23
Christina stond bij de tuindeur en zag Dooher door zijn achtertuin lopen terwijl hij de andere rouwenden begroette.
Ze vocht tegen het gevoel dat ze hier eigenlijk niet hoorde en voelde zich schuldig omdat ze niet treurde om het heengaan van Sheila Dooher. Het maakte Mark vrij, dat viel niet te ontkennen. Ze zuchtte. 'Ik ben blij dat je hier bent. Ik ken niemand.'
Ze draaide zich om en zag Sam Duncan met haar arm nog steeds in het gips. 'Je kent mij nu. Maar waarom ben jij hier?'
Sam wees naar achteren. 'Wes. Hij neemt een tijdje wat dingen voor Mark waar. Zelfs zonder dat gedoe met de politie is het al afschuwelijk.' Christina legde een hand op Sams arm. 'Welk gedoe met de politie?'
'Verdorie.' Sams gezicht betrok. 'Ik mag daar eigenlijk niet over praten. Wes wil geen geruchten.' Ze dempte haar stem. 'Hij is bang dat ze gaan zeggen dat Mark zijn vrouw heeft vermoord.'
Christina's mond viel open. Het idee was absurd. 'Wat? Hij was hier toch niet eens? Hoe kon hij dan...?'
'Ik weet het, maar Wes is daar bang voor. Ik bedoel zo snel na de zaak Trang en zo.'
'Maar daar hebben ze toch ook niets over ontdekt.'
'Nee, maar kennelijk vond onze vriend brigadier Glitsky het niet leuk dat hij achter het net viste. Hij is de rechercheur die met deze zaak is belast.' 'Maar Mark was hier niet eens...'
'De politie kan kennelijk bewijzen van wel.' Sam stak een hand op. 'Wes zegt dat als ze je echt willen pakken, ze je het leven tamelijk zuur kunnen maken.'
'Ik neem aan dat ze Levon Copes niet echt wilden pakken.'
Sam trok een gezicht. 'Nog steeds een pijnlijk onderwerp. Maar dat was ook een zaak van Glitsky.'
'Maar wat heeft Glitsky tegen Mark?'
'Dat weet niemand. Wes weet niet zeker of er wel een reden is. En tot nu toe is er niets voorgevallen. Hij maakt zich alleen zorgen. Hij denkt dat Glitsky overwerkt is. Hij zat er ook naast bij Levon Copes. En je weet van het huiszoekingsbevel bij Mark. Dat was twee keer mis.' 'Je denkt toch niet dat hij bewijsmateriaal fabriceert? Zoiets doet de politie toch niet?'
Sam haalde haar schouders op. 'Ik weet niet wat ze uitspoken.'
Farrell zat in een hoek van de keuken met een biertje te luisteren naar Jason en Susan, de twee jongste kinderen van Mark, die met vrienden spraken. Hij kende de kinderen al vanaf hun geboorte. Ze leken erg op elkaar met hun lange blonde haren, hun verwaarloosde uiterlijk en hun indringende groene ogen, die ze van Mark hadden. Susan droeg een zwarte zijden tuniek en Jason een flodderbroek, een veel te groot splinternieuw overhemd, dichtgeknoopt tot aan de kraag en een camouflagejack. Geen van Farrells eigen kinderen was naar huis gekomen voor de begrafenis, wat voor hem een grote teleurstelling was omdat Sheila en Mark de peetouders van Michelle, zijn jongste, waren geweest. Maar hij troostte zich met de gedachte dat Mark jr., de oudste zoon van Mark en de eigenzinnige beeldhouwer, er ook niet was.
Wes had geprobeerd Dooher te helpen met de bekendmaking van het hartverscheurende nieuws. Hij had Mark jr. gebeld en was niet voorbereid geweest op het venijn dat hij te horen had gekregen. Zijn vader had hem nooit eerder voor iets nodig gehad en hij hoefde hem nu ook niet te zien. Bovendien was het veel te lastig om uit Alaska over te komen, zei hij. Zijn moeder was toch al dood, dus wat maakte het uit? En hij had er trouwens het geld niet voor.
O, was vader bereid de vlucht te betalen? Nee bedankt, hij wilde niet bij hem in het krijt staan. Hij zou het moeten terugbetalen. Zelfs voor zoiets als dit.
Alle jonge mensen dronken bier.
