Twee -52

'Mevrouw?'

Clara dacht dat het de ober was en had geen zin om hem aan te kijken. Ze veegde een paar tranen weg met haar arm. Maar uit haar ooghoek zag ze dat niet de ober aan haar tafel stond. Het was een oude dame die ze een tijdje geleden het restaurant had zien binnen komen. 'Mevrouw, excuses dat ik u stoor. Ik zie u zo vaak hier, bijna altijd schrijvend. Nu toevallig niet. En met papieren voor u. Ik heb me zo vaak afgevraagd: u schrijft. Maar wat? Een roman? Een verhaal? Een brief? Ik hoop het eerste. Ik ben, ik weet het, ongepast nieuwsgierig.'

'Och, ja,' zei Clara verstrooid. Ze had geen zin om met die onbekende vrouw te praten. Haar ogen waren groot en vaag van onbewogenheid. Van die vrouw wilde ze af. Oscar Sprenger kon elk moment binnenkomen en zijn komst wilde ze niet missen. Clara had haar kunnen zeggen dat ze was genezen van de betovering om een roman te schrijven. Dat was inmiddels gebeurd. Ze kon ook genoeg redenen opnoemen die haar geruststelden: er was een heldere afspraak gemaakt, met een niet mis te verstane locatie en tijd. Clara moest ook toegeven dat ze aan het eind van alle geredeneer slechts angst vond.

De onbekende bleef in afwachting bij de tafel staan. Clara zei:

'Ik kan niets loslaten.'

Ze had het gevoel dat ze een hevige strijd moest voeren. Maar waartegen?

'Mag ik dan uw naam weten? Dan kan ik thuis aan mijn zieke vriendin vertellen dat ik u ontmoet heb. U komt mij bekend voor. Zij kent alle schrijvers.'

'Nee, nee, mijn naam is niet belangrijk,' zei Clara, in een vurige drang tot zelfverdediging.

Met een onaangenaam gevoel keek ze langs de vrouw heen. Ze verdroeg op dit moment niets wat haar afleidde van de schrijver, maar voelde zich ook beschaamd omdat ze zelf helemaal geen schrijfster was. Ze was Clara. Ze nam het die onbekende kwalijk op haar afgestevend te zijn.

De onbekende bleef bij haar tafel staan. Clara keek naar buiten en zei zacht: 'Ik wil dat u weggaat.'

Na een paar tellen zag ze dat zij, die haar in zekere zin belaagd had, de jas aantrok en het restaurant zonder verder naar Clara om te zien verliet. Het was zeker: die vrouw was gekwetst. Vanuit haar vaste plek overzag ze het restaurant. De gasten hadden geen weet van haar gedachten en ze had de sensatie tegelijk superieur aan hen te zijn én gepijnigd, vanwege de onverschilligheid die uit hun onwetendheid voortkwam.



Een man passeerde dicht langs het raam van 't Goude Hooft waarachter Clara zat. Ze zag hem van opzij, kreeg een indruk van zijn dikke, vlezige lippen en had hem daarna op de rug gekeken. Die zware, massieve man kende ze. Ze had op het punt gestaan om naar buiten te rennen. Daar liep oom Arie Hooykaas. Ze had ook een glimp van zijn gezicht opgevangen en je zou toch zeggen dat het een man was die altijd problemen met zijn gebit had.

Oom Arie was al zo lang dood. 

Op Clara's gezicht verscheen een glimlach. Dat was nou eens een mooie herinnering die opdook. Het werd tijd. Clara zat met haar ouders op het terras van dit restaurant en ze keken naar de mensen die op de Groenmarkt voorbijkwamen. Dan passeerde een onbekende die mama's aandacht trok. Ze keek papa aan, vaak pakte ze hem ook bij zijn arm.

'Nou, op wie leek hij?' Ze keek papa vol verwachting aan.

Dan zei papa:

'Ja, je hebt gelijk. Hij deed mij, toen ik hem zag, ook sterk aan Arie denken. Ja, met dat massieve lichaam, het sluike haar dat altijd voor zijn ogen hing. Het was hem precies.'

Mama was het helemaal met hem eens. Ze dacht precies als hij. Dan kwam het voor dat ze elkaar van plezier weer even aanraakten. Daarin, merkwaardigerwijs, vonden ze elkaar, hadden er schik in in willekeurige voorbijgangers bekenden te zien. Daar, Wim Zeewüster, daar die slanke, rossige, precies Annet Hooykaas. Daar... Die lijkt op...



En daar!

'Hé, Clara.' Oscars stem werd tegengehouden door het dikke, gelige glas en klonk als een vreemde uithaal.

Er was helemaal niemand.