XXV
New York City
De kaart splitste zich op en verdeelde zich in het linkeren
rechterkader van het venster. Het ene toonde een kopie van de kaart
die exact identiek was aan de gecodeerde afbeelding in het midden.
In het andere kader verschenen drie regels tekst.
177 rue de
Rivoli Boite 628
300-481
'Meneer?'
Nick keek zo snel op dat hij bijna de laptop op de grond liet
vallen. Een verkoopster keek naar hem omlaag met een stapel
naslagwerken onder de arm. Hij boog zich over het scherm heen om
het aan het oog te onttrekken.
'Kan ik u ergens mee helpen?'
Nick klapte de laptop dicht. 'Nee hoor.'
'Er is een internetaansluiting in het café,' zei het meisje
hulpvaardig. 'Dank je.'
Hij liep langzaam weer de trap op naar de begane grond, de laptop
aan zijn borst drukkend. De uitgelatenheid vanwege het kraken van
het wachtwoord had al plaatsgemaakt voor verwarring. Toen het
mobieltje in zijn broekzak zoemde, had hij het bijna niet in de
gaten.
Het scherm meldde twee gemiste boodschappen, allebei in de
afgelopen tien minuten. In de kelder was blijkbaar geen ontvangst.
Hij be-
keek de telefoonnummers. Een was van Seth, de ander een lokaal
nummer dat hij niet herkende. Hij belde Seth.
'Nick?' Hij nam bijna direct op. 'Godzijdank.'
'Wat is er?' Seth zat zo te horen in zijn auto. Nick moest
schreeuwen om boven het verkeersgedruis op de achtergrond uit te
stijgen.
'Slecht nieuws. Het jochie heeft zijn verhaal gewijzigd.'
Iets wat klonk als een raket raasde langs Seths mobiel.
'Nu zegt hij dat hij je misschien toch niet op de gang heeft gezien
toen het pistoolschot klonk. Misschien was het wel vlak ervoor, of
erna.'
'Wat bedoel je? Vanwege het pistoolschot zocht hij juist dekking.
Hij... Hallo?'
Een daverende stilte deed hem zwijgen. Toen Seth weer te horen was,
klonk zijn stem vervormd, bijna onverstaanbaar.
'Je moet... Royce... Gillian... je arresteren...'
'Ik kan je niet verstaan,' schreeuwde Nick.
'Ik rij net de Holland Tunnel in. Het is een gekkenhuis hier. Ik
bel je...
Het signaal verstierf tot een aanhoudende toon. Nick staarde naar
zijn telefoon. Hij voelde zich als verdoofd en drukte op redial,
voor het geval dat. Meteen sloeg Seths voicemail aan.
Zijn hoofd begon weer pijn te doen; zijn hele lijf trilde van
uitputting. Waarom had Max zijn verhaal gewijzigd? Probeerde zijn
moeder hem te beschermen? Nam ze wraak voor al die nachten dat ze
geklaagd had over Brets geblow, waarvan de rook onder hun deur door
was binnengedrongen? Het was zo oneerlijk dat hij wel iets kapot
wilde stampen.
Zijn mobiel ging weer. Winkelende mensen die de tafels vol
afgeprijsde paperbacks afstruinden, wierpen afkeurende blikken op
hem. Hij bekeek het nummer op het scherm een lokaal nummer. Als het
nou Royce was?
Het gerinkel dwong hem tot een beslissing. Hij nam op.
'Nick? Met Emily.'
'Alles goed?' De woorden kwamen automatisch, een loze begroeting.
Pas toen hij het zei, besefte hij dat er iets niet in orde
leek.
'Ik ben doodsbang.' Dat was te horen. 'Nick, ik word
achtervolgd.'
Haar stem klonk nauwelijks harder dan gefluister, de woorden
struikelden over elkaar heen van spanning. Hij dacht dat hij geruis
als van stromend water op de achtergrond kon horen.
'Waar zit je nu?'
'Op het damestoilet in de openbare bibliotheek.'
'Is dat die met die leeuwen voor de deur?'
'Ja. Op de hoek van Fifth Avenue en Forty-Second Street.'
'Oké.' Nick dacht koortsachtig na. 'Die man die je achtervolgt, hoe
ziet hij eruit?'
'Ik kon zijn gezicht niet zien. Hij had zijn capuchon op. Hij...'
Een happen naar adem. 'Er is hier iemand. Ik...'
Hij hoorde een deur dichtslaan en toen een geraas dat eindigde in
stilte.
