De dag van Amy Elliott Dunne

 

 

 

Ik voel me zo veel beter nu ik dood ben.

Formeel gezien: vermist word. Spoedig verondersteld dood te zijn. Maar laten we voor het gemak zeggen dat ik dood ben. Het is nog maar een paar uur geleden gebeurd, maar ik voel me nu al beter: losse ledematen, soepele spieren. Vanochtend merkte ik ineens dat mijn gezicht anders aanvoelde. Ik keek in de achteruitkijkspiegel – het vreselijke Carthage zeventig kilometer achter me, mijn zelfvoldane echtgenoot rondlummelend in zijn morsige bar, niet vermoedend hoe groot de ellende is die aan dun pianodraad boven zijn kop hangt – en besefte dat ik glimlachte. Ha! Dat was nieuw voor me.

Mijn controlelijst voor vandaag – een van de vele controlelijsten die ik het afgelopen jaar heb gemaakt – ligt naast me op de passagiersstoel. Naast punt 22 (mezelf snijden) zit een spat bloed. Maar Amy is bang voor bloed, zal de dagboeklezer denken. (Het dagboek, ja! We komen nog terug op dat briljante dagboek van mij.) Maar goed, ik ben dus niet bang voor bloed, integendeel, hoewel ik dat afgelopen jaar wel vaak heb beweerd. Ik heb zeker een keer of vijf tegen Nick gezegd dat ik bang ben voor bloed. Toen hij reageerde met: ‘Ik herinner me helemaal niet dat je bang bent voor bloed’, zei ik: ‘Maar dat heb ik je al zo vaak verteld!’ Nick heeft een geheugen als een zeef als het om problemen van anderen gaat en hij nam dus gewoon aan dat het waar was. Het was een slimme zet van me dat ik ben flauwgevallen in het plasmacentrum. (Maak je geen zorgen, het wordt allemaal nog duidelijk: wat waar is en wat niet waar is, en wat misschíén waar is.)

Punt 22, mezelf snijden, heeft lang op de lijst gestaan. Nu is het gebeurd en doet mijn arm pijn. Erg veel pijn. Het vergt een bijzonder soort discipline om jezelf een snee toe te brengen die dieper gaat dan een papiersnee. Een snee tot op de spier. Je wilt zo veel mogelijk bloed, maar niet zo veel dat je flauwvalt en uren later wordt gevonden in een plas bloed ter grootte van een kinderbadje. Dan heb je wat uit te leggen. Ik wilde het eerst proberen met een stanleymes, maar toen ik al die wirwar van aders in mijn pols zag, voelde ik me net een explosievenexpert in een actiefilm: knip de verkeerde draad door en je bent er geweest. Uiteindelijk maakte ik een snee aan de binnenkant van mijn bovenarm terwijl ik op een lap beet om het niet uit te schreeuwen van de pijn. Eén lange, diepe snee. Ik bleef tien minuten lang in kleermakerszit op de keukenvloer zitten en liet het bloed uit de wond druppelen totdat zich een behoorlijke plas had gevormd. Vervolgens maakte ik de vloer op een klungelige manier schoon, precies zoals Nick zou hebben gedaan als hij mij de schedel zou hebben ingeslagen. Ik wil dat het huis een verhaal vertelt van een conflict tussen waar en niet waar. De puinhoop in de woonkamer lijkt in scène gezet, maar het bloed is opgedweild. Het kan Amy niet zijn geweest!

Dus de zelfmutilatie was het waard. Niettemin brandt de wond uren later nog onder de tourniquet onder mijn mouw. (Punt 30: Verbind de wond minutieus zodat er geen bloed drupt waar geen bloed mag worden aangetroffen. Wikkel een doek om het stanleymes en doe het mes in je zak om het later weg te gooien.)

Punt 18: Haal de woonkamer overhoop. Gooi de sofa omver. Check.

Punt 12: Verstop de eerste aanwijzing in de doos die erbij hoort en zet hem net uit het zicht zodat de politie hem vindt voordat je ontdane echtgenoot eraan denkt ernaar te zoeken. De aanwijzing moet in het politiedossier terechtkomen. Ik wil dat hij gedwongen wordt de speurtocht te beginnen (zijn trots zal ervoor zorgen dat hij hem afmaakt). Check.

