomverbaasd dat mijn meisje aan de grote zwarte borst van mama zuigt. Ik ben helemaal sprakeloos. Mama lacht en reikt me mijn naakte baby aan. Als Napirai mijn stem hoort, verheft ze meteen de hare, maar zuigt zich daarna onmiddellijk aan mijn borst vast. Ik sta er versteld van dat mama haar met haar lege borst zo lang rustig heeft kunnen houden. Korte tijd later verschijnt mijn man, en ik vertel hem van het gebeurde. Hij lacht en zegt dat dat hier normaal is. Ook Saguna heeft zo bij haar gelegen als klein meisje, zo gaat dat hier nu eenmaal. Het oudste meisje van de zoon gaat naar mama om haar later in het huishouden te helpen. Zij voedt het kind zo ongeveer vanaf haar geboorte op, aan haar eigen borst en met koeienmelk. Ik kijk naar mijn meisje. Hoewel ze smerig is en naar rook ruikt, ben ik heel trots op haar, en tegelijkertijd weet ik zeker dat ik mijn kind nooit aan iemand anders zal geven. We drinken thee bij mama en gaan daarna terug naar ons huis. Lketinga draagt Napirai vol trots. Voor de deur staat het districtshoofd te wachten. Natuurlijk moet ik nog een keer thee voor hem zetten, ook al heb ik daar helemaal geen zin in. Plotseling staat Lketinga op, haalt tweehonderd shilling uit de doos met geld en geeft die aan het hoofd. Ik weet niet waarvoor het is, maar houd mijn mond. Nadat hij is vertrokken, hoor ik dat hij dat geld wilde voor zijn hulp tijdens de verkoop in de winkel. Ik erger me, omdat hij ons weer een poot heeft uitgedraaid. Hij was immers degene die wilde dat er verkocht werd, en het was zijn plicht als districtshoofd om de orde te handhaven, daar wordt hij door de staat voor betaald. Dit alles probeer ik Lketinga voorzichtig duidelijk te maken, en gelukkig merk ik dat hij zich deze keer ook ergert en me gelijk geeft. De winkel blijft gesloten. De jongen die voor Lketinga heeft gewerkt, komt vaak langs. Hij neemt geen notitie van mij, wat me verder niet stoort. Ik hoor aan de gesprekken dat hij iets wil. Maar mijn man wuift het luchtig weg; hij wil zijn laatste loon, maar dat heeft hij allang gekregen. Ik houd me erbuiten, want ik was in Maralal en in het ziekenhuis en weet nergens van. Ons leven verloopt rustig, en Napirai wordt een echt lekker hummeltje. Ik mag haar nog steeds niet aan vreemden laten zien. Telkens wanneer er iemand in de buurt komt, verstopt Lketinga haar onder haar dekentje, wat ze helemaal niet leuk vindt. Op een dag zijn we na een bezoek aan de rivier op weg naar het theehuis, als er een oude man op Lketinga afstapt. Er wordt gepraat. Mijn man zegt me hier te wachten en loopt met grote passen naar het politiehuisje. Daar zie ik het opperhoofd, de jachtopziener en de jongen uit de winkel. Van een afstand sla ik de discussie ongerust gade. Napirai hangt in een kanga aan mijn zij en slaapt. Als Lketinga na meer dan een kwartier nog niet terug is, loop ik langzaam naar de mannen toe. Er is iets aan de hand, dat zie ik aan het gezicht van mijn man. Hij is woedend en er wordt heftig geredetwist; de jongen staat een beetje ter zijde onverschillig toe te kijken. Ik hoor telkens het woord 'duka', winkel. Ik weet dat het opperhoofd Engels spreekt en vraag hem wat het probleem is. Ik krijg geen antwoord; in plaats daarvan geeft iedereen elkaar een hand, en Lketinga sluipt geergerd weg. Ik ben in drie passen bij hem, pak hem bij zijn schouder en wil weten waar het over ging. Hij draait zich vermoeid naar me om en vertelt dat hij de jongen nog vijf geiten moet geven voor zijn werkzaamheden in de winkel, anders dreigt de vader van de jongen hem bij de politie aan te geven. Maar hij wil niet de gevangenis in. Ik snap er niets van. Dringend vraag ik mijn man of de jongen elke maand zijn loon heeft gekregen. 