Hij voelde zich hier bij hen in de keuken op zijn gemak, vooral omdat Lydia in de grote woonkamer was om zoals altijd met iedereen een praatje te maken. En hij wilde haar eigenlijk ook niet voorstellen aan Sam. Dus bleef hij in de keuken, ook al was het tot nu toe niet echt interessant geweest. Hij leerde veel door te luisteren. Als je 'gozers' en de vloeken eruit filterde, was het restant overwegend Engels.
Jason die nu op het aanrecht zat, had in de kerk naast zijn zus gezeten -wel in dezelfde bank als Mark, maar allebei een paar meter bij hun vader vandaan. Dat zei genoeg. De jongen had tijdens de mis gehuild, maar was er nu overheen.
Hij vertelde enthousiast over de sneeuw in Colorado en de winter die hij daar had doorgebracht. Morgen wilde hij van hieruit naar Rosarito gaan om de hele zomer te surfen. Hij moest hier weg. Het wereldje van zijn vader was gewoon te vreemd.
Zijn zus leunde tegen de gootsteen terwijl ze de hand van een andere jonge vrouw vasthield. 'Ik begrijp niet hoe mam het volhield,' zei ze. Er ging nog meer afgegeven worden op de vader, dacht Wes. Gesterkt door het bier, stond hij plotseling op en besloot tussenbeide te komen. 'Hé jongens, wat zouden jullie ervan zeggen om de oude man met rust te laten? Hij heeft het al moeilijk genoeg.' Susan snoof bijna. 'Pa heeft het nooit moeilijk.' 'Ik heb anders net behoorlijk wat met hem meegemaakt, lieverd.' 'Dat zal best.' Ze liet de hand van haar vriendin los en liep een beetje onvast naar hem toe. 'Je denkt dat je mijn vader kent, hè? Je denkt dat hij door dit alles in de vernieling ligt?' Ze schudde hopeloos haar hoofd. 'Je bent een beste kerel, Wes, echt. Blijf maar doordromen,' herhaalde ze. 'Waarover, Susan? Waar heb je het over?' 'Kom nou, kijk om je heen,' zei Jason.
'Ik kijk om me heen. Wat moet ik zien? Ik zie jullie vader die zich hier probeert staande te houden. Ik zie dat hij zijn partner heeft verloren...' Susan snoof spottend en knikte naar Jason. 'Zes maanden?' 'Hooguit,' zei hij. 'Waar hebben jullie het over?'
Ze schudden allebei hun hoofd, maar Susan was degene die het zei: 'Daar kom je wel achter.'
Christina vond eindelijk de moed om naar buiten de achtertuin in te lopen. Hij stond nu in het bontgekleurde zonlicht onder de iep en ze dacht dat ze nooit eerder zo'n sterk gezicht had gezien.
Niet het gezicht op zich maar dat het zo duidelijk de man weerspiegelde aan wie het toebehoorde. Alles was erin aanwezig: het verdriet dat hij doormaakte, de kracht om dat te dragen, de gratie om alles uiteindelijk te boven te komen.
Hij was diep in gesprek met een priester die een zwarte toog met een paarse voering droeg, maar toen hij haar zag leek het alsof hij een zegen over haar uitsprak die haar naar hem toe trok. Ze kreeg bijna het fysieke gevoel dat haar passen lichter werden. Welkom, zelfs nu.
Hij pakte haar beide handen, boog voorover en kuste haar op de wang. 'Bedankt dat je bent gekomen.' 'Ik kon niet anders.'
Ze hielden eikaars handen nog steeds vast. Plotseling drong het tot hem door wat hij deed en liet ze na een klein kneepje los. 'Nou...' Hij herinnerde zich waarmee hij bezig was en wendde zich weer tot de priester. 'Ik weet niet of je de aartsbisschop van San Francisco, James Flaherty, ooit hebt ontmoet. Christina Carrera. Christina is een van de toekomstige sterren van onze firma, Jim.'
Ze schudde de hand van Flaherty terwijl ze hem de gebruikelijke clichés hoorde zeggen. Maar haar ogen en haar geest bleven op Dooher gericht. Hij liet de moed niet zakken, maar zijn eigen ogen waren naar binnen gericht, verpletterd door de last van zijn verlies. Hij ving haar blik op en probeerde te glimlachen, een verontschuldigende glimlach omdat hij haar even iets had laten zien van de pijn die hij voelde. Hij wilde het niet tonen. Hij was een man. Hij zou zich er doorheen slaan. Het was niet het probleem van iemand anders. Hij was alleen en zou het overleven. Ze dacht dat haar hart brak.
