Twee -34
Even later kwam een man het terras op. Ze had net met haar ogen dicht in de zon gekeken. Hij zag dat aan haar tafel een plaats vrij was en vroeg of ze het bezwaarlijk vond als hij bij haar kwam zitten. Ze was verrast door zijn stem, vriendelijk met strelende stembuigingen.
Zo had ze Edwin van Hoogstraten leren kennen. Hij was werkzaam als corrosiespecialist bij Shell Nederland en met verlof in Den Haag. Over twee maanden zou hij teruggaan naar Venezuela. Hij reisde de olievelden van de wereld af.
Ze dronken wijn. Hij had alle tijd.
Zij ook. De zon scheen in hun gezicht. Clara
tikte met de middelvinger tegen haar mond. De vinger plette haar
lippen. Ze dacht: de liefde. De liefde is tussen ons. Of was het zo
dat ze geen weerstand had kunnen bieden aan zijn krachtige,
gebruinde gezicht, zijn elegante kleding, de verre exotische
streken die hij tussen neus en lippen even noemde. Of zocht ze
geborgenheid? Edwin was vijftien jaar ouder, had een eerder
huwelijk achter de rug, dat van korte duur was geweest en
kinderloos was gebleven.
Na die eerste ontmoeting hadden ze snel een nieuwe afspraak gemaakt, troffen elkaar op hetzelfde terras. Lichte tinten, lichte parfums. De hemel was blauw, de ramen van de etalages aan de overkant van de straat waren hemelsblauw. Mensen wierpen een goedkeurende blik op dat knappe stel. Die beiden samen, dat moet in sommige geheugens gegrift zijn.
Hij vertelde uit een gereformeerd nest te komen. Om precies te zijn gereformeerd synodaal. Dat laatste zei Clara niets. Hij wilde zich nog steeds gelovig noemen. Overal in de wereld waar hij werkte, was bij de Hollandse Club wel een kleine protestantse kapel. Als hij niet te diep in de woestijn zat op een olieveld, volgde hij de zondagse dienst. Een kerk, zeker de gereformeerde, was toch ook een perfect mechanisme. Alles daar was orde, heil en sloot angst uit. Er was natuurlijk de dood. Daar moest je doorheen. Daarna was je verzekerd van het eeuwige heil. Daar klampte hij zich aan vast. Hij was dankbaar in zo'n gezin geboren en opgegroeid te zijn.
Clara wist niet zo goed wat ze daarop moest zeggen. Het voorrecht waar hij over sprak, bezat zij niet. Ze had eigenlijk niet zo veel zin om hierover te praten. Ze was licht teleurgesteld over de zelfverzekerde toon waarop hij sprak. Clara zei alleen dat ze uit een ander soort gezin kwam. Haar ouders hadden weinig of niets met religie op. Zijzelf keek daar anders tegen aan. Ze overwoog hem te vertellen van haar verbeten, aanhoudende bidden, maar hield het voor zich. Clara zei wel:
'Later, als ik kinderen krijg, zal ik veel met ze praten. Ik zal ze zo veel mogelijk ideeën aanbieden. Daaruit kunnen ze zeiflater kiezen.'
'En?' vroeg hij, haar hand pakkend, 'als wij kinderen krijgen, zou je ze dan willen laten dopen?'
Clara wist niet zo gauw een antwoord.
Wat ze daar nu over zeggen kon, was dat ze
alles zou aangrijpen om haar kinderen te beschermen. In die zin zou
ze niet tegen de doop zijn.