'Ik kom eraan,' zei Nick. Maar hij sprak tegen een zwijgende
telefoon.
New York is een onbarmhartige stad wanneer je geen geld hebt. Nick
had niet genoeg voor een taxi; hij rende naar de metro op
Washington Square Park en wierp zijn laatste muntje in de gleuf.
Zou hij er te voet sneller zijn geweest? Hij stond op het perron en
staarde de tunnel in, wensend dat de trein nou eens kwam. De
seconden tikten maar door op de vuile stationsklok.
Er waren ditmaal op zijn mobiel geen berichten binnengekomen toen
hij bij Forty-Second Street boven de grond kwam. Hij sprintte het
blok vanaf het metrostation naar de bibliotheek, vechtend tegen de
wind en de kramp in zijn zij. De twee stenen leeuwen, Geduld en
Standvastigheid, zagen hem de trap oprennen. Hij vond een
informatiebalie op de eerste verdieping.
'Waar zijn de toiletten?'
Hij bracht de woorden met moeite uit tussen het hijgen door. De
vrouw achter de toonbank zou wel denken dat hij niet goed snik was,
of misschien een junk. Ze keek even om naar de bewaker, en toen
omhoog naar het plafond.
'Derde verdieping.'
Hij besprong de trap zo snel als hij durfde en probeerde geen
aandacht te trekken terwijl hij de gezichten die hij passeerde goed
bekeek. Hij had zijn capuchon op. Maar het was een koude dag en de
helft van de mensen op de trap droeg een capuchon. Verderop zag hij
een man in een wit overhemd en spijkerbroek de hoek omkomen van de
overloop op de tweede verdieping; zijn gedachten gingen terug naar
het dak en het pistool. Hij gleed bijna uit op de trap. Maar de man
was het Noord-Europese type, blond en blank, niet de man van op het
dak.
Hij bereikte de derde verdieping. Door een met houtpanelen
betimmerde ronde hal waar hij nauwelijks acht op sloeg, door een
stralend witte gang waar wegwijzers voor de toiletten hingen. Hij
stopte voor de deur.
Wat nu? Hij kon toch niet zomaar de damestoiletten binnenstormen.
Dat zou Royce heel blij maken.
De deur zwaaide naar binnen open. Het loeien van een blower
verstoorde de stilte van de bibliotheek. Hij verstijfde, maar het
waren alleen een stel studentes.
'Neem me niet kwalijk.'
Ze hielden hun vaart in maar liepen toch door.
'Zouden jullie me misschien kunnen helpen? Ik ben mijn vriendin
kwijt... Ik kan haar nergens vinden. Zou een van jullie misschien
even willen kijken...'
'Jawel hoor.'
Een van de meisjes wierp hem een kordate, hulpvaardige glimlach toe
en stak haar hoofd weer in de deuropening. 'Geen kip te bekennen,'
meldde ze.
Zijn hart zonk hem in de schoenen. 'Toch bedankt.'
Zodra ze uit het zicht waren sloop hij de wc binnen. Die was leeg.
Geen spoor van Emily, alleen witte tegels, witte wastafels, witte
lichten, alles weerkaatst in hagelwitte vloeren.
Een van de hokjes zat dicht, maar niet op slot. Nog altijd in de
greep van het gevoel een indringer te zijn, duwde hij hem zachtjes
open. Het hokje was leeg, maar in de toiletpot glinsterde iets. Hij
keek erin. Net waar de trechtervorm van de closetpot de duisternis
in verdween, kon hij een stukje zien van een zilveren mobieltje dat
uit de afvoer stak als een verzonken schat. Was het dat van
Emily?
Een elektrische schok verbrak de stilte. Hij staarde even naar de
glinsterende mobiel in het water, stomverbaasd, tot hij besefte dat
het getril uit zijn broekzak kwam.
'Hallo?'
'Nick?'
Zijn hele lichaam leek te ontspannen bij het horen van Emily's
stem. Van opluchting zeeg hij neer tegen een scheidingswand van een
van de hokjes. 'Waar zit je?'
'De telefooncel in het trappenhuis.' Een gegeneerde stilte. 'Ik heb
mijn mobieltje in de pot laten vallen.'
'Ik heb hem net gevonden. Alles goed met jou?'
'Ik denk het wel. Ik geloof dat ik die man heb afgeschud. Waar zit
jij?