Punt 32: Trek merkloze kleding aan, stop je haar in een hoed, loop naar de oever van de rivier en ren vlak langs de waterkant tot aan het einde van het huizenblok. Doe dit, ook al weet je dat de Teverers, de enige buren met uitzicht op de rivier, naar de kerk zijn. Je weet immers maar nooit. Je gaat altijd net een stap verder dan anderen, want zo ben je.

Punt 29: Neem afscheid van Bleecker. Ruik voor de laatste keer zijn vieze kattenadem. Vul zijn voerbakje voor het geval mensen vergeten hem te voeren zodra alles begint.

Punt 33: Maak dat je wegkomt.

Check, check en dubbel check.

 

Ik kan je meer vertellen over hoe ik alles heb gedaan, maar ik heb liever dat je me eerst leert kennen. Niet de dagboek-Amy, want dat is een fictief persoon (en Nick maar beweren dat ik geen echte schrijver ben. Waarom heb ik ooit naar hem geluisterd?), maar míj, de Echte Amy. Wat voor een vrouw zou zoiets doen? Ik zal je een verhaal vertellen, een wáár verhaal, dan zul je het beter begrijpen.

Om te beginnen: ik had nooit geboren moeten worden. Mijn moeder heeft voor mijn geboorte vijf miskramen en twee doodgeboren kinderen gehad. Eens per jaar, in de herfst, alsof het een seizoensgebonden plicht was, een soort wisselbouw. Het waren allemaal meisjes en ze heetten allemaal Hope. Ik weet zeker dat het een idee van mijn vader was, met zijn optimistische ingevingen en zijn blijmoedig enthousiasme: We mogen de hoop niet opgeven, Marybeth. Maar de hoop opgeven was precies wat ze deden, telkens weer.

De artsen adviseerden mijn ouders met klem dat ze het niet nog een keer moesten proberen; ze sloegen hun raad in de wind. Mijn ouders zijn geen mensen die opgeven. Ze probeerden het telkens weer, en uiteindelijk kwam ik. Mijn moeder rekende er niet op dat ik in leven zou blijven en kon me niet als een echte baby zien, een levend kind, een meisje dat ze mee naar huis zou nemen. Ik zou Hope 8 zijn geweest, als ze weer een miskraam had gekregen. Maar ik kwam schreeuwend ter wereld – een knalroze baby. Mijn ouders waren zo verbaasd dat ze pas te laat beseften dat ze niet eens een naam hadden bedacht, althans geen echte naam voor een echt kind. De eerste twee dagen in het ziekenhuis was ik dan ook naamloos. Elke ochtend hoorde mijn moeder de deur van haar kamer opengaan en merkte ze dat de verpleegster in de deuropening bleef staan (ik stel me altijd een oude verpleegster voor, met zwierige witte rokken en een gevouwen kapje op haar hoofd, als een kartonnen doosje van de afhaalchinees). De verpleegster bleef dus staan en dan vroeg mijn moeder zonder op te kijken: ‘Leeft ze nog?’

Toen ik in leven bleef, noemden ze me Amy, omdat het een gewone meisjesnaam was, een naam die jaarlijks aan duizenden andere baby’s werd gegeven, in de hoop dat de goden deze kleine baby niet tussen de andere baby’s zouden uitpikken. Marybeth zei dat ze me Lydia zou noemen als ze het kon overdoen.

Terwijl ik opgroeide voelde ik me speciaal, trots. Ik was het meisje dat de strijd was aangegaan met de vergetelheid en had gewonnen. De kans was één op honderd geweest, maar het was me gelukt. In mijn drang naar leven heb ik mijn moeders baarmoeder volledig verwoest – mijn eigen, prenatale tactiek van de verschroeide aarde. Marybeth zou nooit meer kinderen kunnen krijgen. Als kind koesterde ik me in die wetenschap: ik ben de enige, de enige, alleen ik.

