Amy Elliott Dunne
Negen dagen vermist
Ik ben berooid en voortvluchtig. Eén grote ellende. Ik zit in mijn Festiva aan de rand van een parkeerplaats bij een enorm fastfoodcomplex aan de oever van de Mississippi. De warme bries voert de geur van zout en bio-industrievlees aan. Het is avond. Ik heb uren verspild maar kan mezelf niet aanzetten tot actie. Ik weet niet waar ik heen moet. De auto wordt met het uur kleiner; ik moet me oprollen als een foetus omdat mijn benen anders gaan slapen. Ik weet nu al dat ik vannacht geen oog dicht zal doen. Het portier zit op slot, maar ik verwacht elk moment een klop op het raampje van een lelijke, zoetsappig pratende seriemoordenaar (zou het niet de ironie ten top zijn als ik écht word vermoord?) of een strenge agent die mijn identificatiebewijs wil zien (zou het niet nóg erger zijn als ik op een parkeerplaats word opgepakt als een zwerver?). De felle neonverlichting gaat hier nooit uit; de parkeerplaats is verlicht als een voetbalveld. Ik denk weer aan zelfmoord en aan een gevangene die vierentwintig uur per dag onder zelfmoordtoezicht staat in een verlichte cel. Vreselijk lijkt me dat. Maar wat nog erger is: mijn benzine is bijna op. Ik schat dat ik nog voor een uur brandstof heb, welke kant ik ook op rij. Ik zal dus goed moeten nadenken over de richting die ik kies. Zuidwaarts ligt Arkansas, noordwaarts Iowa, westwaarts is terug naar de Ozarks. Maar ik kan ook oostwaarts de rivier over gaan, naar Illinois. Welke kant ik ook kies, de Mississippi is overal. Ik volg de rivier of de rivier volgt mij.
Ineens weet ik wat me te doen staat.