Amy Elliott Dunne
Dagboek
26 juni 2012
Ik heb me nog nooit zo vitaal gevoeld. Het is een heldere, stralend blauwe dag, de vogels zijn kierewiet van de warmte, de rivier stroomt woest langs ons huis, en ik ben een en al levenslust. Angstig, opgelaten, maar levenslustig.
Toen ik vanochtend wakker werd, was Nick weg. Ik luisterde in bed naar de sialia’s net buiten mijn raam en staarde naar het plafond waarop de zon een steeds bredere gouden baan achterliet. Ik had het gevoel dat ik moest overgeven. Mijn keel trok samen en zette uit als een hart. Ik probeerde niet over te geven, maar voor ik het wist rende ik naar de badkamer om over te geven: gal, warm water en een klein, dobberend erwtje. Terwijl mijn maag samentrok en ik met tranen in mijn ogen naar adem hapte, maakte ik de rekensom die vrouwen nu eenmaal maken als ze boven een wc-pot hangen. Geen nood. Ik slik de pil, ook al was ik die een of twee keer vergeten. Ik ben achtendertig en al bijna twee decennia aan de pil. Ik word niet per ongeluk zwanger.
Ik stond voor de afgesloten vitrine met de zwangerschapstesten en moest een chagrijnige verkoopster met snor opsporen om te vragen of ze de vitrine voor me wilde openen. Terwijl ze ongeduldig naast me wachtte, wees ik de test aan die ik wilde hebben. Met een koele blik reikte ze me het doosje aan en zei: ‘Succes.’
Ik wist niet wat ik onder succes moest verstaan: een positieve of een negatieve uitslag. Ik reed naar huis, las de bijsluiter drie keer door, hield de test gedurende de aangegeven tijd schuin en zette hem toen op de rand van de wastafel. Daarna maakte ik me uit de voeten alsof het geen zwangerschapstest maar een handgranaat was. Drie minuten wachten. Ik zette de radio aan en hoorde, hoe kon het ook anders, een nummer van Tom Petty – is het wel eens voorgekomen dat je de radio aanzette en dat je géén nummer van Tom Petty hoorde? – en zong elk woord van American Girl mee. Vervolgens sloop ik met wild bonzend hart terug naar de badkamer alsof ik de test moest overvallen. Ik was zwanger.
Voordat ik wist wat ik deed, holde ik over het gazon de straat in naar Noelle en bonsde op haar voordeur. Toen ze opendeed, barstte ik in tranen uit. ‘Ik ben zwanger!’ riep ik uit, en ik liet haar de test zien.
En toen wist iemand anders dan ik dat ik zwanger was en werd ik bang.
Weer thuis dacht ik twee dingen.
Eén: onze trouwdag is volgende week. Ik zal de aanwijzingen gebruiken als liefdesbriefjes, met aan het slot een prachtige, antieke houten wieg als cadeau. Ik zal hem ervan overtuigen dat we bij elkaar horen. Als gezin.
Twéé: ik wilde dat ik aan dat pistool had kunnen komen.
Nu ben ik soms bang als mijn man thuiskomt. Een paar weken geleden vroeg Nick of ik zin had om samen met hem te gaan varen op een vlot – lekker meedrijven op de stroming onder een strakblauwe hemel. Ik moest me vastgrijpen aan onze trapleuning voor steun. Ik stelde me voor hoe hij het vlot aan het wiebelen brengt – eerst plagend en lachend om mijn paniek, daarna met een strakke, vastberaden uitdrukking op zijn gezicht – en ik in het bruine, modderige water val, vol met takken en schurend zand, waarna hij boven op me springt en me met zijn sterke arm onder water duwt totdat ik me niet meer verzet.
Ik kan het niet helpen. Toen Nick met me trouwde was ik een jonge, rijke, mooie vrouw; nu ben ik arm, werkloos en bijna veertig in plaats van dertig. Ik ben niet mooi meer, ik ben mooi voor mijn leeftijd. Het is de harde waarheid: mijn waarde is gedaald. Ik zie het aan de manier waarop Nick naar me kijkt. Het is niet de blik van een man die de gok heeft gewaagd en heeft verloren. Het is de blik van een man die zich bedrogen voelt. Nog even en het is de blik van een man die zich gevangen voelt. Als ik niet zwanger was, zou hij van me kunnen scheiden. Maar dat zal hij nu nooit willen. Niet die goeie ouwe Nick. Hij zou er niet tegen kunnen dat de mensen in dit stadje, dat het gezin hoog in het vaandel heeft staan, denken dat hij zo’n man is die zijn vrouw en kind in de steek laat. Dan blijft hij liever bij mij en verbijt zijn woede en wrok. Nick lijdt in stilte.
Ik wil geen abortus. De baby zit vandaag zes weken in mijn buik en is zo groot als een erwtje. Hij heeft al ogen en longen en oren. Een paar uur geleden heb ik in de keuken de Tupperware met gedroogde peulvruchten gepakt die Maureen me had gegeven voor Nicks lievelingssoep. Ik heb er één erwtje uit gehaald en op het aanrecht gelegd. Hij was kleiner dan mijn pinknagel. Omdat ik het niet over mijn hart kon verkrijgen het erwtje op het aanrecht te laten liggen, heb ik het in mijn handpalm gelegd en een paar keer zachtjes gestreeld met het topje van mijn wijsvinger. Nu draag ik het dicht bij me in het borstzakje van mijn T-shirt.
Ik wil dus geen abortus en ik wil ook niet scheiden van Nick – nog niet. Ik herinner me nog hoe hij op een zomerdag naar de bodem van de oceaan dook, op zijn handen ging staan, zijn benen zwaaiend in de lucht, en even later bovenkwam met de mooiste schelp die hij had kunnen vinden. Ik liet mijn ogen verblinden door de zon en toen ik ze dichtdeed, zag ik de kleuren van het licht als regendruppels tegen de binnenkant van mijn oogleden. Nick kuste me met zoute lippen. Ik weet nog dat ik dacht: ik ben zo gelukkig, dit is mijn echtgenoot, deze man zal de vader van mijn kinderen zijn. We zullen allemaal heel gelukkig worden.
Maar misschien vergis ik me, misschien vergis ik me heel erg. De manier waarop hij soms naar me kijkt. Die lieve jongen van het strand, man van mijn dromen, vader van mijn kind? Soms, als ik hem erop betrap, zie ik hem met die waakzame ogen naar me kijken, de ogen van een insect, een en al berekening, en dan denk ik: deze man zou me kunnen doden.
Dus als je dit vindt en ik ben dood, dan…
Sorry, dat is niet grappig.