Haar ex met een andere vrouw zien - natuurlijk jonger, dat waren ze toch altijd? - had Lydia geërgerd. Niet dat ze in romantisch opzicht nog belangstelling voor Wes had - de hemel verhoede het - maar het haalde een streep door haar visie van haar eigen belangrijkheid. Hoe durfde hij!
Nadat Wes en Sam waren vertrokken vond Lydia dat ze een paar drankjes verdiende. Toen was ze in de keuken in gesprek geraakt met de kinderen. Ze was de meter van Susan en 'tante Lydia' voor Jason en ze wisselden lachend, huilend en weer lachend verhalen over Sheila uit. Rituelen. De twee kinderen vertrokken toen hun vader ten slotte vanuit de achtertuin binnenkwam, nadat bijna alle andere gasten afscheid hadden genomen. Het vertrek van de kinderen was niet echt abrupt, maar ging ook niet ongehaast. Na de exodus had Lydia een van die 'wat-doe-je-eraan' blikken met Mark gewisseld en de fles gin van de bar gepakt. 'Wil je er ook een?'
Zijn schouders hingen. Voorzover Lydia kon beoordelen had Mark zich de hele dag als een soldaat staande gehouden, de vereiste handen geschud, steeds opnieuw moeten luisteren naar hoe erg iedereen het vond en adviezen, sympathiebetuigingen en anekdotes moeten aanhoren. Hij was zoals altijd eindeloos geduldig geweest Maar zo was Mark Dooher.
Hoewel het moment waarop zijn kinderen het huis verlieten, heel even zijn veerkracht leek aan te tasten. Toen was hij het weer te boven, glimlachte en knikte. 'Schenk maar een stevige voor me in,' zei hij. Ze zat op een van de barkrukken en toen hij naar haar toekwam, wreef ze over zijn rug. Hij richtte zich op. 'Dat is beter dan een borrel,' zei hij. Maar die pakte hij toch ook.
Ze was gebleven om op te ruimen. Ze kende het huis en was een hele steun. Tegen zessen was iedereen vertrokken en ze liep weer de keuken in. Hoewel ze het zeker niet nodig hadden, schonk ze twee gins met ijs in en bracht die naar de woonkamer waar hij in zijn zwarte kostuum met zijn handen voor zijn ogen op de leren sofa zat. Ze toastten. 'Lange dag,' zei ze. 'Waarom doe je je jas niet uit?' 'Vooruit dan maar.'
Alsof ze zijn lijfknecht was, hielp ze hem uit zijn jas. Onderweg naar de hangkast om zijn jas weg te hangen zag ze zichzelf in de grote spiegel in de hal.
Ze bleef staan en moest weer denken dat Wes een idioot was. Haar spiegelbeeld zag er fantastisch uit. In haar zwarte, getailleerde pakje, haar hoge hakken en zwarte panty had ze tien jaar jonger kunnen zijn: slank, in vorm, asblond haar, geknipt als prinses Di. Wes en zijn vriendin konden de pot op.
Ze hing de jas in de kleerkast. Die was nog warm en plotseling voelde ze de bovenkant van haar eigen mantelpakje knellen. Ze maakte de knopen van haar jasje los, liet het van haar schouders glijden en hing het naast dat van Mark. Ook haar zwarte blouse knelde om haar hals en toen ze naar hem terugliep, had ze haar blouse tot de tweede knoop losgemaakt. Hij gaf haar glas aan en ze bleef voor hem staan toen ze nogmaals toastten. Ze voelde dat hij naar haar keek toen ze dronk. 'God zegene gin,' zei ze. 'Ik geloof dat ik de afgelopen zes maanden niets anders heb gedronken dan wijn. Maar soms heb je een echte borrel nodig, vind je ook niet?'
'Daar drink ik op.' Hij dronk zijn eigen glas leeg. 'Nog eens inschenken?'
Hij gaf haar zijn glas. In de keuken pakte ze de zilveren ijsemmer en de fles Bombay en nam die mee naar de woonkamer. Ze zette ze op de salontafel en vulde de glazen. Ze stond weer voor hem. 'Daar gaan we,' zei ze. 'Wie had dat gedacht?' Ze stapte uit haar schoenen. 'Hoe gaat het met je Mark? Echt?' In gedachten verzonken nam hij een slok, draaide zijn hoofd en legde zijn handen in zijn nek. 'Om je de waarheid te vertellen ben ik zo gespannen als een trommelvel.'