'Yes, Corinne, I don't know why they want five goats, but I don't want to go again in prison, I'm a good man. The father of this boy is a big man!' Ik geloof Lketinga als ik zeg dat hij het geld heeft betaald. Dat ze hem nu met de gevangenis dreigen terwijl hij niets heeft gedaan, is iets wat ik maar heel moeilijk kan verkroppen, vooral omdat het de schuld van die jongen is. Ik vlieg woedend op hem af en schreeuw tegen hem: 'What do you want from me?' 'From you nothing, only from your husband,' zegt hij met een stompzinnige glimlach. Nu kan ik mezelf niet meer in de hand houden, en ik sla en schop hem in blinde woede. Hij wil terugwijken, maar ik pak hem bij zijn shirt en trek hem naar me toe, terwijl ik hem overlaad met Duitse scheldwoorden en op hem spuug. De andere mannen houden me vast, en Napirai krijst als een mager speenvarken. Intussen staat Lketinga bij me en zegt geergerd: 'Corinne, you are crazy, go home!' I'm not crazy, really not crazy, but if you give goats to this boy, I don't open this shop again!' De jongen wordt door zijn vader vastgehouden, anders zou hij me zeker aanvliegen. Ik ruk me woedend los en loop met de gillende Napirai naar huis. Ik snap niet waarom mijn man zich zo laat intimideren, en dat opperhoofd begrijp ik evenmin. Voortaan ga ik voor alles geld vragen. Niemand stapt meer in onze auto voor hij heeft betaald! Een heleboel mensen staren me aan als ik met grote stappen voorbij kom, maar het kan me niets schelen. Ik weet dat ik de jongen en zijn vader diep heb beledigd, want vrouwen horen hier geen mannen te slaan; het omgekeerde mag wel. Het duurt niet lang voordat Lketinga met het opperhoofd thuiskomt. Ze willen van me weten waarom ik het heb gedaan. Mijn man is hevig ontdaan, waardoor ik een nieuwe woede voel opkomen. Ik laat het opperhoofd ons kredietboekje zien, zodat hij kan zien dat we door die jongen nog duizenden shillings van mensen te goed hebben, die we misschien wel nooit meer krijgen. Bovendien staat hij zelf voor meer dan driehonderd shilling bij ons in het krijt. En dat wil dan vijf geiten van ons, wat gelijkstaat aan een half jaarsalaris! Nu dringt het ook tot het opperhoofd door, en hij verontschuldigt zich voor zijn beslissing. Maar we moeten wel een manier vinden om het met die oude eens te worden, want Lketinga heeft het oordeel al met een handopslag geaccepteerd. De beleefdheid gebiedt dat ik thee zet voor het opperhoofd. Ik steek de houtskool in ons kacheltje aan en zet het buiten om het beter te laten trekken. Het is een heldere nacht vol sterren. Ik wil net weer naar binnen gaan als ik op slechts een paar meter afstand een gedaante met een blikkerend voorwerp in het oog krijg. Meteen ruik ik gevaar. Ik ga het huis in en waarschuw mijn man. Hij gaat naar buiten, en ik volg pal achter hem. Het opperhoofd blijft binnen. Ik hoor Lketinga vragen wie daar is. Kort daarop herken ik de stem en het silhouet van de jongen, die een machete in zijn hand heeft. Ik vraag hem boos wat hij hier te zoeken heeft. Hij antwoordt kortaf dat hij hier is om af te rekenen met de mzungu. Ik ga gauw -weer naar binnen en vraag het opperhoofd of hij alles heeft gehoord. Hij knikt en komt nu ook naar buiten. De jongen wil geschrokken wegrennen, maar Lketinga houdt hem vast en pakt hem de gevaarlijke machete af. Ik kijk het opperhoofd triomfantelijk aan: hij is getuige geweest van een poging tot moord. Hij moet hem arresteren, en morgen gaan we met z'n allen naar Maralal. Deze gevaarlijke gek wil ik niet meer in mijn buurt hebben. De jongen probeert alles te