***
Zonder duidelijke plannen was Casper op weg naar Velp. Misschien lag er nog post.
In huis brandde licht. Op het pad stond Lucas' auto, met de kofferbak open. Casper parkeerde zijn eigen auto op straat, liep het pad op en zag in de kofferbak, op een opengevouwen krant, vaders wiedhakje met het dunne afgesleten blad, en ook een fijn broesend gietertje waarmee vader de voorkiemen van varensporen vochtig maakte. Moeder had die spullen, met een oude slijpsteen, uit het paleisje gehaald en in de fietsenschuur opgeborgen en ze zo nog tijdig weten te ontfutselen aan de rovende bewoners van de omliggende villa's. Nu dacht Lucas die stiekem te kunnen meenemen. Zijn broer dacht misschien dat hij recht op die dingen had, omdat hij vader altijd gesteund had, altijd voor het bedrijf was opgekomen, 's nachts niet kon slapen van niet-verkochte planten, van vaders schulden. Hij mocht ze van Casper hebben, maar hij moest niets van tevoren inpikken. Het kon toch zijn dat Casper prijs stelde op dat fijne gietertje. En jawel, hij stelde daar prijs op. Zijn broer had natuurlijk ook gedacht: ik regel de financiële afwikkeling; ik heb een makelaar in de arm genomen, ik probeer het huis goed te verkopen, daarvoor mag ik wel wat extra's hebben. Bovendien zal hij gedacht hebben: Casper zal wel niet veel ophebben met vaders spullen.
Hij trof Lucas in de huiskamer. De deurtjes van het dressoir stonden open, evenals de grote deur van de vaste kast. Op tafel stonden meer dingen die Lucas al voor zichzelf opzij had gezet: een oud beschuitblik van Van Houten, het oranje vaasje van Co- pier, een karaf, een koektrommel, een oude trapnaaimachine met een mooi ijzeren onderstel die nog van moeders moeder was geweest. Casper stond in de deuropening. Lucas op heterdaad betrapt. Casper stond op het punt om kwaad uit te vallen; hij zou hem willen zeggen dat hij langzamerhand een hekel aan zijn broer begon te krijgen, dat er nog eens dag zou komen dat hij hem zou haten. Natuurlijk zou hij Lucas nooit kunnen haten.
Daarvoor was zijn broer veel te aardig en te weinig een man uit één stuk: Lucas' beschaamde, angstige blik trof hem. Die voelde zich gegeneerd. Hij had tegen hem kunnen zeggen: En jij dacht dat dat zomaar ging. Je laat alles liggen en je haalt de kofferbak leeg. Morgen gaan we samen beslissen. Lucas, in verlegenheid gebracht, zou zich nog dieper schamen.
Maar hij zei: 'O Lucas, het is goed dat ik je hier aantref. Je was misschien ook op zoek naar foto's? Met medeweten van moeder, heb ik een tijdje terug twee foto's meegenomen... Foto's van moeder toen ze nog jong was, die ik graag wilde hebben... Moeder vond het goed. Ik had jou daarin moeten kennen.'
Lucas was in verlegenheid gebracht, gaf zelf toe dat het niet in de haak was wat hij deed, had met Casper moeten overleggen. Dat wiedhakje had hij altijd graag willen hebben en nog wat dingen. Al zei Casper nu dat hij ze best mocht houden, hij haalde de spullen uit de auto, en legde ze op het grasveld onder de notarisappel. Dat leek Casper niet erg verstandig. Dat zou morgen vroeg allemaal verdwenen zijn. Lucas bracht het gereedschap naar de fietsenschuur.
'En het oranje vaasje wil jij, denk ik, graag!' veronderstelde zijn broer. De beide trouwringen zullen we verloten. Nee, jij mag kiezen. Die van moeder is gaver. Die van vader is afgesleten door het ingraven. Casper zei dat hij die van moeder wilde. Lucas zei dat ze alles in overleg zouden verdelen. Het leek hem afschuwelijk als kinderen na de dood van de ouders ruziemaakten om de erfenis. Dit stille huis binnenkomen gaf al een bedrukt gevoel. Het was zo kil in huis. Je hoorde iets en je dacht dat de deur openging en dat moeder verscheen. Lucas had zo graag moeders 'overgang' willen meemaken, zoals Casper en Gabrielle. Ymke had er ook bij moeten zijn.
'En nu, lieve Kappie, zijn we wees.' Hij legde zijn arm om de schouder van de jongste. 'Oude wezen. Vader is al zo lang weg. Nu moeder. Die generatie is er niet meer. Nu zijn wij aan de beurt. Ik, als alles gewoon verloopt, vóór jou...' Hij gebaarde; hij sprak met alle spieren van zijn gezicht; hij was angstig, nerveus.
'Kappie, wat ben ik blij dat ik een dochter heb... Toen ik op de middelbare school zat, was ik al op zoek naar een vrouw van wie ik met zekerheid kon zeggen dat ze mij kinderen kon geven, ik wilde in haar blik kunnen lezen dat ze ontvankelijk zou zijn voor mijn zaad. Een vrouw met mooie, stevige borsten en een krachtig bekken. Gabrielle doet sterk aan haar denken. Hartstochtelijk, vroeg wijs...' Hij liet zijn broer los. 'En jij, Kappie, verlang jij niet een kind van jezelf?' Hij wachtte niet echt een antwoord af, wees zijn broer vanuit de keuken op het ruitje in de fietsenschuur. Daar stond vaders laddertje, onder de kalk- en stopverfvlekken. Had Casper daar belangstelling voor? Herinnerde Casper zich nog dat vader de ladder over de roeden van de kas schoof tot aan de nok? Hij ging op de ladder liggen om de ruiten vast te zetten en wij waren als de dood dat hij erdoor zou zakken.
Lucas bleef maar praten.
En wist Casper nog dat vader geld tegoed had van een bloemenwinkelier? Op een dag zijn we dat met z'n allen gaan ophalen. Vader, moeder en wij. Jij was nog klein. Vijf of zes jaar. Die bloemenwinkelier liet ons lang wachten en deed ten slotte een graai in zijn rijkgevulde kassa en liep op vader toe, maar in plaats van hem dat geld normaal te overhandigen, liet hij de bankbiljetten vlak voor vaders gezicht op de grond neerdwarrelen. Wij, met moeder, hebben ze voor vader opgeraapt. Terug naar huis kon moeder maar één woord uitbrengen: Mispunt. Mispunt...
Lucas praatte maar door.