Twee -08

Clara komt van school, loopt in het fijne grind om het huis heen, zet haar fiets op het plaatsje, doet de keukendeur open. Het kleine aanrecht lijkt nog voller dan anders met de stapels vuile borden en pannen. Clara ruikt dat er iets niet in orde is.

'Mam, ik ben er.'

Mama zit op de brede bank in de huiskamer, het hoofd naar beneden. Clara kijkt neer op het slordig gekamde haar. Mama geeft geen antwoord, maar mompelt alsof ze in trance is:

'Die verhouding moet afgelopen zijn. Die verhouding moet afgelopen zijn. Ik wil dat. Die jongen is doodziek. Die jongen die daar aan tafel heeft gezeten, heeft leukemie. Ik wist dat er met die jongen iets niet klopte. Met dat bidden. Dat zwijgen. Om de maand krijgt hij nieuw bloed. Maar het slaat niet meer aan. Misschien dat hij nog een jaar te leven heeft. Misschien korter. Ik heb één dochter. Alles heb ik voor haar overgehad. Weg toekomst van mijn Clara. Waar heb ik dat aan verdiend? Er zijn zo veel gezonde jongens. Jij kunt aan elke vinger een jongen krijgen.'

Mama's stem is zacht klagerig, bijna onhoorbaar.

Dan schudt ze het zware hoofd, kijkt haar dochter aan: 'Lief kind, ik wil maar één ding. Dat het goed met jou komt.' Ze kijkt Clara zo lief mogelijk aan. Clara geeft geen antwoord. Dan klinkt mama's stem harder: 'Heb je hem al gezoend? Ja, je hebt hem natuurlijk gezoend. Ik heb het gezien. Leukemie is besmettelijk.'

Mama kan het niet laten door te zeuren. 'Of ben je al'ver dergegaan? En je bent zo ontvankelijk. Claar, zeg wat. Ja, ik geloof zeker dat leukemie besmettelijk is. Ik heb geprobeerd de dokter te bereiken. Het geeft geen pas dat de ouders van die jongen dit toelaten. Waarom neemt die moeder geen contact met mij op? Die denkt natuurlijk: zolang mijn zoon genoegen neemt met dit mooie meisje... Maar die omgang is voorbij. Je laat hem schieten. Hebben jullie gezoend? Of is er meer gebeurd? Zeg wat! De dokter belt straks. Ik wil dat een inwendig onderzoek plaatsvindt. Toen met die blaasontsteking, kende je hem toen ook al? Blaasontsteking kan onvruchtbaarheid veroorzaken. Misschien blijkt dat je al onvruchtbaar bent.'

Clara is naar boven gerend. Beneden ging de telefoon. Dat was de dokter. Clara bonkt met haar hoofd tegen de muur van haar kamer. Ze voelt geen pijn. Ze slaat haar mooie gave hoofd tegen de harde muur. Dat hoofd is niet helemaal van haar. Het is niet eens zeker dat wat ze doet, met haar gebeurt. Clara huilt niet, schreeuwt niet. Het slaan met het hoofd verdooft, verzacht. Ze voelt het als een manier om aan mama te ontsnappen. Het bonken verdooft. Op het moment dat de verdoving intreedt kan ze pas denken: nee, ik laat hem niet los.


De volgende dag haalde de rector haar uit de klas. Op zijn kamer zei hij:

'Jonathan is vannacht weer opgenomen in het Bronovo ziekenhuis. Ik zou je willen vragen: doe afstand van hem. Hij kan niet meer beter worden. Je weet nu welke vreselijke ziekte hij heeft.' Hij heeft haar van het hoofd tot de voeten opgenomen vanachter zijn bureau en gezegd: 'Je bent een mooie, jonge vrouw...'

Ze reageerde niet op zijn woorden, keek langs hem heen naar buiten, waar het sportterrein was. De rector zei dat hij haar zwijgen begreep. Het was veel wat op dit moment op haar afkwam. 

Nu ze toch op zijn kamer was, wilde hij graag van de gelegenheid gebruikmaken om een ander punt aan te roeren. Collega's, de conciërge, ook anderen, hadden hem daarover al eerder aangesproken. Via leerlingen was het ook al bij de ouders terechtgekomen.

'Je zou hem, in een garderobenis, wel erg openlijk jouw liefde voor hem kenbaar gemaakt hebben. Bij die mij ter ore gekomen informatie viel enige keren het woord "ongepast". Je zou, zo had het er alle schijn van, op het punt hebben gestaan alle schroom hierin te verliezen. Al eerder is er bij mij op aangedrongen daar iets over te zeggen in een persoonlijk gesprek. Niet onbelangrijk is dat je je door dit gedrag afsluit van je klasgenoten.'

Clara had hem de rug toegekeerd, was de kamer uit gelopen en de gang in gerend. Ze verliet de school. Waar moest ze heen? Ze fietste naar het Bronovo. Ze mocht hem niet bezoeken vanwege infectiegevaar. Buiten, in het geldapper van de zonneschermen, dacht ze: Jonathan gaat dood. Ik wil ook dood. Ik doe alles verkeerd. Ik ben iedereen tot last. Ik moet dood. Ik heb geen recht meer om verder te leven. Ik kan niet eens huilen. Ze kneep zo hard mogelijk in haar arm. Ze beet zo hard mogelijk in haar arm. Ze voelde geen pijn. Ze raspte met haar arm langs de muur van het gebouw. Het luchtte iets op. Ook papa had gisteravond gezegd vanaf de overloop, terwijl ze op haar kamer zat: 'In dit geval heeft je moeder gelijk. Doe wat ze zegt. Het is beter voor de sfeer in huis.'

Clara heeft het gevoel dat haar iets ontglipt wat ze nooit heeft bezeten.