relativeren, maar ik sta erop dat hij wordt gearresteerd. Het hoofd gaat met de jongen weg. Mijn man verdwijnt ook, en ik schuif voor het eerst de grendel voor de deur. Na een tijdje wordt er geklopt. Nadat ik voorzichtig heb gevraagd wie er is, laat ik de dierenarts binnen. Hij heeft het lawaai gehoord en wil weten wat er aan de hand is. Ik bied hem thee aan en vertel van het incident. Hij zegt dat ik juist heb gehandeld en biedt aan me te helpen. Hij begreep toch al nooit waarom we die rare jongen in onze winkel lieten werken, want hij heeft al heel wat op zijn kerfstok, dat zijn vader allemaal weer heeft moeten gladstrijken. Terwijl we zitten te praten, komt mijn man terug. Verbouwereerd kijkt hij eerst naar de dierenarts en vervolgens naar mij. De dierenarts begint een gesprek met hem. Ik neem afscheid en kruip onder het muskietennet bij Napirai. Ik kan het gebeurde niet uit mijn hoofd zetten en kom maar moeilijk in slaap. Later komt Lketinga ook in bed. Hij probeert met me te vrijen. Ik heb daar helemaal geen zin in, bovendien ligt Napirai bij ons. Maar hij wil gewoon weer eens seks. We proberen het, maar het doet mij verschrikkelijk zeer. Woedend van de pijn duw ik hem weg. Ik zeg dat hij geduld moet hebben, tenslotte is Napirai nog maar vijf weken oud. Lketinga begrijpt de afwijzing niet en zegt boos dat ik het waarschijnlijk al met de dierenarts heb gedaan. Als ik dat verwijt naar mijn hoofd krijg, wordt het me na alles wat er gebeurd is te veel. Ik barst in tranen uit, maar ik kan en wil niet meer praten. Het enige wat ik nog tegen hem zeg, is dat hij vannacht niet in dit bed kan slapen. Ik zou zijn nabijheid na wat hij heeft gezegd en na wat ik vandaag heb meegemaakt niet meer kunnen verdragen. En zo maakt hij een slaapplaats voor zichzelf in het voorste vertrek. Napirai wil in de loop van de nacht twee- a driemaal bij me drinken; daarna moeten haar luiers worden verschoond. Om een uur of zes 's ochtends, net als Napirai weer wil drinken, wordt er op de deur geklopt. Dat zal het opperhoofd wel zijn, maar ik ben na onze ruzie niet meer in de stemming om naar Maralal te gaan. Lketinga doet open; voor de deur staan de vader van de jongen en het opperhoofd. Terwijl ik mijn rok aantrek, wordt er heftig gediscussieerd. Na een halfuur komt mijn man met het opperhoofd ons huis binnen. Het valt me zwaar de mannen aan te kijken. Het hoofd brengt me de excuses van de jongen over en zegt dat de vader bereid is ons vijf geiten te geven als we niet naar Maralal gaan. Ik werp tegen dat daarmee mijn leven nog steeds gevaar loopt. Misschien probeert hij het morgen of overmorgen - wel weer. In Maralal daarentegen gaat hij voor een paar jaar achter de tralies. Het opperhoofd brengt mijn bezwaren over aan de oude man. Hij belooft me de jongen voor een poosje onder te brengen bij familie. Op mijn verzoek is hij bereid ervoor in te staan dat de jongen nooit meer dichter dan honderdvijftig meter bij ons huis zal komen. Nadat ik van het opperhoofd een schriftelijk bewijs van deze verklaring heb gekregen, ga ik akkoord. Lketinga gaat met de oude man mee om de geiten op te halen voor ze de kraal verlaten. Ik ben blij dat hij weg is en ga tegen de middag naar de missiepost om mijn dochtertje te laten zien. Pater Giuliano heeft haar sinds Wamba niet meer gezien, en pater Roberto kent haar nog helemaal niet. Ze zijn allebei heel blij met mijn bezoek. Pater Giuliano kijkt met oprechte aanbidding naar mijn kleine meisje, dat bij het zien van zijn witte gezicht nieuwsgierig terugkijkt. Als hij hoort dat mijn man niet thuis is, nodigt hij me uit voor het middageten. Ik krijg zelfgemaakte