'Op weg naar jou toe. Blijf aan de lijn.' Hij duwde met de schouder
de deur open, blij om weer terug te zijn op veilige grond. Een goed
geklede vrouw die hem door de gang tegemoet liep, wierp hem een
venijnige blik toe: hij grijnsde en tikte als een malloot met de
mobiel tegen zijn hoofd.
'Wacht.' Paniek welde op in Emily's stem. 'Ik geloof dat hij daar
weer is. Ik zie je in de Salomonzaal, op de derde verdieping.'
Nick begon te rennen. Toen hij de hoek omkwam, zag hij iets roods
in de galerij van de grote ronde zaal wegduiken. Was zij dat? Hij
vertraagde zijn pas even en keek rond. Vijf Japanners volgden haar
naar binnen. Een bejaard stel kwam naar buiten. Een korte,
atletisch gebouwde man in een zwarte parka haastte zich langs hen
heen en struikelde bijna over de stok van de oude man. Hij had zijn
capuchon af, een geschoren hoofd tonend met een rij goud dat
glinsterde aan zijn linkeroor. Een gezicht dat Nick al eens eerder
had gezien.
Hij begon te rennen.
De Salomonzaal was een schemerige kamer vol boekenplanken en
-kasten. Eén enkele glazen kast stond in het midden van de kamer
als een altaar of tabernakel, waarin lichten eerbiedig over een
enorm opengeslagen boek schenen. De crèmekleurige bladzijden
kaatsten terug van de glazen kist, terwijl de zwarte letters gaten
boorden in de reflectie, waardoor een soort mozaïek verscheen. Een
kleine in het rood geklede gestalte schemerde erachter steeds even
in het zicht. Nick vroeg zich af of zij de man in parka door de
schaduwen heen op haar af kon zien komen.
Een bewaker zat in de hoek de bezoekers met lodderige blik in de
gaten te houden. Nick liep recht op hem af.
'Neem me niet kwalijk, maar die man daar... Ik geloof dat hij een
wapen draagt.'
De paniek in zijn stem verleende de leugen overtuigingskracht. De
bewaker hees zich overeind uit zijn stoel, klapte de flap van zijn
holster open en liep door de ruimte, iets mompelend in zijn
microfoontje. Nick volgde hem, langs de andere kant om de kast heen
lopend.
Daar had je Emily, die deed alsof ze het geopende boek bekeek
terwijl ze ondertussen nerveus rondspiedde door de ruimte. Ze was
zo angstig dat ze hem pas zag toen hij bijna boven op haar zat.
'Nick!' Ze vloog op hem af en sloeg haar armen om hem heen. Haar
tengere armen hielden hem verbazend stevig vast. 'Ik was
doodsbang.'
'Je bent nog niet veilig.'
Nick legde zijn arm om haar schouder en dirigeerde haar naar de
uitgang, lopend langs de rand van de hal. In het midden was een
tweede bewaker gearriveerd, beiden voerden een ernstig gesprek met
de man in de parka. Nick gebaarde naar hen.
'Was hij het?'
Emily knikte.
Ze glipten de deur uit en haastten zich naar de lift. Geen van de
mannen in de kamer leek op te merken dat ze vertrokken en Nick keek
niet om. Pas toen ze op de trappartij voor het gebouw in de stevige
bries vanuit Forty-Second Street waren aanbeland, durfde hij zich
te ontspannen.
'Ik breng je thuis.'
Ze namen een taxi. Nick liet Emily betalen. Haar thuis bleek te
liggen in een keurig straatje in Midtown, waarvan de dicht opeen
geplante bomen en kale gevels nauwelijks de sobere weelde achter
haar vensters verhulden. Emily zag dat Nick het in zich opnam.
'Eigendom van het museum.' Een verontschuldigende glimlach. 'Alleen
een appartement. Ik mag er een halfjaar zitten, daarna zal ik naar
de echte wereld moeten verhuizen. Mijn tijd zit er bijna op.'
Hij onderzocht de straat op gevaar terwijl Emily frunnikte met de
voordeursleutel. Die ontsloot voor hen een halfduistere vestibule
vol trappen en deuren. Hij volgde haar omhoog naar de tweede
verdieping. Hij wist niet zeker of hij was uitgenodigd, maar ze
maakte geen bezwaar. Hun voetstappen klonken zacht op de
trapbekleding; het hele huis leek in slaap.
Een kreet van Emily verbrak de stilte. Nick liep twee stappen
achter haar aan en keek op. Ze stond voor de deur van vermoedelijk
haar appartement naar iets te staren. Ze stapte opzij zodat hij het
ook kon zien.