Mijn moeder dronk altijd hete thee op de geboorte-sterfdagen van de Hopes. Dan ging ze in de schommelstoel zitten met een deken over haar benen omdat ze ‘even wat tijd voor zichzelf nodig had’. Niets dramatisch – mijn moeder is te verstandig om een klaagzang aan te heffen – maar ze verzonk in gepeins en trok zich in zichzelf terug. Ik moest daar niets van hebben, aandachttrekker als ik was. Ik klom op mijn moeders schoot, hield een krijtjestekening voor haar neus, of herinnerde me toevallig net een toestemmingsformulier voor een schoolreisje dat acute aandacht vereiste. Mijn vader probeerde me altijd af te leiden met snoep of een bezoekje aan de bioscoop. Maar wat hij ook probeerde, ik trapte er niet in. Ik gunde mijn moeder die paar minuten niet.

Ik ben altijd beter geweest dan de Hopes, ik ben degene die het heeft gehaald. Maar ik ben ook altijd jaloers op de Hopes geweest – zeven dode, dansende prinsesjes. Ze zijn perfect zonder zich te hebben hoeven inspannen, zonder ook maar één moment te hebben hoeven bestaan, terwijl ik hier op aarde vastzit en elke dag weer mijn best moet doen om perfect te blijven. Omdat ik de kans loop minder te worden dan perfect.

Zo te moeten leven is bijzonder vermoeiend en toch heb ik tot mijn eenendertigste op die manier geleefd.

En toen was alles ongeveer twee jaar lang oké. Vanwege Nick.

Nick híéld van mij. En hoe. Maar hij hield niet van míj. Nick hield van een meisje dat niet bestond. Ik deed alsof, zoals ik zo vaak deed, ik veinsde een persoonlijkheid te hebben. Ik kan er niets aan doen, ik heb nooit anders gedaan: zoals sommige vrouwen regelmatig van kledingstijl veranderen, zo verander ik van persoonlijkheid. Welke persona voelt goed, wat is begerenswaardig, wat is au courant? Ik denk dat veel mensen dat doen, ze geven het alleen niet toe of kiezen voor één persona omdat ze te lui of te dom zijn om de knop om te zetten.

Die avond op het feest in Brooklyn speelde ik de vrouw met stijl, de vrouw die een man als Nick wil: de Coole Meid. Dat vinden mannen toch altijd het ultieme compliment? Wat een coole meid. Dat ik een Coole Meid ben houdt in dat ik een sexy, briljante, grappige vrouw ben die dol is op football, poker, schuine grappen, die boert, videospelletjes speelt, goedkoop bier drinkt, van triootjes en anale seks houdt en hotdogs en hamburgers in haar mond propt alsof ze gastvrouw is op de grootste culinaire orgie ter wereld en toch slank weet te blijven. Want Coole Meiden zijn vooral sexy. Sexy en begripvol. Coole Meiden worden nooit kwaad; ze glimlachen op een liefdevolle, teleurgestelde manier als iets hen niet bevalt en laten hun mannen doen waar ze zin in hebben. Ga je gang, zeik me maar af, het doet me niks, ik ben een Coole Meid.

Mannen denken werkelijk dat zulke vrouwen bestaan. Misschien laten ze zich dat wijsmaken, omdat heel veel vrouwen bereid zijn te doen alsof ze ook echt zo zijn. Ik heb me lange tijd geërgerd aan de Coole Meid. Als ik mannen – vrienden, collega’s, vreemden – opgewonden om deze schijnheilige vrouwen heen zag draaien, had ik de neiging hen apart te nemen en te zeggen: Je gaat niet om met een vrouw, je gaat om met een vrouw die te veel films heeft gezien van sociaal angstige mannen die willen geloven dat dit soort vrouwen bestaat en er door willen worden gekust. Ik zou die arme kerel bij zijn revers of schoudertas willen vastgrijpen en zeggen: Die trut is helemaal niet zo gek op chili dogs als ze doet voorkomen – niemand is zo gek op chili dogs! De Coole Meiden zelf zijn nog zieliger: ze veinzen niet eens de vrouw te zijn die ze zouden willen zijn maar veinzen de vrouw te zijn die mannen willen dat ze zijn. O ja, en als je géén Coole Meid bent, denk dan maar niet dat jouw man niet naar een Coole Meid verlangt. Misschien begeert hij een iets andere versie – misschien is hij vegetariër en houdt zijn Coole Meid van seitan en honden; of misschien is hij een hippe kunstenaar en dan is de Coole Meid een getatoeëerde, bebrilde nerd die graag stripboeken leest. Er zijn variaties op het misleidende uiterlijk, maar geloof me, hij wil een Coole Meid, kortom een vrouw die in wezen alles leuk vindt wat hij leuk vindt en nooit klaagt. (Hoe weet je dat je géén Coole Meid bent? Omdat hij dingen zegt als: ‘Ik hou van sterke vrouwen.’ Als hij dat tegen je zegt, zal hij op een gegeven moment met een ander de koffer in duiken. Omdat ‘Ik hou van sterke vrouwen’ codetaal is voor: ‘Ik heb een hekel aan sterke vrouwen.’)

