Een -12
Clara las. Het laken van haar bed had ze van haar voeten tot haar kin over zich heen getrokken. In het midden boog het door en raakte nauwelijks haar buik, door striae van de bevalling aangetast. Clara las en de daarbij behorende kleine gebaren als het bewegen van haar hoofd, haar voeten, gingen buiten haar om.
Na de eerste hoofdstukken legde ze het boek naast zich neer. Ze wreef zacht over haar buik, klemde haar handen tussen de dijen. De zinnen die ze had gelezen beroerden haar heftig. Ze waren mooi en ze waren waar. Haar handen trilden. Het leek wel koorts.
Clara las door, herlas een alinea, een hoofdstuk, voor ze verder durfde te gaan. De lucht - als in een hete zomernacht - werd zo onbeweeglijk zwaar dat ze geen adem meer kon halen. Ze stikte. Ze slikte speeksel door alsof ze zich die pagina's fysiek wilde toe-eigenen. Dit was niet zomaar een boek. Dit boek, met zijn volzinnen, was een leegte die alles van Clara tot zich trok, die haar de roman binnen zoog. De roman bezat een kalme vraatzucht die haar verslond, maar was ook een onverwacht alarm dat vanuit de verte naar haar toe sloop. Elk woord in dit boek riep een herinnering uit haar eigen leven op. Hoe bestond het dat zij, juist zij, nog voor het boek in de winkel lag, kennis van de inhoud kon nemen? Welke toevalligheden hadden ervoor gezorgd dat zij dit boek nu in handen had en het midden in de nacht aan het lezen was? Wat zij las, drong binnen in de meest ondoordringbare van alle werelden: die van het ondraaglijke verdriet.
Het laken bewoog, maakte kleine, onregelmatige sprongetjes. Haar vingers bewogen machinaal over haar schaamlippen. Hoe wist de schrijver al deze details uit haar leven? Deze roman vertelde haar leven. Wat overkwam haar?
Het zou goed zijn om iets te eten of te drinken, even uit bed te gaan.
Ze las door, maande zichzelf kalm te blijven. Haar ouders, haar middelbareschooltijd, het begin van haar studententijd, de diepe stoornis die haar had overvallen. Later het huwelijk, het verblijf in Caracas, het verlies van haar kind, de korte, onmogelijke liefde die ze daarginds gekend had. Je zou zeggen dat de auteur de party's in de Hollandse Club zelf had meegemaakt.
Rustig blijven. Ga beneden een glas van die droge char donnay drinken. Denk na. Dit is een roman. Oscar heeft toch zijn verbeelding, zijn fantasieën. Ze kunnen heel gemakkelijk overeenstemmen, gedeeltelijk, met wat jou is overkomen. In zekere zin lijken alle levens op elkaar, ook alle mogelijke levens. Doe geen overhaaste dingen. Trek niet te snel conclusies. Ze kunnen veel bederven, een verkeerde uitwerking hebben.
Het is waar dat toen je een klein meisje was, de mensen om je heen tenminste als ze in hun goede doen waren hun best deden een fictieve wereld te scheppen waarvan jij zonder dat precies te beseffen de heldin was. Je herinnert je vast nog wel de hartstochtelijke wijze waarop je moeder je voorlas. Zij maakte door de verbeten, haast hysterische toon - waar je vaak bang voor was - jou tot heldin van het kinderboek.
'Het was een woeste, kleine tuin die om de hut van de heks Baba Jaga lag en om die tuin stond een omheining. Een verschrikkelijke omheining. Ze was gemaakt van droge men senbotten en als het woei klepperden ze tegen elkaar en op die palen staken doodskoppen die gemeen keken, want 'ze waren er helemaal niet over te spreken dat ze hier op palen staken.' Als mama dat voorlas, knarsetandde ze om het klepperen te verbeelden.
Nu beleefde ze een vrijwel identieke gewaarwording. Zij was de hoofdfiguur van deze roman. Clara zelf had de schrijver kunnen zijn als ze het talent had bezeten van Oscar Sprenger. Die liet nauwelijks namen vallen in de eerste hoofdstukken, die gaf in de beginalinea's niet alle grote geheimen prijs van het verhaal dat hij wilde vertellen. Het boek dat ze zo graag had willen schrijven, was al geschreven. Het lag open op haar buik.
Clara Hofstede was een redelijke vrouw, overlegde ondanks alle opwinding met zichzelf. Wat betreft de afbeelding op het omslag kon de gelijkenis wel heel toevallig zijn, ze bleef het gevoel houden dat een foto van haar hiervoor was gebruikt. Maar de hoofdfiguur van de roman, Clara, dat was zij. Hoe had Oscar zo'n grondige inzage in haar leven kunnen krijgen? Ze zou naar Jeanne willen lopen en haar willen vertellen: de roman gaat over mij. Clara, dat ben ik.
Ze bloosde diep. Een hete blos verbreidde zich tot in haar hals, bereikte haar borsten. Ze werd van vuur, werd een lichaam, opgetrokken uit vlammen. Clara werd niets minder dan een onstuimige aanval van vurigheden.
Steeds vaker, de laatste tijd, had ze last van
opvliegers, kon ze in de Passage of in Diligentia zomaar een kop
als vuur krijgen. Toch was dit blozen van een andere aard. Een
schrijver, en niet de eerste de beste, had het waard geacht haar
leven op te tekenen en had in de afgrond van haar ziel gekeken. Het
was een hard en beklemmend boek, maar je voelde dat de schrijver
zijn heldin koesterde, haar ondergang met compassie
beschreef.