De deur stond open. Op een kier, maar verder open dan in New York
City viel aan te raden. Een kringetje van splinters rond het slot
toonde waar het was geforceerd.
Ze bleven daar een tijd staan, gevangen als stofjes in een
lichtbundel. Toen keerden ze zich om en maakten dat ze wegkwamen.
De trap af, de deur uit, door de straat langs de lange rij grauwe
bomen. Pas toen ze de kruising hadden bereikt, hielden ze halt en
keken ze om. Er was geen mens te bekennen.
'Bel de politie.' Nick leunde voorover, zijn handen steunend op
zijn dijbenen. 'Ga niet naar binnen voor zij hier zijn. Woont er
nog iemand anders?'
Emily schudde het hoofd. Het huilen stond haar nader dan het
lachen.
'Nog één ding. Zeg alsjeblieft niet tegen de politie dat ik hier
ben geweest. Ze denken toch al dat ik zo schuldig ben als de
pest.'
Emily reageerde geschokt. 'Blijf je niet bij me tot ze komen?'
'Ze kunnen mij hier beter niet vinden.'
'Alsjeblieft.' Emily stak een half gestrekte arm naar hem uit, als
een vogeltje met een gebroken vleugel. 'Ik zal ze niet vertellen
dat je bij me was.'
Nick keek even door de straat. Van halverwege het blok kwam hem de
geur van gegrilde hamburgers uit een Burger King tegemoet.
'Laten we een warmer plekje opzoeken.'
Emily streek neer op het randje van een plastic stoel tussen
joelende kinderen die net uit school kwamen, en dronk wat uit een
flesje water. Ze deed haar jas niet uit. Nick speelde met een leeg
papieren bekertje dat nog op tafel stond.
'Weet je wie dat was in de bibliotheek?' vroeg ze.
'Nee.'
'De laatste keer dat ik je zag, waarschuwde je me dat je iemand was
die ik niet moest helpen.'
'Niet moest maar beter niet.'
'Ik vroeg me al af wat je daarmee bedoelde.'
Nick dacht even na. 'Die kaart is net zoiets als een virus.
Iedereen die hem aanraakt... Eerst Gillian, toen Bret. Nu jij.'
'En jij dan?'
Ze speelde de vraag naar hem terug terwijl ze haar hoofd in haar
nek wierp. Haar ogen waren zo zwart als een onweerswolk in de
zomer.
'Er is ingebroken in mijn appartement; ik ben bijna vermoord en
mijn vriend is doodgeschoten. Iemand heeft het klaargespeeld mijn
creditcard te blokkeren. De politie heeft mijn paspoort in beslag
genomen en mijn computer en ze staan waarschijnlijk op het punt om
me voor moord te arresteren. En inbraak als ze ontdekken dat ik
hier ben geweest.'
Hij was steeds haastiger gaan spreken, de grieven en
onrechtvaardigheden eruit gooiend waar hij van overliep. Hij voelde
zich meteen veel energieker, gezuiverd. 'Allemaal vanwege die
kaart.'
'Vanwege die kaart,' herhaalde Emily. Ze keek geschrokken door zijn
uitbarsting maar minder dan hij verwacht zou hebben. 'Ik heb hem
gisteravond nog wat beter bekeken. Van de acht dieren die erop
staan, komen er drie niet voor op een van de andere kaarten.'
'Het kan nog altijd een vervalsing zijn.'
'Of anders heeft Gillian Lockhart een van de meest waardevolle
vondsten op dit gebied van de afgelopen twintig jaar gedaan.' Ze
sprak ernstig, zonder een greintje overdrijving.
'Ik dacht dat je zei dat hij maar zo'n tienduizend dollar waard zou
zijn.'
Emily's blik deed Nick ineenkrimpen. 'Die kaart zou een van de
eerste afdrukken van een kopergravure zijn aller tijden. Het is
bovendien een indrukwekkend kunstwerk op zich. Het bedrag dat je
ervoor zou neerleggen, komt niet eens in de buurt van wat het waard
is.'
'Genoeg om iemand ervoor te doden?'
Emily deed een stap terug. 'Misschien ligt het niet aan de kaart.
Misschien maakt die deel uit van een groter verband.' Ze hield haar
hoofd scheef en bestudeerde hem zoals ze dat bij een middeleeuws
tapijt zou doen. 'Er is meer, hè?'
Nick had nooit goed kunnen liegen. 'Dat kan ik je niet
vertellen.'