Ze zette haar glas neer, liep om de sofa heen en legde haar handen op zijn schouders. 'Doe je ogen dicht,' zei ze. 'Haal diep adem.'
Toen haar duimen zich in de spieren rond zijn nek begroeven kreunde hij zacht van opluchting. 'Je hebt een half uur om de spanning weg te nemen, Lydia.' Zijn hoofd viel weer tegen de sofa en hij zakte onderuit. Ze stopte. 'Nu kan ik er niet meer bij. Op de vloer,' zei ze. 'Op je buik.' Hij ging languit op de vloer liggen zoals ze had bevolen, nu met zijn handen onder zijn hoofd. Ze knielde naast zijn middel en begon zijn schouders, zijn nek en zijn ruggengraat te masseren.
Daarna reikte ze over zijn brede rug, maar kon daar ook niet goed bij. Ze stond op, hees haar rok omhoog en ging over hem heen zitten terwijl haar handen bezig bleven. Toen trok ze zijn hemd uit zijn broek, liet haar handen eronder glijden en masseerde zijn ruggengraat in opwaartse richting. Weer een zucht van genot.
Ze maakte de knoop van haar rok los, opende de ritssluiting, ging staan en stapte uit haar rok en stroopte haar nylons af. Dooher lag nog steeds roerloos op zijn buik. 'Draai je om.'
Zijn ogen waren gesloten en zijn handen lagen gevouwen achter zijn hoofd. Zijn riem, daarna de knoop. De rits langzaam over de bobbel naar beneden. Hij bewoog nog steeds niet.
Sam en Wes zaten met blote voeten in strandstoelen op het dak van zijn appartement hand in hand naar de zonsondergang te kijken. Bart lag lui tussen hen in. Een kleine barbecue rookte en Sam had de draagbare radio van Farrell afgestemd op een station met countrymuziek waarvan hij zes weken geleden nauwelijks het bestaan kende.
Nu was hij bang verslaafd te raken aan het gejengel. Iets in zijn binnenste verzette zich tegen het idee dat een werkende stedeling van middelbare leeftijd zoals hij zich aangetrokken voelde tot dit sentimentele gedoe, maar stom genoeg leek ongeveer elk vierde liedje een traan in zijn oog te brengen. Een paar deuntjes van de afgelopen weken - 'Don't Take the Girl' van Tim McGraw en 'Neon Moon' van Brooks & Dunn - hadden hem echt aan het huilen gebracht.
Toen hij alleen was geweest en de muren schilderde.
Maar alle liedjes gingen over het platteland, ouderwetse waarden, mam, pap (soms opa), echte onsterfelijke liefde, God, bier, honden en trucks.
Maar hij kon niet ontkennen dat ze een gevoelige snaar raakten.
Wyonna was net klaar met 'She Is His Only Need' en Wes knipperde flink.
Sam kneep in zijn hand. 'Je doet dat alleen om indruk op me te maken.'
'Wat?'
Ze lachte. 'Die wazige blik bij elk sentimenteel liedje dat je hoort.' 'Het heeft niets met de muziek te maken. Ik heb toevallig te lang in de zon gekeken waardoor mijn ogen gaan tranen. Of anders was het de rook.' Ze negeerde hem. 'Misschien denk ik wel dat er heel diep in jou een tere en zachtmoedige ziel zit.'
'Nee, zo ben ik niet. Ik probeer geen indruk op je te maken. Ik ben een cynische advocaat uit de stad en niets ontroert me. Ik ben keihard. Eigenlijk ben ik een eiland.'
'Bij mijn weten is niemand een eiland.' 'Ik zeg je dat ik een eiland ben.'
'Goed, je bent een eiland. Hoe dan ook, ik ben onder de indruk.' Ze tilde zijn hand op en gaf er een kus op, waarna ze Bart met haar blote teen aanstootte. 'Ik denk dat hij wel degelijk gevoel heeft, denk jij ook niet, Bart?' Bart bracht zijn kop omhoog en liet die toen weer op zijn poten rusten. 'Zie je?' zei ze. 'Het stomme beest is het ermee eens.' Wes stond op en haalde het deksel van de barbecue. Twee biefstukken vulden het hele rooster. Hij draaide het vlees om en ging weer zitten. 'Weet je waarom mensen huilen bij films die goed aflopen? Of bij bruiloften? En sommige ongelooflijk slappe kerels zelfs bij countrymuziek?' 'Zijn het huilebalken?'
