Een -16

Weer liep ze voor de etalage langs, hoopte Oscar te zien. Clara, een gewone voorbijganger, die een blik werpt in de etalage van een boekwinkel. Je bezwoer jezelf. Dit laat je je toch niet gebeuren? Er zijn tijden in je leven geweest dat je heel fragiel was. Een herfstblad in november, meer niet, met het minste gebaar te verpulveren. Je bent sterker geworden. Jij vecht tegen... Ja, waar vecht jij eigenlijk tegen, Clara? Heel gewoon, als een volkomen normaal mens, stapte je de overvolle winkel binnen.

Ze was een volkomen normaal mens. Oscar zag ze vluchtig, tussen druk bewegende silhouetten van bezoekers. Iedereen wilde hem spreken. Men dartelde om hem heen. Clara verloor hem uit het oog, vond hem plots terug, vlak voor haar staand, maar met de rug schuin naar haar toe. Clara kon hem met haar hand aanraken. De schrijver toonde het boek aan een bezoeker, wees op het omslag. Clara voelde zich voyeur, zette een stap achteruit. Ze hoopte dat hij haar aanwezigheid zou voelen, zich om zou draaien, maar hij werd aangesproken door een man met een scheiding in wat restte aan haar op zijn hoofd. Het moest de boekwinkelier zijn. Hij vroeg eenieder zich te begeven naar de ruimte achter in de winkel. 

Hier was een klein podium met een katheder. Aan weerszijden stonden in kuipen palmen. De eerste rij was gereserveerd. Clara vond een hoekplaats op de vijfde rij. Ze kon het niet beter treffen. In twee stappen zou ze straks bij het podium kunnen zijn. Een groot deel van het publiek moest staan. Oscar, zag Clara, zat al op de eerste rij. Clara keek naar haar handen, haar nagels, geloofde dat ze werd geleid door een kracht die ze niet in de hand had, maar vandaag de vorm van een goedaardige engel vertoonde die haar te hulp geschoten was.

De boekhandelaar schakelde de microfoon in. De kronen van de palmen bewogen licht. Hij heette de schrijver en zijn familie van harte welkom. Hij geloofde dat Oscar Sprenger een bijzondere roman geschreven had en geloofde in het succes, ook in deze tijd van aanhoudende recessie. Een collegaschrijver en vriend sprak een korte feestrede uit. Hij besloot dat Clara een roman was over een vrouw met onvervulde verlangens en een fatale tragiek. De boekhandelaar sloot af, hoopte dat velen zich naar de signeertafel zouden begeven.

Op dat moment kwam Clara overeind, liep snel het podium op, zette de microfoon, heel professioneel, in een voor haar betere stand. Gespannen had ze de toespraken aangehoord. Nu ze deze stap eenmaal had gezet, viel alle spanning van haar af. Clara beschouwde zichzelf een moment en constateerde dat ze zich wonderwel op haar gemak voelde.

Ze stelde zich voor, keek niemand in het bijzonder aan. De auteur, benadrukte ze, kende ze tot voor kort alleen van zijn boeken. Niet zo lang geleden had ze hem bij toeval in Den Haag, in de Surinamestraat, onder nogal dramatische omstandigheden ontmoet. Ze wilde daar niet te lang over uitweiden, maar schetste kort de situatie.

'Nu sta ik hier onaangekondigd, abrupt, voor u en besef dat ik me min of meer een heldin aan het maken ben op een feest dat mij niet aangaat. Of toch wel?'

Ze voelde zich sterk. Ze had een goed verhaal. Dat had ze thuis op papier gezet en bij zich in haar handtas. Ze wenste er geen gebruik van te maken. Clara hield ervan mensen toe te spreken, te dwingen naar haar te luisteren. Ze juichte in zichzelf, maar moest nu snel ter zake komen. Nog had ze de volledige aandacht. Ook nog van hen die al waren gaan staan om als eersten bij de signeertafel te komen. De nieuwsgierigheid van het publiek kon snel in wrevel omslaan. Wie is die vrouw eigenlijk? De boekhandelaar, overvallen, fluisterde met een medewerker. Kleine zelfstandigen zijn bang voor verstoring van de gewone orde. Zij belemmert de omzet.

'Dames en heren,' haar stem bleef vast, haar handen trilden, 'in de roman die zojuist ten doop is gehouden, wordt mijn leven beschreven. Oscar was zo vriendelijk, naar aanleiding van onze toevallige ontmoeting, mij enkele dagen geleden het boek te laten bezorgen. Zeker niet met de bedoeling om de beschreven werkelijkheid te verifiëren. Begerig heb ik de roman gelezen en uiteindelijk met een verscheurd hart gesloten. Geen scène die ik niet herken. Twee treffende details zal ik u geven. Ik zou ze met vele kunnen aanvullen.

Met mijn ex-man, een oud-Shellmedewerker, heb ik enige jaren in Venezuela gewoond. Op een avond gaf ik in de kleine ontvangstzaal van de Hollandse Club een pianorecital en ontmoette een man voor wie ik bepaalde gevoelens ging koesteren. Dit is allemaal al heel lang geleden, meer dan dertig jaar. In die zaal stonden op consoles uit Nederland geïmporteerde varens waarover een prachtige gouden gloed lag. Het waren adiantums. In de roman zijn ze nauwgezet beschreven. Ook de aankleding van de zaal, de donkergele stof van de zitbanken, de woorden die toen gesproken zijn, de zinderende ambiance. De auteur moet onder de gasten zijn geweest. Gezien zijn leeftijd is dat niet onmogelijk, maar het is hoogstonwaarschijnlijk.

Een tweede detail: met mijn ouders heb ik tot ik ging studeren in de Haagse Kruisbessenstraat gewoond. Mijn vader had de gewoonte om op zondagmiddag in de kleine voorkamer de Etudes van Liszt te oefenen. Dat deed hij met een overweldigende aanslag. Mijn moeder haatte het pianospel van mijn vader en er kwam altijd een moment dat zij het huis uitvluchtte. Zodra zij weg was, ging hij over op Schumanns Kinderszenen, eerst 'Traumerei', dan 'Glückes genug', en speelde die met een liefdevolle, tedere aanslag. Bij het tweede stuk hoorde ze hem soms mompelen: 'Quite happy. Quite happy.' Dan dacht hij aan zijn geheime vriendin. Ook deze scène is tot in de geringste details nauwgezet weergegeven.

Ik had de roman uit, bleef verbijsterd achter. Ik had nog in die pagina's willen blijven, in hun beschutting, ondanks de pijn. Clara is de heldin van het verhaal. Ik ben die heldin. Clara, dat ben ik.'