'Kun je dat niet, of wil je het niet?'
'Geloof me, je wilt het niet weten.'
Ze leunde over de tafel heen naar voren. 'Dat wil ik wel.' Weer
haar open blik. 'Wat ben je nog meer te weten gekomen?'
Nick slikte. De gelamineerde zijkanten van zijn papieren bekertje
waren even verweerd geraakt als boomschors door al het gefrunnik
van zijn handen. Hij keek uit het raam, luisterend of hij sirenes
kon horen loeien.
'Gillian heeft me nog een bericht gestuurd. Tegelijk met de kaart,
maar ik heb het pas net ontvangen.' Hij legde niet uit hoe. 'Er
wordt een adres in genoemd.'
'Denk je dat Gillian daar misschien zit? Of daar iets heeft
achtergelaten?' Emily's gezicht straalde van opwinding, pijnlijk
kwetsbaar. 'Je gaat het proberen te vinden.'
Nick ontkende het niet. 'Vertel het alsjeblieft niet aan de
politie. In ieder geval niet voor morgen.'
'Dat beloof ik.' Emily tolde het waterflesje op de tafel rond. Ze
had de neiging haar armen stevig tegen haar romp te drukken wanneer
ze nadacht, had Nick gemerkt. Toen ze opkeek, was haar blik fel en
vastberaden.
'Ik ga met je mee.'
Het zou een leugen zijn geweest om te zeggen dat hij niet aan die
mogelijkheid had gedacht. Voor een deel wilde hij dolgraag dat ze
meeging als metgezel, vertrouwelinge, een vriendin die hij
nauwelijks kende. Maar het was gekkenwerk.
'Nee.' Hij probeerde vastbesloten te klinken.
Emily staarde hem alleen maar aan, de stilte manipulerend.
'Het zou te gevaarlijk zijn. Voor ons allebei. We kennen elkaar
niet. Ik kan wel een dief en een moordenaar zijn.'
Een flikkering in Emily's ogen verwierp dat denkbeeld.
'En we zouden niet gewoon eventjes naar New Jersey reizen of zo.
Het is... een lange rit.'
'Het is in Parijs, hè?' Emily beet op haar lip. 'Je zei toch dat de
politie je paspoort in beslag had genomen?'
Nick stond er versteld van dat zo'n teer schepseltje zo
wilskrachtig kon zijn. 'Ik ben niet in de kaart geïnteresseerd. Ik
wil alleen maar Gillian terugvinden.'
'Natuurlijk. Ik wil je helpen.'
'Waarom?'
'Omdat ik niet in New York wil achterblijven en me elke avond als
ik thuiskom afvragen of dit de avond is dat ze me weer komen
belagen. Omdat ik wil ontdekken of die kaart echt bestaat. En omdat
ik denk dat je wel een beetje hulp kunt gebruiken.'
Ze zette de fles rechtop. Hij galmde hol op de plastic tafel.
'Hoe komen we daar?'
'Er vertrekt een continentale vlucht vanaf JFK naar Brussel
Zaventem om halfzeven vanavond.' De reisagent tikte op zijn
toetsenbord. 'Er zijn nog een paar stoelen vrij.'
Nick kon zich niet meer herinneren wanneer hij voor het laatst in
een reisbureau was geweest — waarschijnlijk niet meer sinds zijn
studietijd, toen het internet werd uitgevonden. Hij was vergeten
hoe traag dat kon gaan. Hij probeerde niet te vaak om te kijken
naar het verkeer dat voortkroop door Forty-Second Street.
'Dan heb ik alleen nog even jullie paspoorten nodig.'
Emily klapte haar handtasje open en schoof haar paspoort over het
bureau. Nick zocht in zijn jas naar zijn reisportefeuille en voelde
de harde bobbel. Hij viste hem eruit en legde hem boven op die van
Emily, een beetje uitwaaierend zoals kaarten, wachtend op het
vonnis van de gever.
De reisagent bladerde erdoorheen en bekeek de foto. 'Bent u Brits?'
vroeg hij aan Nick.
'Van moederskant.' Hij had het paspoort aangevraagd toen hij naar
Duitsland zou gaan, om zich het gedoe te besparen van een
werkvergunning aanvragen. Hij had nooit gedacht dat hij het nog
eens zou gebruiken om uit zijn thuisland weg te glippen. Hij was er
nog steeds niet zeker van of het zou lukken.
De reisagent nam er zo te zien genoegen mee. Hij gaf ze terug.
'Fijne reis.'