'Ik geef je dadelijk een tik op je gebroken arm.' 'Is huilebalken niet het goede antwoord?'
Hij schudde zijn hoofd. 'Ze willen dat moment nog eens beleven. Iets erin herinnert hen eraan dat ze vroeger dachten dat het zo was, dat het leven goed blijkt te zijn. Het zien van die hoop en de herinnering daaraan wordt hun dan te veel. Daarom huilen ze.' 'Maar je vindt nog steeds dat het leven goed is, hè?' 'Nee. Ik hoop nog steeds van wel, maar ik denk het niet meer.' Ze pakte zijn hand. 'Omdat je je vrouw vandaag hebt gezien?' 'Lydia?' Hij zuchtte. 'Nee, Lydia is voorbij. Ik denk dat het eerder de kinderen waren. De kinderen van Mark.' 'Wat is er met hen?'
Weer zuchtte hij. 'Ik weet het niet. Al die inspanning, de hoop, de lessen, de tranen, de ruzies, de ziektes en wat krijg je er ten slotte voor terug? Kinderen die volslagen vreemden zijn, die niets met je te maken willen hebben.'
'Jouw kinderen?'
'Soms, misschien. Maar in hoofdzaak die van Mark. Ze hebben echt een hekel aan hem.'
'Misschien was hij geen goede vader.'
'Daar gaat het juist om. Hij was een fantastische vader. Ik was erbij, zag hem. Honkbal, tennis, voetbal, scouting, particuliere scholen, fantastische zomerkampen, noem maar op. Die kinderen kwamen niets tekort.' 'Maar hadden ze ook een vader?'
Hij leek leeg te lopen. 'Ik ben bang dat ik dat niet weet. Was ik een vader voor mijn kinderen? Allebei - ik bedoel Mark en ik - werkten we als paarden zodat Lydia en Sheila dat niet hoefden te doen. Dat was natuurlijk de middeleeuwen, maar toen werd het niet beschouwd als het toppunt van onderdrukking.'
De stilte en het verschil in leeftijd hing tussen hen in. 'Ik moet de biefstukken eraf halen,' zei Wes maar hij stond niet op. Hij wilde Sams hand niet loslaten. Hij keek haar aan. 'Zijn kinderen hebben echt een hekel aan hem, Sam. Ik ken ze. Ze zijn niet slecht en vriendelijk tegen mij. Ze noemen me soms zelfs oom Wes. Maar hun vader... Ik begrijp het gewoon niet.'
'Misschien is hij niet de persoon die jij denkt dat hij is. Niet bij iedereen. Hij kwam op mij tamelijk kil over.'
Nu liet hij haar hand los. 'Laten we mijn beste vriend niet vier dagen nadat zijn vrouw is vermoord, analyseren.'
'Ik analyseer hem niet, ik zeg alleen dat ik hem kil vind. Misschien was hij dat ook voor zijn kinderen, meer niet.'
'En misschien probeert hij niet in te storten, wat denk je daarvan?' Hij had luid gesproken en Bart kwam grommend overeind.
Sam haalde diep adem. 'Je hebt gelijk, ik ken hem helemaal niet. Het spijt me. De biefstukken zullen wel goed doorbakken zijn.'
Beneden in zijn keuken zaten ze aan zijn tafel. Sam staarde naar haar eten. Wes kon een glimlach niet onderdrukken. Sam was kennelijk niet in staat haar biefstuk te snijden. Wes stond op, liep om de tafel heen en kuste haar. 'Het spijt me,' zei hij. 'Ik wil geen ruzie maken.'
Sam legde haar hoofd tegen hem aan. 'Wees niet kwaad op me. Ik zeg niets van je vriend.'