Ik heb jarenlang geduldig gewacht totdat de slinger de andere kant op zou gaan, dat mannen Jane Austen zouden gaan lezen, zouden leren breien, zouden doen alsof ze de Cosmopolitan een fijn blad vinden, scrapbookparty’s zouden organiseren of met elkaar zouden gaan vrijen terwijl wij verlekkerd zouden toekijken. En dat wij dan zouden zeggen: Kijk, dat is nog eens een Coole Vent.

Maar dat is nooit gebeurd. Een landelijke samenzwering van vrouwen heeft onze degradatie in de hand gewerkt. Binnen de kortste keren werd de Coole Meid de standaardvrouw. Mannen geloofden dat ze bestond; ze was geen droomvrouw van wie er misschien één op de miljoen rondliep, nee, iedere vrouw kon een Coole Meid zijn, en als je dat niet was, dan was er iets mis met jóú.

Helaas is het heel verleidelijk om een Coole Meid te zijn. Voor iemand zoals ik, die van winnen houdt, is het verleidelijk om een vrouw te zijn waar elke man naar verlangt. Toen ik Nick ontmoette, wist ik meteen dat hij een Coole Meid zocht en ik denk dat ik dat voor hem probeerde te zijn. Ik neem een deel van de schuld op me. Het punt is dat ik in het begin gek op hem was. Ik vond hem op een eigenzinnige manier exotisch, een echte, ouderwetse jongen uit Missouri. Hij was verrekte leuk gezelschap. Hij daagde me uit en haalde dingen in me naar boven die ik niet van mezelf kende: een zekere luchtigheid, geestigheid, ongedwongenheid. Alsof hij me uitholde en opvulde met veren. Hij hielp me een Coole Meid te zijn, wat ik bij niemand anders had kunnen zijn. Dat zou ik niet eens gewild hebben. Ik kan niet ontkennen dat ik van sommige dingen echt heb genoten: ik at ChocoPrince-koeken, liep op blote voeten, maakte me nergens druk om. Ik keek naar domme films en maakte me niet druk om kleurstoffen. Ik dacht niet vooruit bij wat ik deed en daar ging het om. Ik dronk cola en stond niet stil bij recyclebare blikjes of de zure plas in mijn maag die zo agressief was dat het een stuiver blinkend schoon kon bijten. We gingen naar domme films en ik ergerde me niet aan het kwetsende seksisme of aan het gebrek aan minderheden in belangrijke rollen. Ik vond het zelfs niet erg dat de film nergens over ging. Ik maakte me niet druk over de dag van morgen. Niets had gevolgen, ik leefde in het nu en voelde mezelf oppervlakkiger en dommer worden. Maar ook gelukkiger.

Totdat ik Nick leerde kennen had ik me nooit mens gevoeld, omdat ik altijd een product was. Amazing Amy moet briljant zijn, creatief, vriendelijk, bedachtzaam, grappig en gelukkig. We willen alleen maar dat je gelukkig bent. Rand en Marybeth zeiden het voortdurend, maar ze legden nooit uit hoe ik gelukkig moest worden. Zo veel lessen, zo veel kansen en zo veel voorrechten, maar ze leerden me nooit hoe ik gelukkig moest zijn. Ik herinner me dat ik me altijd verbaasde over andere kinderen. Dan was ik op een verjaarsfeestje en zag ik de anderen giechelen en gezichten trekken en probeerde ik dat ook, maar ik begreep nooit wáárom. Ik zat daar met blauwe tanden van het glazuur van de taart en het strakke elastiekje van de feestmuts onder mijn kin en probeerde te ontdekken wat er leuk aan was.