deegwaren en sla. Het is een eeuwigheid geleden dat ik sla heb gegeten! Ik waan me in luilekkerland. Onder het eten vertelt pater Giuliano dat hij binnenkort minstens drie maanden met vakantie gaat naar Italie. Dat vind ik fijn voor hem, maar zelf vind ik het geen prettig idee om hier zonder hem te zijn. Hij is zo vaak mijn redder in de nood geweest. We zijn net klaar met eten als plotseling mijn man ten tonele verschijnt. Er hangt meteen een spanning in de lucht: 'Corinne, why do you eat here and not wait for me at home?' Hij pakt Napirai op en gaat weg. Ik bedank de missionarissen inderhaast voor hun gastvrijheid en snel achter Lketinga en de baby aan. Napirai huilt. Als we thuis zijn, geeft hij mij het kind en vraagt: 'What do you have made with my baby, now she cries only, when she comes to me!' In plaats van te antwoorden vraag ik hem waarom hij nu al terug is. Hij lacht honend. 'Because I know you go to other men if I'm not here!' zegt hij. Ik word woedend over die eeuwige verdachtmakingen en scheld hem uit: 'You are crazy!' 'What do you tell me? I'm crazy? You tell your husband he is crazy? I don't want to see you again!' Met die woorden pakt hij zijn speren en verlaat het huis. Ik blijf als versteend zitten en begrijp niet waarom hij altijd maar denkt dat ik wat met andere mannen heb. Alleen maar omdat we al een tijd geen seks meer hebben gehad? Ik kan het toch ook niet helpen dat ik eerst ziek was en daarna een poos in Maralal? Bovendien vrijen Samburu's niet tijdens de zwangerschap. Onze liefde heeft al meer klappen te verwerken gehad; zo kunnen we niet doorgaan. In mijn wanhoop ga ik met Napirai naar mama. Ik probeer haar zo goed en zo kwaad als het gaat de situatie uit te leggen. Daarbij stromen de tranen over mijn wangen. Ze zegt niet veel, alleen dat het normaal is dat mannen jaloers zijn, daar moet ik gewoon geen aandacht aan besteden. Dit advies troost me nauwelijks, en ik snik nog harder. Dan geeft ze me een standje en zegt dat ik geen reden heb om te huilen, omdat hij me niet heeft geslagen. Van die kant Hoef ik geen hulp te verwachten; ik ga verdrietig naar huis. Tegen de avond krijg ik bezoek van mijn buurvrouw, de vrouw van de dierenarts. Ze heeft kennelijk iets gemerkt van onze ruzie. We zetten thee en praten verlegen met elkaar. Ze zegt dat krijgers inderdaad erg jaloers zijn, maar dat ik toch in geen geval mag zeggen dat mijn man gek is. Dat is namelijk gevaarlijk. Als ze weg is, voel ik me daar met Napirai erg eenzaam. Ik heb sinds gistermiddag niets gegeten, maar heb nog wel ruimschoots melk voor mijn baby. Die nacht komt mijn man niet thuis. Langzamerhand begin ik me bezorgd af te vragen of hij me echt heeft verlaten. De volgende ochtend voel ik me ellendig; ik kan nauwelijks uit bed komen. Mijn buurvrouw komt 's middags weer langs. Als ze ziet dat het niet goed met me gaat, neemt ze Napirai onder haar hoede en wast alle luiers. Dan haalt ze vlees en kookt met mijn laatste rijst een maaltijd voor me. Ik ben ontroerd over haar zorgzaamheid. Dit is de eerste keer dat er een vriendschap ontstaat waarin niet ik, de mzungu, degene ben die geeft, maar een vriendin mij zonder eigenbelang helpt. Ik eet het volle bord dapper leeg. Zij hoeft niets, omdat ze al gegeten heeft. Nadat ze bij mij alles heeft gedaan, gaat ze naar huis om daar ook nog eens het huishouden te doen. Die avond komt Lketinga eindelijk terug. Hij groet me niet maar kijkt meteen in alle vertrekken. Ik probeer zo gewoon mogelijk te doen en bied hem eten aan, dat hij zowaar aanneemt. Dat is een teken dat hij thuis zal blijven. Ik ben blij en krijg weer hoop. Maar het loopt anders.