'Dat weet ik. Als je me toestaat.' Hij trok een andere stoel onder de tafel vandaan, ging erop zitten, pakte een mes en begon te snijden. 'En misschien is hij ook wel een vreselijke vader geweest. Ik weet het niet. Misschien ook een vreselijke echtgenoot. We gingen er vroeger niet zo prat op. Hij is gewoon mijn vriend. Sommigen van ons blanke mannen voelen zich in deze moderne wereld op onredelijke wijze aangevallen. Het is verleidelijk om een groep te vormen. Dat is waarschijnlijk ook de reden dat ik hem gevoelsmatig in bescherming neem. Vooral nu.' 'Dat begrijp ik. Maar ik zeg ook niets van jou, goed?' 'Ik weet het. Ik vraag me alleen af of ik niet heb willen inzien hoe hij in werkelijkheid voor zijn kinderen is geweest omdat ik hetzelfde deed.' 'En hoe is het nu?'
Dat bracht hem weer tot zwijgen. Even. 'Hoezo?'
Ze durfde hem alleen maar aan te kijken en niets te zeggen.'
'Nee,' zei hij. 'Ronduit, nadrukkelijk nee.'
'Goed, maar omdat we het erover hadden...'
'Ik begrijp niet hoe je zoiets kunt zeggen.'
'Ik zei niets. Ik keek alleen. Maar ik heb vandaag met Christina gepraat -haar reactie op het feit dat Mark onder verdenking staat, deed me een beetje aan jou denken.' 'Je hebt het er met haar over gehad?'
'Zijdelings. Het is goed, Wes. Ze zal niet naar de krant lopen.' 'Hoe reageerde ze dan?'
'Gewoon erg voorspelbaar. Zonder erover na te denken. Ze is verliefd op hem, weet je?' 'Heeft ze dat gezegd?'
'Nee.'
Hij rolde met zijn ogen. 'Maar een meisje weet dat.'
'Dus Christina is verliefd op Mark. En hij is mijn beste vriend. Laat ik het eens op een rijtje zetten - daarom geloven we allebei niet dat hij zijn vrouw heeft vermoord, maar op de golfbaan was. Vreemd. Denk jij dat hij haar heeft vermoord?'
Ze schudde haar hoofd. 'Nee. Je biefstuk wordt koud. Hij is trouwens heerlijk.'
Hij stond op, kuste haar en ging op zijn eigen plaats zitten. 'Ik wil alleen maar zeggen,' ging ze verder, 'dat ik moeilijk kan geloven dat brigadier Glitsky bewijsmateriaal fabriceert om mensen zonder enige reden veroordeeld te krijgen.'
'Ik hoop dat je gelijk hebt.' Hij sneed een stuk vlees af. 'Christina verliefd op hem?'
'Het is de tijd van het jaar,' zei ze lief. 'Misschien weet ze het nog niet, maar wacht maar af. Over zes maanden...'
Wes hield op met kauwen. De kinderen hadden vrijwel dezelfde woorden gebruikt toen hij niet wist waarover ze het hadden. Nu wist hij het wel en dat maakte hem zenuwachtig.
De meeste nachten logeerde Sam bij haar broer Larry. Ze was lukraak op zoek naar een appartement, maar het was nooit gemakkelijk de goede plek te vinden. En vannacht bleef ze bij Wes.
Nu lag ze vredig naast hem te slapen. Omdat hij niet kon slapen, tilde hij behoedzaam de deken aan zijn kant van het bed op, stond op, trok zijn oude badstoffen kamerjas aan en liep de woonkamer in, waar hij op de futon ging zitten. De straatlampen wierpen schaduwen op de vloer. Hij had het raam van de keuken waar hij en Sam hadden gegeten opengelaten en het briesje dat naar binnen woei, voelde bijna zacht aan. Bart kwam naast hem zitten en hij aaide hem afwezig. Allerlei gedachten bleven door zijn hoofd spoken. Misschien moest hij een country song schrijven, dacht hij, over de hele nacht opzitten terwijl je vriendin slaapt en je stapelverliefd maar toch verdrietig bent, wat moet een arme boerenjongen dan doen? Misschien zat er iets in.
Maar die gedachte hield geen stand. Hij bleef aan Christina Carrera denken... wat hem bij Mark bracht. Natuurlijk had Mark een waterdicht alibi, zoals hij Sam had verteld.