Met Nick begreep ik het eindelijk. Omdat hij zo grappig was. Alsof ik verkering had met een zeeotter. Hij was de eerste spontaan gelukkige persoon die ik leerde kennen die mijn gelijke was. Hij was slim en aantrekkelijk en grappig en charmant en bevoorrecht. Mensen mochten hem. Vrouwen waren dol op hem. Ik dacht dat we de perfecte relatie hadden: het gelukkigste stel van allemaal. Niet dat liefde een wedstrijd is, maar ik zie niet in waarom je samen zou zijn als je niet het gelukkigst van iedereen bent.

Ik was in die paar jaren dat ik deed alsof ik iemand anders was waarschijnlijk gelukkiger dan ik ooit ervoor of erna ben geweest. Ik ben er nog steeds niet uit wat dat betekent.

Maar er moest een einde aan komen, omdat ik mezelf niet was. Ik was mezélf niet, Nick! Ik dacht dat je dat wist. Ik dacht dat het een spel was dat we speelden. Ik dacht dat we een knipoog-knipoog-relatie hadden waarin we elkaars geheimen stilzwijgend accepteerden. Ik heb enorm mijn best gedaan ongedwongen te leven. Maar dat was niet vol te houden. En hij bleek de schijn ook niet te kunnen ophouden: de grappen en grollen, de slimme spelletjes, de romantiek, de relatie. Het kaartenhuis stortte in. Ik was boos op Nick omdat hij verbaasd reageerde toen ik mezelf werd. Ik was boos op hem omdat hij niet begreep dat er een einde aan moest komen, dat hij echt geloofde dat hij getrouwd was met dit wezen, deze fantasie van miljoenen masturberende mannen, zaadbevlekt en zelfvoldaan. Hij leek oprecht verbaasd toen ik hem vroeg eens écht naar mij te luisteren. Hij kon maar niet geloven dat ik het vreselijk vond om mijn vagina te moeten waxen en hem op afroep te moeten pijpen. Dat ik het wél erg vond dat hij niet kwam opdagen als ik met mijn vrienden uit was. Dat belachelijke dagboekfragment? Ik wil geen zielige dansende-aapjesscenario’s hoeven schetsen voor mijn vriendinnen. Ik heb liever dat hij zichzelf kan zijn. Dat was pure Coole Meid-onzin. Wat een lul. Nogmaals, wat ik niet snap: als je het goedkeurt dat een man afspraken niet nakomt of weigert dingen voor jou te doen, dan verlíés je. Dan krijg je niet wat je wilt. Dat lijkt me duidelijk. Oké, hij is misschien gelukkig en zal zeggen dat je de coolste meid bent die hij kent, maar dat zegt hij alleen omdat hij zijn zin heeft gekregen. Hij noemt jou een Coole Meid om je zand in de ogen te strooien! Dat is wat mannen doen: ze laten je denken dat je een Coole Meid bent zodat je tegemoetkomt aan hun wensen. Zoals een autoverkoper zegt: Hoeveel wilt u betalen voor dit juweeltje? terwijl je nog niet eens hebt besloten de auto te kopen. Die vreselijke klets van mannen: ‘Ik bedoel, ik weet dat jíj het niet erg vindt als ik…’ Jawel, ik vind het wél erg. Zeg het gewoon. Verlies niet, stomme trut.

Dus er moest wel een eind aan komen. Toegewijd zijn aan Nick, me veilig voelen bij Nick, gelukkig zijn met Nick: het deed me inzien dat er een Echte Amy in me verborgen zat, een Amy die zo veel beter, interessanter, gecompliceerder en uitdagender was dan de Coole Amy. Maar Nick wilde zijn Coole Amy. Kun je je voorstellen hoe het is om eindelijk je ware zelf aan je echtgenoot en maatje te laten zien en dat hij je dan níét meer leuk vindt? Dus zo begon ik hem te haten. Ik heb hier veel over nagedacht, en ik denk dat het daarmee is begonnen.