Drie -15

Geen telefoon. Geen bel van de voordeur die avond.

De volgende dag, in de loop van de ochtend, zette Clara water op in de keuken, was daarna via de gang teruggelopen naar de kamer, maar voor ze de kamer bereikte, hoorde ze boven een geluid dat ze niet thuis kon brengen. Ze luisterde onder aan de trap.

Ze liep aarzelend de trap op, bleef halverwege staan, keek door de spijlen naar Aukjes kamer, waar het moeilijk te definiëren gerucht vandaan kwam. Het klonk scherp en smartelijk. Ze liep omzichtig de trap verder op, luisterde. Je zou zeggen het schrille sjirpen van een krekel.

Op dat moment begreep Clara wat ze hoorde. Ze herinnerde zich dat ze bij het boodschappen doen er ooit een speelgoedje bij had gekregen. Het was een rechthoekig, smal, rood doosje, met één zijde van transparant papier. Daarachter zat een krekel van gouddraad. Het ding zou sjirpen als de zon erop viel. Het had nooit geluid voortgebracht. Misschien was het al stuk geweest toen ze het kreeg.

Clara opende de deur van Aukjes kamer. Het doosje lag op de tafel met ander speelgoed. Het kon bij het schoonmaken zijn verplaatst en nu zo liggen dat ze het juiste zonsignaal opving.

De krekel sjirpte, doordringend, hoog. Ze nam het doosje in de hand. Het karton was door en door warm. De krekel had vonkende bolle oogjes. Van het gouddraad kwam een onbarmhartige glans af. Zijn vliesdunne, gazen vleugeltjes trilden.

Het sjirpen hield op. Er viel geen zonlicht meer op. Ze zette het terug op tafel. Het sjirpen begon na enkele seconden opwarming weer. Een wolk trok voor de zon. Het sjirpen stopte. Het sjirpen begon weer.

Op dat moment ontstond enige drukte in haar hoofd.

'Lief kind...'

'Nee, mama, nu even niet. Ik ben met andere dingen bezig. Het is allemaal al zo moeilijk.'

'Liefkind, ik zie dat al die jaren na ons je nergens gebracht hebben. Toch hebben we je een goede opleiding laten volgen. In ons huis werd muziek gemaakt, over literatuur gesproken. Ik heb zo veel voorgelezen. Ik heb de krijsende stem van Baba Jaga nagedaan. Ik viel soms in slaap van al het voorlezen. En het wandkleed dat ik voor je gemaakt heb, met alle poppen, in reliëf.'

Clara deinsde terug. De stem liet zich niet meer horen. De krekel begon te sjirpen.

'Onaardig, lelijk, weerzinwekkend ding!' Ze smeet het tegen de grond, vertrapte het. Het kraakte onder haar voetzool. Ze bleef het venijnig, woest, vertrappen. Riep: 'Bah, bah, bah. Walgelijk, wreedaardig ding. In dat piepkleine lijk kistje. Bah en nog eens bah...!'

Ze gooide de deur van de kamer dicht. Beneden liep ze de tuin in, kwam terug in het huis. Ze wist niet waar ze het zoeken moest. Weer boven heeft ze de rommel opgeruimd, een blik op het veelkleurige wandkleed, op het bed met de poppen en knuffelbeesten geworpen en de kamer van haar dochter afgesloten. Het dekbed was al beneden in de voorkamer. Ze bracht die dag ook nog twee kussens van haar slaapkamer naar de voorkamer en wat ze de komende tijd nog nodig zou hebben. Op de overloop heeft ze om zich heen gekeken. Menselijkerwijs zou ze hier niet meer komen. Clara, vanaf die dag, installeerde zich definitief in de voorkamer.

Op een dag, dacht ze, zal ik mij zo klein mogelijk oprollen. Dan nog even wachten en het zal voorbij zijn.

Het was zomer. De hitte van de hemel waarde rond door de straat.