De afgelopen vijfentwintig jaar van zijn beroepsmatig leven had Wes doorgebracht in de modder en loopgraven van het strafrecht waarbij hij de rechtszaken op zich had genomen van een schijnbaar eindeloze reeks mensen die onzorgvuldig, achteloos, dronken, stoned of stom waren geweest -maar vreemd genoeg zelden kwaadaardig - en die werden opgeroepen om zich voor hun fouten en misdaden te verantwoorden. Hij kwelde zich niet vaak met de gedachte of een van zijn cliënten had gedaan wat op de aanklacht stond. Over het algemeen gaf hij er de voorkeur aan naar bewijzen en naar hun mogelijke verklaring te vragen. Als hij zijn cliënt mocht, leverde hij soms zelf twee of drie verklaringen. Hij vroeg een cliënt nooit of hij of zij schuldig was. Dat moest de jury uitmaken. Zo probeerde hij ook geen open vragen te stellen over wat iemand wel of niet had gedaan omdat hij dan misschien een antwoord kreeg dat hij niet wilde. En er was altijd een heel reële mogelijkheid dat zijn cliënt hem toch zou voorliegen. Dit lag nu eenmaal in de aard van de mens, geloofde hij, en dus was het begrijpelijk, menselijk en aanvaardbaar. Maar zijn volwassen pragmatisme stond heel ver af van het idealisme dat hem in eerste instantie in de advocatuur had aangetrokken. Het was een rationalisatie, zoals zoveel in zijn leven was geworden. Je deed wat je moest doen. En dat was goed. Meestal.
Hij had de afgelopen tien jaar geprobeerd zich daarvan te overtuigen. Dit was het telkens terugkerende thema in zijn privé-gesprekken met Mark Dooher, die altijd het tegenovergestelde beweerde. Je deed niet wat je moest doen, je deed waarin je geloofde.
Voordat deze problemen zich aandienden had Dooher volgens Farrell makkelijk praten gehad. Hij had zich in zijn carrière of in zijn leven nooit echt hoeven inspannen. Hij kon zich de luxe van idealisme permitteren in het besef dat hij altijd aan de kant van de engelen stond. Hij was Job vóór de vervloeking.
Maar Dooher had in één ding gelijk. Het vrat aan je. Het maakte je cynisch. Soms had Wes de indruk dat de eindeloze litanie van 'goed genoeg', 'goed genoeg', 'goed genoeg' een medicijn voor falen was. Dat er eigenlijk niet zoiets als goed genoeg bestond. Je deed je best of niets. En op zijn somberste momenten geloofde Wes soms dat zijn huwelijk was stukgelopen, dat zijn firma nooit echt goed had gelopen, dat hij nooit had bereikt wat hij zich had voorgenomen en waarvan hij op de juridische faculteit had gedroomd - een benoeming tot lid van het hooggerechtshof -omdat hij zichzelf had bedrogen, omdat hij zijn beste deel had geofferd op het altaar van 'goed genoeg'. God wist dat het moeilijk genoeg was geweest om zijn kinderen groot te brengen, cliënten te krijgen en te houden en tijd vrij te maken voor Lydia. Hij had alle energie die hij dacht te kunnen missen in ongeveer alles gestoken waarop hij zijn aandacht richtte. Waar had hij de rest voor bewaard?
Was dit de bron van zijn middelmatigheid? Het geheim van de nul die hij was geworden?
Hij wist waarom hij na het avondeten zenuwachtig was geweest. Omdat hij zich voor één keer had uitgesproken. Hij had een potentiële cliënt en een beste vriend die hij volledig geloofde.
En nu was Christina Carrera er ineens. Waarom kon ze niet gewoon weggaan?
Farrell had vanmiddag ook een glimp van beiden opgevangen; samen op het gazon. Hij was getuige geweest van de bijna gênante band tussen hen en steeds kwam hij terug op dat ene opmerkelijke feit dat hij het liefst zou vergeten.
Want Mark had haar gewild vanaf het eerste moment dat hij haar in het oog kreeg.
Maar wat betekende dat? Niets, zei hij bij zichzelf. Het was louter een van die hersenschimmen in de nacht die je kwelden of angst inboezemden. En dan bleek het in de ochtend een schaduw te zijn geweest die op een oneffen oppervlak viel, een wit stukje stof dat wapperde aan een eenzame boom in de verte. 'Wes?'
Sam fluisterde vanuit de slaapkamer. Bezorgd, kennelijk zorgzaam. Was alles goed met hem? Had hij haar nodig?
Met een laatste aai voor Bart duwde hij zichzelf omhoog. Twijfel, spookbeeld, fata morgana, wat het ook was geweest, het zou 's ochtends zijn verdwenen. Dat wist hij zeker.