Twee -37
Maar je moest toch ook overal achteraan zitten? Je kon toch niets aan een ander overlaten?
Over enkele dagen was er een lezing in de
kleine zaal van de Club, voorafgegaan door een borrel, en later op
de avond gevolgd door een lopend warm buffet. Dit keer had zij een
Nederlandse schrijver uitgenodigd die een belangrijke literaire
prijs gewonnen had. Zij had ervoor gezorgd dat zijn boeken aanwezig
waren, zij zou de signeertafel inrichten, de microfoon testen, erop
toezien dat de schrijver zijn honorarium kreeg, dat de
nietverkochte boeken werden teruggestuurd naar de uitgeverij. Zij
zou de spreker inleiden, besteedde veel tijd aan de voorbereiding
van haar praatje.
Zij is zo overdreven perfectionistisch. Ik weet niet wat ik van
haar denken moet. Je weet ook niet precies wat je aan haar hebt.
Zeker, ze werkt hard voor de Club. Dat staat buiten kijf. Maar...
ja, hoe zal ik het zeggen? Ze is de Club en tegelijk, het klinkt
gek, staat ze er een beetje buiten. Ze doet voor spek en bonen mee.
Ja, zo zou je het kunnen zeggen. Ze maakt zich zo druk omdat ze
niet gelukkig is.
Clara wist wel hoe de vrouwen over haar dachten. Ja, maar ze voelde
zich nu eenmaal verantwoordelijk voor de Club. Voor het eerst
voelde ze zich verantwoordelijk voor iets wat buiten haar stond. Er
waren de bazaars, de bingoavonden voor goede doelen.
Was er geen pianist voorhanden, dan speelde zij zelf. Dagelijks controleerde ze de tuinlieden, ze wilde gladgeschoren gazons en geen verwelkte bloesem op het terras. Dat verdroeg ze nu eenmaal niet. Daarin ging ze te ver. Iets wat bloeide, verwelkte noodzakelijkerwijs. Ze was steeds aan het vegen, besefte dat ze haar man en anderen daarmee ergerde.
Ze was doorgaans ongevoelig voor wat de vrouwen van haar vonden. Op verloren momenten dacht ze erover na, probeerde de blik van de vrouwen op haar zo helder mogelijk voor zichzelf te formuleren. Ze keken haar op een bepaalde manier aan. Met een glimlach. Je zou zeggen: welwillend. Nee, bijna welwillend, alsof zij, wat ze ook deed, van geen enkel belang was. Bij alle welwillendheid namen hun gezichten een licht spottende, koele uitdrukking aan, een beleefde nieuwsgierigheid, die Clara op zijn minst ontmoedigde. Ook bang maakte. Een oppervlakkige waarnemer zag dat niet. Zij zag het.
Op zwakke momenten had Clara de aanvechting hen hierover aan te spreken. Die aanvechting was soms nauwelijks te weerstaan. Ze zou als zij willen zijn, erbij willen horen. Tegelijk wilde ze dat ook niet. Zij was anders. Op die momenten kwam het voor dat ze op haar benen stond te trillen.
Hecht je niet te sterk. Dat advies had ze bij aankomst van meerdere
zijden meegekregen. Je kunt je hart wel bij iemand uitstorten, maar
twee weken later kan die ander naar Aden of Oman vertrokken zijn.
Er zijn altijd veel mutaties.
Clara zou zich soms graag willen uitspreken,
zich aan een ander willen uitleveren. Je deed het niet. Je had de
moed niet. Er werd veel gepraat. Niet over zaken die ertoe deden.
Zoals de lange afwezigheid van de mannen en hun gedrag bij
terugkeer. Nee, dit was niet de geëigende plek om vriendinnen voor
het leven te maken. Was Holland daar dan zo'n geëigende plek voor
geweest? Was zij daar met een vaste vriendin uit haar school- en
studententijd gekomen?