 


De blanke masai V2
titlepage.xhtml
index_split_000.xhtml
index_split_001.xhtml
index_split_002.xhtml
index_split_003.xhtml
index_split_004.xhtml
index_split_005.xhtml
index_split_006.xhtml
index_split_007.xhtml
index_split_008.xhtml
index_split_009.xhtml
index_split_010.xhtml
index_split_011.xhtml
index_split_012.xhtml
index_split_013.xhtml
index_split_014.xhtml
index_split_015.xhtml
index_split_016.xhtml
index_split_017.xhtml
index_split_018.xhtml
index_split_019.xhtml
index_split_020.xhtml
index_split_021.xhtml
index_split_022.xhtml
index_split_023.xhtml
index_split_024.xhtml
index_split_025.xhtml
index_split_026.xhtml
index_split_027.xhtml
index_split_028.xhtml
index_split_029.xhtml
index_split_030.xhtml
index_split_031.xhtml
index_split_032.xhtml
index_split_033.xhtml
index_split_034.xhtml
index_split_035.xhtml
index_split_036.xhtml
index_split_037.xhtml
index_split_038.xhtml
index_split_039.xhtml
index_split_040.xhtml
index_split_041.xhtml
index_split_042.xhtml
index_split_043.xhtml
index_split_044.xhtml
index_split_045.xhtml
index_split_046.xhtml
index_split_047.xhtml
index_split_048.xhtml
index_split_049.xhtml
index_split_050.xhtml
index_split_051.xhtml
index_split_052.xhtml
index_split_053.xhtml
index_split_054.xhtml
index_split_055.xhtml
index_split_056.xhtml
index_split_057.xhtml
index_split_058.xhtml
index_split_059.xhtml
index_split_060.xhtml
index_split_061.xhtml
index_split_062.xhtml
index_split_063.xhtml
index_split_064.xhtml
index_split_065.xhtml
index_split_066.xhtml
index_split_067.xhtml
index_split_068.xhtml
index_split_069.xhtml
index_split_070.xhtml
index_split_071.xhtml
index_split_072.xhtml
index_split_073.xhtml
index_split_074.xhtml
index_split_075.xhtml
index_split_076.xhtml
index_split_077.xhtml
index_split_078.xhtml
index_split_079.xhtml
index_split_080.xhtml
index_split_081.xhtml
index_split_082.xhtml
index_split_083.xhtml
index_split_084.xhtml
index_split_085.xhtml
index_split_086.xhtml
index_split_087.xhtml
index_split_088.xhtml
index_split_089.xhtml
index_split_090.xhtml
index_split_091.xhtml
index_split_092.xhtml
index_split_093.xhtml
index_split_094.xhtml
index_split_095.xhtml
index_split_096.xhtml
index_split_097.xhtml
index_split_098.xhtml
index_split_099.xhtml
index_split_100.xhtml
index_split_101.xhtml
index_split_102.xhtml
index_split_103.xhtml
index_split_104.xhtml
index_split_105.xhtml
index_split_106.xhtml
index_split_107.xhtml
index_split_108.xhtml